Tirade. Jaargang 16 (nrs. 173-182)
(1972)– [tijdschrift] Tirade– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 37]
| |
[pagina 38]
| |
Een zandstraal wind in de rug
ergens tussen de badweg en Het Hon
het strand een aftelrijm van palen.
Waar de zee nog dun is als een pink
rollen strandlopertjes als biljartballen
over het laken van het water
overrompeld soms door zeeschuim,
dat er schuine strepen trekt.
En waar het duin verzandt
ontstaan om wrakhout, flessen, banden
nieuwe duinen, niet hoger dan mijn hiel,
en tussen duin en water: wij,
onze stappen ongeteld, het is de wind
die ons doet lopen.
| |
[pagina 39]
| |
Boven Nes de eerste schicht
daarna overal aan de horizon
waaiers van kortstondig licht.
De duinen kijken op noch om.
Zelfs het wentelen van wieken vuur
laat hen al sinds heugenis koud.
| |
[pagina 40]
| |
De dunne dag boven het vasteland
dooft de lichten van de kerstboom,
die bovenin de mast, afgetuigd door weer en wind
zijn laatste dagen telt.
Nog acht keer Holwerd
en het is nieuwjaar.
Het schip vertrekt met een spoor van schuim,
gevolgd door een wolk van meeuwen.
Naast me op de kade wuift een vrouw zich warm,
bij het afscheid vond haar verloofde nauwelijks tijd
voor de aftocht. Ze is onaangedaan,
al jaren vaart hun liefde af en aan.
Als de boot de helft zo klein is,
is het volle dag, boordlichten worden uitgedaan,
ik draai me om en zie nog net
dat ook de vuurtoren wordt afgezet.
|
|