Tirade. Jaargang 12 (nrs. 133-142)
(1968)– [tijdschrift] Tirade– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 329]
| |||||||||||
Onze man in Houston
| |||||||||||
[pagina 330]
| |||||||||||
door zorgen voor de komende dag, door brandstof voor de Ijzeren, door lectures die niet doorgaan en die ik heb to justify en to argue for opdat ze wel doorgaan - ik kan nu doorgaan met mijn eigen lectures waar niemand om vraagt, niet op een dwaalspoor gebracht door existentiële regenbuien in San Francisco, en niet door de jacht op Yasmine die ik, alle omtrekkende bewegingen, al mijn gesprekken met haar ten spijt nooit in mijn armen heb mogen sluiten en niet door de bespiegelingen over vrijheid en eenzaamheid daarna. De werkelijke eenzaamheid, de goede onverschillige is, wat mij betreft, alleen te vinden in het broze voor 95% betekenisloze zitten achter een bureau waarbij het niet om die eenzaamheid te doen is, maar om het denkwerk natuurlijk daarmee gepaard gaande.
Eerste verdieping. Je krijgt een goed idee van je omgeving. Je zorgt ervoor dat de ramen schoon zijn, het gras geknipt en dat je een nieuwe auto hebt gekocht. Want we weten dat de grootste gemeenschap - d.i. wat wij allen gemeen hebben - het heelal is en dat de beschrijving ervan het begin der wetenschap geworden is. We weten ook dat deze eenheid het ons heeft ingegeven aan twee verschillende dingen, bijv. twee fietsen, dezelfde eigenschappen toe te kennen en, omgekeerd, met een symbool twee verschillende voorwerpen aan te duiden. 't Is vanzelfsprekend, en alleen in de rust van de werkkamer komt deze vanzelfsprekendheid nog 's in al zijn onbegrijpelijkheid naar voren, alleen daar krijg je weer een inzicht in de onmogelijkheid daarvan (als het niet zou hebben bestaan), waardoor je nog onzekerder dan voorheen de gang opgaat en opgesteld in het toilet met drie, vier soortgenoten naar het blauwe streepje lucht daarbuiten staat te kijken, terwijl het je opvalt dat je hun niets meer te vertellen hebt.
Tweede verdieping. De tweede verdieping is als de eerste, maar alleen de beschrijving ervan. (Zie mijn Eenvoudige Kennisleer, 1980, J.B. Wolters, Groningen.)
De derde verdieping, dat is de vrouw zelf in al haar glorie en slechtheid. Daar kom ik in een paar bladzijden nog op terug. Door mijn positie in de olie kon ik weer een vrouw nemen. In het algemeen is het zo dat naarmate men een hogere positie bekleedt, men een betere, maar ook een slechtere vrouw in huis heeft. Ze kleedt zich uitstekend, maar heeft een hoop praatjes en, therefore, neukt zwaarder.
Ach, mijn vooruitgang. Houston is een lege, hete stad en ik liep daar door de gigantische supermarkten die, natuurlijk met de ruimtevaart, de trots van de stad uitmaken - op zoek naar een brood, een doodgewoon brood en een | |||||||||||
[pagina 331]
| |||||||||||
pakje boter, als twintig jaar geleden, maar het was alsof ik op stelten liep, steriel en breekbaar, keihard van verveling met een gevoel, meestal in de namiddag, alsof men lucht zal overgeven, een toestand die ik voor mezelf, hier op het papier, gesteldheid noem. (Gesteltheid zou ook kunnen).
