Tirade. Jaargang 15 (nrs. 163-172)
(1971)– [tijdschrift] Tirade– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 321]
| |
Senryu, flitsen van Japanse humor
| |
[pagina 322]
| |
't Is waar, deze vroege, onorthodoxe zijloot van de haiku wordt in Japan nauwlijks tot de literatuur gerekend, en ook in het Westen gewoonlijk nogal kort afgedaan, als triviaal of plat; hoor b.v. dr. Jef Last: ‘Senryu's zijn humoristische gedichten in haikoevorm - elders zegt hij: parodieën op haikoe - meestal tamelijk vulgair en vaak obsceen. Een aantal voorbeelden, die nog net door de beugel kunnen, vindt men in Japanese Humour van R.H. Blyth.’ (uit: Een nieuwe Dageraad van Japan.) Diezelfde R.H. Blyth echter, befaamd haiku-kenner en zelf tamelijk ethisch ingesteld, is een vurig verdediger van Senryu, waarvan hij er een tweeduizend vertaalde in het bedoelde werk Oriental Humour, en in nog twee andere: Japanese Life and Character in Senryu, en: Senryu, Japanese Satyrical Verse. Hij noemt ze cultureel en artistiek van hoge waarde, uniek in de wereld als volkspoezie, en het beste voorbeeld van de zeer speciale, Japanse humor. Laten wij ten slotte een Senryudichter zelf aan het woord (Kenkabo): Senryu moet, behalve een poetisch element, een scherp psychologisch inzicht bezitten, geest, en lichtheid. Senryu - in vorm gelijk aan de haiku - is de reactie van het Japanse volk op de haikupoezie, die, ondanks haar immense populariteit bij deze natuurgevoelige en kunstzinnige mensen, toch een vacuum achterliet. Want haiku is een natuurgedicht, de mens komt er nauwlijks aan te pas. En zo begon nu de burgerij op eigen houtje lichte verzen te maken op haiku-wijze, die alles bestreken, wat haiku oversloeg: de mens in zijn gewone doen en laten, en al, wat daarmee samenhangt - van de komische kant bekeken; want na de vlinderlichte humor van haiku, wilde men wel weer eens gewoon lachen. Zo ontstond Senryu, op vrolijke bijeenkomsten in theehuizen en kroegen, waar iedereen kon binnenkomen en zijn vers kon voordragen: aan het slot werd gestemd, en het beste vers kreeg een prijs. Die oudste gedichten zijn dan ook alle anoniem; Senryu werden ze genoemd naar de dichter Senryu, die ze verzamelde in de eerste 24 boeken van de Yanagidaru (1765-1790); een serie, die later werd uitgebreid tot 167 boeken toe. Die anonieme verzen worden hier verder aangeduid met O. = Oude Senryu. In later tijd werden dergelijke bijeenkomsten ook wel georganiseerd door uitgevers met hun selecteurs, waartoe vaak bekende haiku- | |
[pagina 323]
| |
dichters behoorden, zoals Kikaku. Toen begonnen ook speciale Senruy-dichters op te komen; hun verzen hebben niet steeds de kracht van de oude, anonieme gedichten, maar zijn verfijnder, soms meer vermoeid, en meer aan haiku verwant. Een paar voorbeelden: Haiku:
Boven op het dak
ligt een natte kinderbal
in lenteregen.
Buson
Oude Senryu:
Daar kwamen wolven!
niets bleef er van hem over,
behalve zijn beurs.
O.
Nieuwe Senryu:
Een bal kwam rollen
naar mijn voeten toe, naar mijn
doelloze voeten.
