In dit gedicht wordt iets gezegd dat door wat erin gebeurt gelogenstraft wordt, en dat zo subtiel dat je aanvankelijk niet meer dan een vage ongerustheid voelt. Wat er gezegd wordt is iets geruststellends: je hoeft niet te schrikken want goed beschouwd is er niets aan de hand. Een geweer in de aanslag lijkt weliswaar zorgwekkend maar het betekent vaak helemaal niets. Geen oorlog, geen totale destruktie, wees niet meteen zo bang. Aad Nuis, die bij een bespreking van de bundel dit gedicht in de NRC (4 mei 1963) citeerde, ging echter verder en wees op de exorbitantie van de angst. Er is tenslotte alleen maar sprake van één geweer, maar de dichter denkt meteen aan oorlog en totale destruktie. ‘In dat licht ziet men achter de beheerste grapjes over wijzende geweren, majoors en diep verontwaardigde eksters de noodzaak om zichzelf zo geruststellend toe te spreken. Achter de opsomming van veel gelukkige mogelijkheden voelt men de onzekerheid of ze voldoende zullen blijken’.
Ja, de angst was overdreven. Dat is wat hij ons zelf zegt. Maar wat gebeurt er in dit gedicht? Er gebeurt iets vreselijks: de eend ging eraan. Er was wel degelijk een totale destruktie, het viel alleen maar niemand op. En Emmens deed alles om de gruwelijke gebeurtenis ook in het gedicht onopvallend te houden, ‘weg te blazen met gepraat’. (Zie het mysterieuze gedicht Sprookje (A.W. p. 20) waarin zoiets weer gebeurt.) Zelfs Nuis merkte niet water werkelijk gebeurd was, al wijst het weglaten van de duikelende eend in zijn opsomming van ‘beheerste grapjes’ erop dat hij nattigheid gevoeld moet hebben.
De ideologie van dit gedicht is in strijd met de werkelijkheid. Dat is de funktie van ideologie. Wij spreken onszelf en men spreekt ons geruststellend toe. Emmens had het daar al over in zijn eerste bundel, Kunst en Vliegwerk (1957), in het gedicht Een kind in de tuin:
'k zocht in geen boomstronk ooit naar een kabouter
maar keek gewoon naar wat er werkelijk was.
Uit de regels die aan deze triomfantelijke verklaring voorafgaan blijkt echter dat ‘ze’ daar geen sympathie voor hadden en alleen maar ophielden met ‘knuffelen en knijpen’ als hij iets over kabouters zei. Pas dan waren ze gerustgesteld en lieten hem begaan. Het is gevaarlijk om te vertellen ‘wat er werkelijk was’ en het gedicht