Ik maakte een boottochtje op zee (niet op mijn eigen boot, die was immers al verkocht) buiten Houston, in een dikke lauwe wind. Een zondagsbemanning van 17 koppen lag op het dek, hing over de reling naar het vasteland te staren. Een half jaar later werd ik op de dag voor Kerstmis voorgesteld aan een jonge vrouw, die mij herkende van de boottocht waaraan wij beiden(?) hadden deelgenomen. Ik herinnerde mij niet haar eerder gezien te hebben en ik zou, als zij mee geweest was, zeker herinnerd hebben want zij was een type, een doodskopje met kort, sluik haar - niet groot en van omstreeks dezelfde leeftijd als ik - ik wist zeker dat ik haar nooit eerder gezien had. Maar toen ze me de aanvaring in herinnering bracht (we hadden bij het uitvaren een kleine botsing met een waterskiester) begon ik weer aan mezelf te twijfelen. Judith. Wie was Judith? We zaten ergens in een salon, het was feest en, zoals zo gewoonlijk in deze tijden, we konden elkaar door de alom gegenereerde muziek bijna niet verstaan, wat meestal een uitkomst is want je kunt veel dingen zeggen zonder onbenullig te zijn maar nu begon ik toch werkelijk nieuwsgierig te worden naar haar identiteit - ik nam haar (de hand om haar spierwitte nekje geklemd) mee naar de tuin. Wie van die mensen op de boot was deze Judith geweest? Ze was níet die en níet die en níet die... Er was een meisje dat op een mondharmonica had gespeeld, die was ze ook niet en er was een vrouw met een rose glinsterend, bijna lichtgevend truitje, dat was ze ook niet maar Judith, terwijl ze een sigaret te voorschijn haalde, begon in het door mij aangereikte vuur opeens stralend van ja te knikken: dat was ik. Zij was het meisje met dat truitje geweest. Dat babytruitje dat, naar het mij toen voorkwam, geen ander doel had dan ieder te laten zien: zie je wel dat ik hélemaal geen buste heb? Maar ik was nog niet overtuigd. Ik herinnerde mij die vrouw als een schreeuwerige tiener, opgewonden omdat ze voor het eerst van haar leven op een boot zat, terwijl deze persoon tegenover mij, in 't licht van haar sigaret, gloeide van een zacht, romantisch leven. Zij waren dezelfden. Vreemd, maar zo zie je: een mens zit, hoe grillig hij ook met zichzelf omspringt, onvervreemdbaar aan zich zelf vast. ‘Er zijn mensen’, zei Judith, ‘die dag in dag uit dezelfden zijn, dat zijn de karakters, ik heb geen karakter.’ Ze had geen stuur. Behalve de wil om nog magerder te worden dan ze al was had ze weinig in haar leven dat haar stuurde. Ze vertelde me (ik had intussen de arm om haar heen geslagen want het was koud geworden) dat ze ge- | |||||||||||
[pagina 332]
| |||||||||||
trouwd geweest was, maar niet lang, slechts drie weken en dat ze sindsdien, wat haar geluk betrof, helemaal afhing van andere mannen. Ik had geen zin, of was te moe, om uit te vinden hoe ik dat moest opvatten, wel kon ik uit haar, door de muziek onvolledig overgekomen gemopper opmaken, meende ik, dat ze dacht, dat ze bang was dat ze inderdaad weer te dik begon te worden.
En zo houden de dingen verband met elkaar. De volgende morgen (Kerstdag) zocht ik haar op in haar apartement; ze bewoonde enkele kamers in een witgroene in Jugendstil gebouwde villa. Ze droeg een lila, kartonachtig jurkje waar haar magere, zwartbehaarde kuiten prachtig onderuit kwamen. Aan de muur hingen, met punaises bevestigd, kleurenfoto's van Italië en Griekenland (Parthenon), waar ze ‘nog steeds’ een keer heen hoopte te gaan, maar niet eerder dan wanneer ze wat Latijn en Grieks had gestudeerd. Dit plan stamde al van voor haar trouwen. Ze was, misschien omdat ze nog niet helemaal wakker was, die morgen ‘érg aardig’ zou Pieter zeggen, en niet zo scherp als sommige vrouwen zijn als ze denken dat ze aardig moeten wezen, bovendien lachte ze soms om wat ik zei. Een vrouw die niet om mij wil lachen, met zo een kan ik niet omgaan. Zelf lach ik uiteraard nooit in zulke omstandigheden want wat ik vertel is beslist niet om te lachen ‘maar jij kunt het zo goed zeggen’ en daar gaat het natuurlijk om. Ze moeten weten wat voor kerel ze in huis gehaald hebben: iemand die haar gevoelens onder woorden kan brengen, iemand die haar begrijpt en zeker niet iemand die ze meteen naar de slaapkamer kan nemen, al komt dat er natuurlijk wel gauw van (zie: over het sparen). Het was een nuttig bezoek.
