Tirade. Jaargang 12 (nrs. 133-142)
(1968)– [tijdschrift] Tirade– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 355]
| |
Vijf gedichtenVan der mollenfeesteGa naar margenoot+Hoort, gij goede lieden, al gemene,
Edele, onedele, arme ende rijke,
Gij zijt ontboden, groot ende klene,
Te trekken in een ander wijke.
Hij is uitgezonden met zijnder pieke,
Des Oppersten Prinsen messagier,Ga naar margenoot+
Maakt u gereed, allen gelijke.
Gij en meugt niet langer blijven hier.
Al in het landschap van de mollenGa naar margenoot+
Moet di trekken zonder waan,Ga naar margenoot+
Al wildi daartegen strijden of grollen,Ga naar margenoot+
'T en mag u helpen niet een spaan.
Als de bode komt, is 't gedaan.
Hoe jonk, hoe schone, hoe vroom, hoe wijs,
Als D'Opperste gebiedt, zo moet gij gaan
Trekken in 't land van Mollengijs.Ga naar margenoot+
Der mollen Here, D'Opperste Prins
Die de mol schiep, die blinde beeste,
Heeft ontboden hier ende gindsGa naar margenoot+
Onder 't volk, minste ende meeste,
Dat zij komen ter mollen feeste,
Daar zij hof houden onder d'eerde.
Als 't lichaam zal scheiden van de geeste,
Zal men elk dienen naar zijn weerde.Ga naar margenoot+
De Paus en zijn kardinalen
Moeten allen te dezer feeste zijn.
Legaten, bisschoppen, dekens, officialen,Ga naar margenoot+
Parochiepapen, predikaren, Jacopijn,
Freermineurs, vrouwenbroers ende Augustijn,Ga naar margenoot+
Priesters, klerken ende Meesters wijs,
Deze moeten allen binnen korte termijn,
Trekken ter feesten te Mollengijs.
| |
[pagina 356]
| |
Saartrozen, monniken, regulieren,Ga naar margenoot+
Bogaarden, Lollaarden, kluizenaren,
Fratres, wilt u gereden schiere.
Nonnen, begijnen, wilt medevaren,
Klopzusters, Zusters bedelaren,
Ende allen die leven naar de geeste,
Maakt u bereid zonder sparen,Ga naar margenoot+
Gij moet al trekken ter mollen feeste.
Keizers, koningen, hertogen, graven,Ga naar margenoot+
Baanrotsen, ridders en jonkheren,
Ende voorts alle rijken van have,
Wilt u te alle deugden keren,
Want de weg die moeti leren,
Ter feeste te komene te Mollengijs.
Maakt u gereed, dat gij met eren
Daar meugt ontvangen lof ende prijs.
Cancelliers, baljuws en souvereins,
Schouthetens, ambtsmans en dienaren,Ga naar margenoot+
Schepenen, meiers ende kasteleins,
Ontvangers, rentmeesters ende wisselaren,
Hofmeesters die de zalen bewaren,Ga naar margenoot+
Portiers, koks (smaakt wel ten keeste!),Ga naar margenoot+
Ende die edele zeeman moet varen
Met zijnen schepen ter mollen feeste.
Gij machtige poorters ende bourgeois,
Gij rijke pachters en rentieren,
Al zijn uw zolders vol korens, vol hoois,
Uw kisten vol gelds ende uw fortsieren,Ga naar margenoot+
Gij rijke kooplieden en drapenieren,Ga naar margenoot+
Al zijn uw kisten vol meersen, vol wollen,Ga naar margenoot+
Gij zult ook moeten trekken logieren
In dat landschap van de mollen.
| |
[pagina 357]
| |
De Koning der mollen heeft doen ontbieden
Met zijn bode, stijf ende sterkGa naar margenoot+
Al t'enenmale de ambachtslieden,
Dat zij ook moeten laten 't werk.
Dus rade ik elkeen, dat hij neme merkGa naar margenoot+
Om goede herberge ende logies,
Want, klaar gezeid, gij moet in 't perk,
Ter feesten komen van Mollengijs.