Hakusen
De humor van Senryu, licht en ongeëngageerd, maar fijnvoelend en scherpziend, is een uitnemend staaltje van het echte Japanse gevoel voor humor, dat zeer sterk is ontwikkeld, maar enigszins verschilt van het Westerse. Voortdurend duikt het op in allerlei kunstuitingen, - zoals de geestige figuurtjes, waarin de netsuke, gordelknopen, zijn gesneden - en zelfs de religie is niet zo doorlopend doodernstig als bij ons, maar kent de uitbundige Shinto-feesten, en de onthutsende, paradoxale uitspraken der Zen-meesters. De taal zelf, met haar vele homonymen, lokt uit tot het spelen met woorden en waarden. Aan de basis van deze neiging tot onzwaarwichtigheid, tot relativeren, ligt het Japanse Boeddhisme, dat de gehele cultuur doortrekt. De verschijningswereld zelf wordt hier beschouwd als de inconstante verschijning van het Constante (Boeddha); dat altijd in de wereld aanwezig blijft. Al het zichtbare is dus betrekkelijk, onderling afhankelijk, en onderling verwant; niets staat geheel alleen, ook de eigen persoon niet, die dan ook niet als bijzonder belangrijk wordt beschouwd. Men ziet snel de keerzijde van de dingen, hun vaak onverhoeds grappige kant; maar ook blijft steeds een gevoel van verwantschap met de ander, zelfs in diens lachwekkendheid. | |
[pagina 324]
| |
Deze achtergrond geeft aan de Japanse humor haar geheel eigen tint: ze mist de bijtende scherpte, het genadeloze, victorieuze àfmaken van de ander, dat niet vreemd is aan de Chinese en ook aan de Westerse satyre. De Japanse wreedheid uit zich niet in grappen. Ook het apert lelijke, het kwetsend grove wordt vermeden; eenvoudig, omdat men daar niet van houdt. Wat waarde heeft, wordt in zijn waarde gelaten; en blasfemie komt niet voor. Tere dingen worden met teerheid behandeld, zelfs in een volkskunst par excellence als de Senryu; waarbij men niet moet vergeten, dat de Japanse cultuur een Zen-cultuur is, die veel dieper doordrong tot in alle lagen van de bevolking, dan b.v. in China het geval is. Senryu wil niets bereiken, ze betoogt niet en protesteert niet; het is humor om zichzelf alleen. Het genoegen bestaat erin, door zelfbedrog, schijnheiligheid en sentimentaliteit heen te prikken; om, liefst door 't noemen van één, verraderlijk détail, de donkere, armzalige of ontoereikende kant van de dingen te belichten; cynisch soms of wrang, maar toch met een zekere menselijke warmte. Evenals bij haiku, staat de auteur achter het vers, niet er middenin; ‘ik’ is de individuatie van algemene mogelijkheden, niet een persoonlijkheids-expressie. Soms is Senryu de pointe van een gehele novelle, soms alleen een speelse notitie; maar in de eerste plaats is het een gedicht; een geheel a-poëtische Senryu heet zappai-waardeloos Wat nu de vulgariteit van Senryu betreft: alles wordt erin behandeld, dus ook het vulgaire. Maar ook de zo serene haiku noemt de dingen bij hun naam, wanneer dat, een enkele keer, eens zo voorkomt. Alles hangt af van de wijze van behandeling, en Senryu heeft géén Fliegende Blätter-mentaliteit: steevast wordt opgekomen voor de underdog, in die tijd vaak de vrouw. Wel komt frequent het Yoshiwara ter sprake, de afgesloten wijk van de prostituees. Maar destijds was dat een erkende instelling, waarover niet geheimzinnig werd gedaan. De meisjes waren ook meer geacht, dan hun Westerse collega's, omdat ze dit vak niet zelf hadden gekozen; ze waren meestal verkocht door hun ouders, of verkochten zichzelf, om hun familie te helpen. In hun vaak prachtige kimono's waren ze zeer gratieus, zoals men ze vindt afgebeeld op vele bekende kleurhoutsneden; dikwijls hadden zij ook meer geest en ontwikkeling dan de huisvrouw, die in geen enkel opzicht veel te vertellen had. | |
[pagina 325]
| |
De geschiedenis van Senryu kent ups en downs; er zijn er teveel, en vele zijn onbeduidend. Maar ook bij deze kan de clou liggen in bondige, pittige zegging alleen; of in allerlei woord-grapjes, die zelden in vertaling zijn weer te geven. De vorm van Senryu is nog strakker, dan die van haiku; hier geen stemmingscheppende tussenvoegsels, zoals het zachte kana, waarop menige haiku eindigt; Senryu sluit meestal af met de verkorte vorm van een werkwoord, een kantig, sterk sloteffect. Dit alles maakt het vertalen van Senryu een hachelijke zaak: het is geen verhaaltje en ook geen mop, maar wel degelijk een vers; in gemoedelijk voortkabbelend proza omgezet, valt Senryu spoedig plat. Daarom werd de conciese, harmonieuze Japanse versvorm aangehouden in de vertaling, waarbij zo nauw mogelijk werd aangesloten op de oorspronkelijke woordkeuze. Misschien kan toch iets van de lichte, snelle charme van Senryu hierdoor worden overgedragen. Mieren raken elkaar,
fluisteren wat met elkaar,
verlaten elkaar.
O.
Als je dichtbij komt,
dan kan een koeiesnuit z
eenzaam eruit zien.
O.
Als paarden eten,
kijken hun ogen altij
zo zacht en vriendelijk.
Tessenka
Hemel weet, aard weet,
alle buren weten het;
de ouders weten niets.
Shinshoshi
Zo'n witte reiger,
hij stapt, alsof het water
zijn voeten vuilmaakt.
O.
De mol in de grond
werkt zo hard als hij maar kan
en sterft dan alleen.
Taruki
Een aapje pelde
een ui tot aan het einde:
alleen maar schillen.
Kenkabo
Ze leunt aan het raam;
maar daarom is hij toch niet
vroeger gekomen.