De volgende avond gingen we naar de film, een zgn. drive in zodat we in de auto bleven zitten, de ramen dicht voor de kou zodat de ruimte snel gevuld was met haar uitgeademde lucht, waarvan ik aanvankelijk dacht dat ze niet te harden was maar waar ik, na een tweede avond thuisgekomen, al zo aan gewend was, dat ik, me klaar makend om naar bed te gaan, nog een late Judithmolecuul (uit mijn kleren!) opsnoof en, plotseling alert, mijn ogen liet rondgaan en bleef snuiven - ik miste haar. Dit waren tot aan onze Judith de vijf verdiepingen, die ik misschien beter sousterains kan noemen, kelders. Na een week kreeg ik EINDELIJK toegang tot haar scheur en het was natuurlijk een mislukking en dat was haar schuld. Maar ze was ook veel te opgewonden. Gelukkig BEGREEP ik haar, o, wat begreep ik haar. En ik gaf haar gelijk, het kwam door mij, het kwam helemaal door mij dat het mislukt was. | |||||||||||
[pagina 333]
| |||||||||||
Wist U... dat Bakoe meer dan een miljoen inwoners telt? dat het op Terschelling gemiddeld twee keer zo hard waait als in Zuid-Limburg? dat voor de kust van Peru de meeste vis van de wereld gevangen wordt? dat het in Zwitserland 3x zoveel regent als in Nederland? dat Curaçao de grootste haven van Zuid-Amerika heeft? dat gedurende de zgn. Paraguay-oorlog van 1869-1870 meer dan een miljoen mensen zijn omgekomen? dat Frankrijk vroeger op de evenaar lag? dat niet bekend is welke tijdzone Mongolië aanhoudt?
Zoals bijna alle Amerikaanse vrouwen had Judith een dokter voor haar geest. Wij, Europeanen, keuren dit af wetend dat de geest in alle omstandigheden ziek is en dat men, behalve door de klassieken te lezen, slechts tot rust kan komen door naar de kerk te gaan, waar vanaf de kansel de ziekte en de volstrektheid van de ziekte ten duidelijkste bevestigd wordt, wat tenminste de onzekerheid dienaangaande wegneemt. Bovendien horen we dat we er allemaal aan lijden, zodat we ons geen speciale zorgen hoeven te maken over de grotere voorspoed van een ander en tenslotte, wat het belangrijkste is: we horen nooit wat het nou precies is dat ons mankeert, zodat we er toch niets aan kunnen doen en, thuisgekomen, er rustig een sigaar bij kunnen op steken. In Amerika waar het geluk voor het grijpen ligt en waar inderdaad zovelen, naar lichaam en geest, de algemene voorspoed deelachtig zijn, is degene die er geen deel aan heeft des te ongelukkiger en daarom had mijn nerveuze joodse Judith ook zoveel beter systeemanalyste in Holland kunnen zijn dan de systeemanalyste die ze in Houston was.
Van mijn plannen om haar te veranderen is niet veel terecht gekomen. In de eerste plaats had ze, ondanks haar goede wil, nooit tijd. Nooit dat ze 's lekker in de stoel zat, altijd op haar magere poten door de kamer hollen om dit nog te doen en dat niet te vergeten, altijd in de weer, afspraakjes, partijtjes en in de tweede plaats heb ik, ondanks weer de goede wil en de hoop die van beide kanten levensgroot was, nooit 's lekker fijn en rustig naast haar in bed gelegen. Ik heb haar bijv. nooit zien slapen.
