toeschouwer naast het schilderij, de woordenboek-mens naast de woorden. Iedere mededeling die hij erover kan doen lijkt willekeurig en vervalsend, omdat er altijd zoveel naast en tegenover staat dat hij moet verzwijgen.
Hoe het kwam dat Emmens zichzelf als chaotisch en onsamenhangend beleefde, als woordenboek of als een systeemloos bijeengeraapte schilderijencollectie, onttrekt zich aan onze waarneming. Aan de ene kant is hij de begenadigde bezitter van innerlijke rijkdom, aan de andere kant de onzekere dwaler door het eigen bezit waarin hij de weg nauwelijks kan vinden. Hij kreeg een wereld om te bevaren, maar hij kreeg geen kompas. In de essays, maar vooral in de poëzie en de aforismen, maar toch ook in het kunsthistorisch deel van zijn werk, is een echo te horen van de ontsteltenis over zichzelf waarop deze geschriften werden veroverd. Een drietal listen heeft hij bij die verovering gebruikt: mimicry, perfectionisme, humor.
De mimicry, het aannemen van een schutkleur, vindt men als stijlkenmerk van het literair-essayistische werk. In ‘Criterium’ schreef hij twee essays, het genoemde over Achterberg en een opstel over Camus, beide zéér serieuze, diepgravende, definiërende stukken, passend in dat ernstig-zoekend tijdschrift. Badinerend en polemisch treedt hij op in een drietal bijdragen in ‘Libertinage’. Met Duperroneske zinswendingen verdelgt hij een film die hem niet bevalt, een schrijver die hem niet bevalt en een weekblad dat hem niet bevalt. Opmerkelijk is dat hij zich in deze opstellen wat de vorm betreft min of meer conformeert, maar dat er heel wat meningen in geuit worden die een persoonlijke indruk maken.
In het kunsthistorisch werk lijkt hij zich te beveiligen met een perfecte bewijsvoering. De originaliteit van zijn onderzoekingen wordt als het ware ingekapseld door een minutieuze documentatie, door een overvloed van in noten vermelde bronverwijzingen en zeer uitvoerige literatuur-opgaven. Alle kenmerken van het betrouwbare wetenschappelijke werk zijn zorgvuldig aangebracht. De lezer kan op iedere bladzijde de indruk krijgen dat hem wordt toegeroepen: Ik zeg 't niet, er is helemaal geen ik, maar het is de wetenschap die hier spreekt.
De derde list, die vooral in de poëzie en de aforismen aanwezig is, is