De mollen Koning heeft doen vermanenGa naar margenoot+
Alle jonge gezellen fijn,Ga naar margenoot+
Met korte kerels, met lange palanenGa naar margenoot+
Aan haar schoen ende aan haar patijn.Ga naar margenoot+
Voorts alle stortstekers, wie zij zijn,Ga naar margenoot+
Legt af uw zweerden, uw Waalse dollen,Ga naar margenoot+
Want gij moet eer lang termijnGa naar margenoot+
Trekken in 't landschap van de mollen.
Zelden is volmaakt die feeste,
Daar vrouwen gebreken ofte jonkvrouwen.
Dies zijn zij ontboden, minste ende meeste,
Ter mollen feeste, in goeder trouwen.
Lange sleepsteerten ofte bonte mouwen,
Noch tuiten en durven zij hebben twint.Ga naar margenoot+
De mollen die haar feeste houwen,
Zij zouden het niet zien, zij zijn al blind.
Deze meiskens zijn ook allen gedaagd,
Die te vastenavonde pijpers huren.Ga naar margenoot+
Is het dienstbode, voedster of maagd,
Die haar voeten te dansene ruren,Ga naar margenoot+
Deze moeten weg in korter uren,
Hoe jonk zij zijn, hoe blijde van geeste.
Dit dansen, dit reien mag hier niet duren:Ga naar margenoot+
Zij moeten gaan dansen ter mollen feeste.
| |
[pagina 358]
| |
RondeelDie geen pluimen en kan strijken,Ga naar margenoot+
Die en doog ter wereld niet.
Is hij arm, hij en zal niet rijken,Ga naar margenoot+
Die geen pluimen en kan strijken.
Alomme zo heeft hij 't achterkijken;Ga naar margenoot+
Hij wordt verschoven waar men hem ziet.Ga naar margenoot+
Die geen pluimen en kan strijken,
Die en doog ter wereld niet.
| |
EenanderDie nu ter wereld zal bedien,Ga naar margenoot+
Die moet doorsteekt zijn als een jakke.Ga naar margenoot+
Alomme moet hij hoogheid dien,
Die nu ter wereld zal bedien.
Onnozel als die God verrien,Ga naar margenoot+
Of anders gaat hij metten zakke.
Die nu ter wereld zal bedien,
Die moet doorsteekt zijn als een jakke.
| |
Een anderSluimende zeugen eten wel haar draf.Ga naar margenoot+
Al ziet men de lieden, men kent ze niet;
Ten is geen koorne zonder kaf.Ga naar margenoot+
Sluimende zeugen eten wel daar draf.
Het heet zulk milde die nooit en gaf;Ga naar margenoot+
Bij dezen veel tegelijk geschiedt.Ga naar margenoot+
Sluimende zeugen eten wel haar draf.
Al ziet men de lieden, men kent ze niet.
| |
[pagina 359]
| |
Nog een anderDie door de wereld zal geraken,
Die moet konnen huilen met de honden,
Ende moet ook kennen diverse spraken,Ga naar margenoot+
Die door de wereld zal geraken.
Hier waarheid zeggen ende ginder missaken,Ga naar margenoot+
Voren zalven ende achter wonden.
Die door de wereld zal geraken,
Die moet konnen huilen met de honden.
Anthonis de Roovere behoorde tot de rederijkers. Zijn betrekkelijke onbe-kendheid buiten vakkringen is alleen maar te verklaren uit de slechte reuk waarin de rederijkerij lange tijd heeft gestaan. Overigens ten onrechte zoals tegenwoordig blijkt. De Roovere wordt nu als één van de belangrijkste middeleeuwse dichters erkend, maar voor iemand als Menno ter Braak was De Roovere's poëzie in 1937 nog een verrassing en een openbaring. De hieronder afgedrukte dodendans ‘Van der Mollenfeeste’, noemde hij één van de meest obsederende gedichten die hij kende. Over de andere poëzie zweeg hij, vermoedelijk omdat hij die niet kende. Hij was ‘Van der Mollenfeeste’ in een bloemlezing tegengekomen. De Roovere leefde in de vijftiende eeuw (hij stierf in 1482) in Brugge, waar hij het ambt van aannemer of architect uitoefende. Wat hij gebouwd heeft, weet niemand meer. Als dichter was hij in zijn tijd welbekend. |
|