Haar psychiater was een academicus van het soort waarvan er in Amerika duizenden rondlopen. Witte huid, bruine hondeogen achter een waterkleurige en daardoor bijna onzichtbare bril. Kortgeknipt kroeshaar, een eihoofd dat ik makkelijk zou kunnen overbluffen, dacht ik, maar dat viel niet mee. Achterover geleund in zijn praktijkstoel bewees hij mij, op verschillende manieren (deze | |||||||||||
[pagina 334]
| |||||||||||
aftellend op de vingers van zijn hand door ze één voor één achter over te buigen), dat hij Judith niet hoefde af te geven aan mij, ook al pretendeerde ik haar te kunnen genezen, wat hij aantoonde met er op te wijzen dat een gevonden voorwerp ook niet voor de vinder is. Ik had aan deze korte, geladen ogenblikken genoeg om te zien hoezeer Judithop hem was gaan lijken. Toen ik thuis kwam bekende zij mij dat zij en haar medicijnman het voornemen hadden samen een reis te maken. Uiteraard was hij getrouwd, nog niet gescheiden, maar dat moest in Mexico gebeuren en wel voor dat zij met hem mee zou gaan. Een heel geregel. De volgende dag gaf ik haar een jurk, eindelijk 's een mooie, smaakvolle jurk waar zelfs haar spillepoten elegant onder uit kwamen en ik zei haar dat het nu ook tijd werd dat ze weer 's ging eten. Mondjesmaat, elke dag een theelepeltje meer.
Ontbijt: een half blikje sinaasappelsap. Lunch: een plakje zoutloze kaas. Avondeten: een mager stukje rund- of kalfsvlees. Ze liet een fotootje zien van vroeger: een jong highschool meisje met krachtige, semitische borsten, goede oude tijd. Je moet weer gaan eten, zei ik. We aten in een restaurant, voor haar voor het eerst sinds jaren weer een volledig maal, maar al na de eerste kom soep rende ze naar achteren en spuwde alles er weer uit. Haar maag was klein en hard als een knikker. Haar borstjes waren knikkers, haar geest was een knikker. | |||||||||||
[pagina 335]
| |||||||||||
‘Wat moet ik doen’. Ze was naar de tandarts geweest. De lucht van haar adem verdween niet maar, zoals gezegd, die adem hoorde bij haar en het was niet zo erg.
Over het gebruik van de schrijftaal, die zich onderscheidt van de spreektaal o.a. daarin dat zij gebruikt wordt voor dingen waarover men niet spreekt en daardoor een ware uitkomst is. Grote groepen mensen kunnen op deze manier openlijk kennis nemen van zaken die hun anders nooit of zeer onvolledig ter ore zouden zijn gekomen. De schrijftaal stelt anders dan het gesproken woord, de mens in de gelegenheid het woord in eenzaamheid te lezen en zich zijn eigen voorstelling te maken, zoals de eenzame televisiekijker de gelegenheid heeft ten overstaan van een bepaalde scene zijn broek uit te doen, wat op straat dwz. in werkelijkheid natuurlijk niet geoorloofd is. Opgave: Laat zien dat deze redenering ook geldt voor meerdere personen mits elk van hen eenzaam is.
En zo komen we dan nu op het belangrijke vraagstuk der pornografie. Pornos is Grieks en betekent vies, graphein schrijven. Pornografie is iets geschrevens of algemeen: een afbeelding die ons tegenstaat maar ons natuurlijk niet getoond zou zijn als er niet een ander was voor wie het een lekkernij is. Een moeilijk probleem, lezers, dat nog ingewikkelder wordt als deze beide personen in één verenigd zijn. Laat ik het illustreren met een voorbeeld: A) dat ziet er lekker uit nietwaar? Om zo in te bijten. Maar niet als je al eentje ophebt, want dan kun je er wel van kotsen. Zo zie je, lekker of vies, dat hangt er van af of je honger hebt of niet.
B) (de kerk) Weliswaar prikkelt zij onze verbeelding, wij zijn nieuwsgie- | |||||||||||
[pagina 336]
| |||||||||||
rig hoe zij smaakt, maar we hoeven er in werkelijkheid maar een hap van gegeten te hebben om te weten: dit is het niet. Er zijn veel betere. En we houden een teleurgesteld gevoel over. We hebben een nare smaak in de mond en we keren ons ervan af. We weten nu wel beter. Wij zijn voortaan gewaarschuwd. Daarom is het beter er niet mee te beginnen. We moeten dergelijke afbeeldingen gewoon ne-ge-ren. We doen alsof ze niet be-staan. Dat is het allerbeste. Een stuitende prent!