Ukon
| |
[pagina 326]
| |
Wolken stapelen;
ik moet het wel begrijpen
hoe klein mijn liefde is.
Kanshi
Zij veegt een hoekje
van 't komfoor schoon met de brief,
die zegt, dat hij komt.
O.
Als de min weggaat
zegt ze even goedendag
't slapend gezichtje.
O.
Het wiegeliedje,
dat vader zingt vanavond
is er nogal naast.
Genbo
Ik las hem de les;
en toen ging ik naar bed - een
eenzame vader.
Bontei
In 't redeneren
won zij; maar deerniswekkend
werd ze geslagen.
O.
Het tweede huwelijk;
de brieven die ze schrijft, zijn
stuntelig en dom.
Meitei
Aldoor weer vallen
kersebloesems neer op het
wachtende gezicht.
O.
Mijn vrouw - ze zei niets
van mijn salaris; enkel
eet zij erwtensoep.
Kasui
't Kleine dienstmeisje,
ziek is ze van haar liefde,
zonder één sprank hoop.
O.
't Kind met een pistool
wordt op zijn kop geslagen
door een met een zwaard.
Amimaru
Hij was er trots op,
dat hij zijn mooi lief vrouwtje
had uitgescholden.
O.
Die andere vrouwen
zijn allemaal zo handig
ze zijn zo vriendelijk -
O.
Zij telt ze er ook bij,
bij al, wat haar in 't hart steekt:
muskietensteken.
O.
| |
[pagina 327]
| |
't Verkeerde recept
gaf de dokter; nu loopt hij
rechtuit door de nacht.
Chuchikurin
Op weg naar zijn dood
deed hij een stap opzij voor
de modder op staat.
O.
Huilend en huilend
verzamelt ze de as, en
zoekt de gouden tand.
Amembo
In het vooruitzicht
hem straks te overtroeven,
knipt hij de kaarspit.
O.
Zijn mooie vrouwtje -
ik had haar kunnen hebben,
- tenminste bijna.
O.
Met maar één gulden,
op heel het Yoshiwara
verliefd geworden.
O.
Toen ze uit haar vak kwam -
ontzaglijk op de penning
is ze geworden!
O.
Hij is nog niet dood!
en ze krijgt op haar kop,
omdat ze nu al huilt.
O.
Nog droefgeestiger
dan zijn eigen doodsgedicht
zijn de schuldeisers.
O.
Met dikke tranen
lezend, en ondertussen
rijstkoekjes etend.
Torao
Ik keek wat angstig
naar zijn niets vermoedende
weerloze ogen.
Menichibutsu
Zo'n mooi gezichtje,
zelfs, wanneer ze huilt! zei de
meisjesverkoper.
O.
Allemaal kleingeld!
de courtisane moet wel
even giechelen.
O.
Ik lijk een sukkel -
pijp in de rechterhand, of
pijp in de linker.
Tsubute
| |
[pagina 328]
| |
Een droevig toneel!
de lui van de engelenbak
huilen wat later.
O.
Moeilijk, heel moeilijk!
ook de mond van de tandarts
gaat erbij open.
Gorosuke
Hij verloor zijn baan;
nu probeert hij het verder
met Marx te leven.
Sazanka
Haar hele leven
heeft moeder in zo'n kleine
spiegel gekeken.
Kimiko
Zo spreekt de wijze;
hemel en aarde weten,
ik weet er niets van.
Ittosai
Zijn armen strekkend,
om de vallende hemel met
handen te houden.
Kenkabo
Ongenadige,
hardstenen monumenten
heeft Zen opgericht.
O.
't Paard op de veerboot
laat een wind! Vier of vijf man
hebben 't geweten.
O.
In een eersteklas
oven zal de rijke heer
beenderen worden.
O.
Het verloren kind
begon opeens te huilen:
het zag zijn moeder.
Aymaru
De bevende stem -
niet van hem, die onterfd wordt,
maar van de vader.
O.
De stoom uit de pan -
het is, of er toch iemand
bier vlak bij mij was.
Baiso
De man zonder geloof -
drijfnat loopt hij middendoor
de zomerregens.
Ichinin
Hij sluit zijn ogen,
zoekende naar de wijsheid
in zijn eigen lijf.
O.
| |
[pagina 329]
| |
De bovenste twijg
gelooft in 't geheime leven
diep in de wortels.
Shoichi
De erwtenranken
zeggen tot elkander: kom,
waar gaan we nu heen?
Kijiro
Ook bliksem, donder,
- sommige zijn goed gelukt,
andere minder.
O.
De zware stortbui
op 't kruispunt, maakte ons afscheid
dapper, en snel.
Enro
Voor een gashouder
is 't leven zo vervelend;
- zal ik ontploffen?
Ituko
Als mijn bril beslaat,
dan poets ik hem weer schoon, met
mijn hand van heden.
Shiro
Uit het Japans vertaald door J. van T ooren |
|