baar. God was boos toen Hij hun onder handen nam over hun zonde.
Maar nu neem ik aan dat hun zonde veel kleiner was dan men uit de strenge bestraffende toon van God zou opmaken. God dééd nl. voornamelijk alsof Hij boos was. Zoals een vader of moeder hun kind waarvan ze ontdekken dat het tussen de rails van een spoorbaan heeft gespeeld, héél boos zullen toespreken, véél bozer dan het kind in zijn of haar onschuld verdient. De dreumes zal echter niet helemaal onschuldig geweest zijn. Vroeger zal hij al eens door zijn ouders in woorden gewaarschuwd zijn. Maar omdat het kind het gevaar niet werkelijk ként, is toch de schuld van het kind, klein. Toch krijgt het een zware straf, door dat vreselijke standje. De ouders zijn geëmotioneerd, het kind wordt hard aangepakt, niet zozeer om de schuld van dat kind, die bijna nihil is, maar om het kind de objectieve ergheid van zijn daad in te prenten. De ouders zijn boos om de ergheid van de eventuele noodlottige gevolgen, en deze confrontatie in de geest van de ouders met die vreselijke mogelijke gevolgen, moet het kind op dat moment dragen, voor zijn bestwil. Het kind wordt op dat moment gestraft voor daden die het nog niet begaan heeft, en hopelijk nooit zál begaan.
Zo werd de eerste mens en de hele mensheid en wordt de mens telkens weer gestraft voor nóg erger daden die denkbaar zijn maar die hij nog niet begaan heeft en waarvan hij zich zo snel mogelijk helemaal moet afkeren.
Ik zie de straf Gods (het lijden) dus voornamelijk in zijn functie van afschrikkende werking.
Is God dus onrechtvaardig, door strenger te straffen dan eigenlijk de schuld verdient? Nee, want het strafprinciep van ‘afschrikkende werking’ is niet immoreel, integendeel juist andersom.
Daarbij kan men overwegen of niet reeds het kleinste splintertje schuld in zaken die de verhouding tussen God en mens betreffen niet reeds een, in onze voorstelling, enorme straf rechtvaardigt. Maar hier ga ik niet op in, want zo zie ik het niet.
Die schuld, dat kleine beetje schuld, telkens van de mens (men zou telkens kunnen spreken van zéér verzachtende omstandigheden, bij welk vergrijp ook, omdat telkens door gebrek aan werkelijk