C) (Mijn persoonlijke mening) Niet te eten. En je vraagt je af wat die nijvere taartenmaaksters alom bezielt. Penny - o, wat lang geleden! - had er 's eentje gemaakt. Ik zette het mes erin, voor elk een deel maar in plaats van het op te eten kletste zij me er een stuk van in mijn gezicht. Met de klodders op m'n ogen schaatste ik door de kamer, tastend op weg naar dat lachje in de hoek, ze vond het zo grappig, hihi. Totdat ik haar te pakken kreeg en haar met de blote kont in de andere helft zette, toen was het huilen. Een duidelijk voorbeeld van het dubbelzinnige karakter van alles wat vuil oftewel lekker is maar gooi dus nooit een oude taart zomaar in het asvat. U kunt er, vooral als er slagroom opzit, nog wát leuke dingen mee doen.
D) (culinaire tekst, bijv. uit Margriet.)
F) De afbeelding van Brigitte Bardot die, voor het altaar, haar ring schuift aan de vinger van haar derde echtgenoot. Van voren gezien. (Dit is wel het allerschunnigste wat je kunt bedenken, maar ik geef het er toch maar bij.)
Die avond ging ik weer, voor het eerst in weken, naar mijn eigen kamer in het Commandeurshuis. De ruiten waren dik van het ijs, ze gaven het uitzicht op niets. Mijn boeken stonden bol van het vocht, kogelvormige lectuur. Ik maakte voorbereidingen om de kachel aan te zetten, maar raakte verzeild in het bekijken van oude foto's Daarna toch maar de kachel aangezet en de ruiten werden weer doorzichtig. Aan het spel gewerkt dat ik nu eindelijk eens wilde afmaken en naar de fabriek sturen. Kartonnen monstertjes gemaakt, hoe was het: 48 zwart/rood, 2 zwart/rood (jokers), 4 stenen en in de hand: 16 zwart/rood extra. Ik koesterde het idee om voor de stenen - waar de fabriek waarschijnlijk zou moeten volstaan met plastic - echte edelstenen te nemen, smaragd e.d., een ontstellend duur prototype, later te legateren aan het Museum voor Spelen en Heemkunde, om mezelf daarna te verliezen in bespiegelingen over de kleur der stenen, die niet de kleur van de velden van het bord zou behoeven te zijn, maar er toch ook niet teveel van zou moeten afwijken, een spel vol nuances. Later op de dag wilde ik mij beperken tot drie kleuren, en het liefst tot twee: | |||||||||||
[pagina 337]
| |||||||||||
zwart en rose, een hommage aan het Afrikaanse ras en speciaal aan mijn Afrikaanse ‘hulp’, hoe 'n dom meisje dat ook was. (Ze was prachtig rose, zelden zo'n rose meisje gezien en daarbij zo zwart...)Ga naar voetnoot* En terwijl ik in mijn eentje aan tafel zat, keurde ik het voorstel knikkebollend goed: Rose & Zwart zou mijn spel heten, Rose & Zwart, waarbij niemand, niemand ter wereld zou weten waarop deze naam zou zijn geïnspireerd. Aldus getekend, Pipper.
Gelukkig werd het daarna lente, de knoppen van de kastanjebomen op de binnenplaats braken open, er streken weer vogels in neer. Er liep, statig als een oude heer, een houtduif heen en weer op mijn vensterbank, wat mij deed denken aan later. Later. Zouden er over duizend, of laten we zeggen tienduizend jaar nog houtduiven zijn? En hoe zouden de vrouwen er uit zien? Mode lang of kort, of doorzichtig of bloot met voor de ogen kleine propellers omdat iedereen met X-stralen naar zijn naaste kijkt? De Sahara is groen als een weiland, de bloembedden worden besproeid en op de vijver schaatst, onder de parasol die zij losjes in de hand houdt, de vrouw des huizes naakt heen en weer.
Ik wilde nog even inhaken op wat ik daarnet over die kleuren gezegd heb; ze zullen ook de kleuren van mijn vlag zijn. Ik ben n.l. bezig een vlag te ontwerpen die voornamelijk rose zal zijn, boven een smalle zwarte rand heeft en onder waarschijnlijk een even smalle witte rand, symboliserende (de muziek moet ik nog maken) zwart: het lichaam, wit: het laken, en rose: de opening van dat lichaam want elk lichaam heeft een opening. Het zal de eerste vlag ter wereld zijn waarin rose als kleur voorkomt. Hij zal daardoor beslist opvallen. (‘Daar heb je die vlag van Pipper weer’).
Ik heb een foto van Times Square, maar je ziet niet dat het Times Square is. Veel meer lijkt het op een apocalyptisch verlichte cloaca: de hemel vol verkeersstrepen, de aarde een diepe zwarte put of iets anders, maar je ziet niet dat je de foto op z'n kop houdt. En wat eerst de hel leek is gewoon Times Square. En zo is het met alles.
En dan heb ik nu de eer, lezer, u de regels van het spel Rose & Zwart te geven, waar u misschien al die tijd op hebt zitten wachten. Hier zijn ze! En u krijgt ze gratis, die regels, bij de aankoop van dit boek, want ze staan erin. Het spel kan worden gespeeld op een schaakbord, in dat geval bevat het: a) 3 stenen (ik heb met rode Davitamon pillen gespeeld, die zijn goed zichtbaar, rond en blijven door hun discusvorm op hun plaats liggen) Symbool: O. | |||||||||||
[pagina 338]
| |||||||||||
b) 63 stukken (vlakke vierkante mozaïksteentjes die zwart zijn aan de ene kant en rose aan de andere kant. (Symbool: ■ of □. c) twee torens (een zwarte en een rose) waarvan er slechts een tegelijk op het bord staat. Symbool: ✦ of ✧. Het spel telt in principe 3 of 4 soorten slagen.
a) de worp. De zwarteGa naar voetnoot* toren wordt geslagen door de rose, als de zwarte met een steen verbonden is door een horizontaal of een verticaal (met deze steen ‘in lijn’ staat) en de rose toren geplaatst wordt op een verticaal resp. horizontaal die hem met dezelfde steen verbindt. (‘haaks’ staat op de zwarte toren) (fig. 1a) De steen neemt de plaats in van de zwarte toren. (fig. 1b). fig. 1a
fig. 1b
b) de schaar. De zwarte toren kan geslagen worden als er een rose toren diagonaal staat met twee van zijn eigen stukken waarvan elk door een horizontaal en een verticaal verbonden is met de toren. fig. 2a, 2b, 2c. fig. 2a
fig. 2b
fig. 2c
| |||||||||||
[pagina 339]
| |||||||||||
3) de eigen schaar. De zwarte toren kan worden geslagen als hij in lijn staat met twee van zijn eigen stukken en de rose toren op het bord wordt geplaatst zodanig dat hij met de zwarte stukken diagonaal staat (fig. 3a). De zwarte stukken worden omgekeerd en aldus vervangen door rose (fig. 3b) waarna het spel zich afwikkelt volgens 2. fig. 3a
fig. 3b
4) de vierde slag, genaamd de jubilaris, is een combinatie van een worp en een eigen schaar. Is het mogelijk tegelijk een worp en een eigen schaar uit te voeren (fig. 4a), dan krijgt de steen de kleur van degene die slaat wat er aantonen door er een stuk van die kleur onder te schuiven (fig. 4b). De kleur blijft aan de steen verbonden tot het einde van het spel. fig. 4a
fig. 4b
Na elke zet verdwijnt de toren van de tegenstander van het bord met achterlating van een nieuw stuk van eigen kleur op het veld dat hij zojuist verlaten heeft, als hij niet geslagen is. Als hij geslagen is, verlaat hij dit veld zonder meer. | |||||||||||
[pagina 340]
| |||||||||||
Spelregels.
Het spel begint met een leeg bord. Rose zet de eerste steen op, zwart de tweede, wit de derde, waarop zwart, als eerste, zijn toren plaatst. De speler die, onder gegeven omstandigheden, niet aan de twee genoemde regels kan voldoen heeft het spel verloren.
Het spel kan ook op een dambord worden gespeeld en bevat dan, behalve de 2 torens en de 3 stenen, 99 stukken.
Het eerste spel werd gespeeld op woensdag 23 juni 1979 in de door het zware kastanjelover gekoelde kamer van het Commandeurshuis te Houston tussen John Jones, programmeur bij de IBM en de ontwerper en door de eerste na 99 zetten gewonnen.
Maandag. Over de wangen van Judith, die weer dikker worden. En ook haar haren beginnen weer te groeien. Ze had altijd wel haar, maar niet genoeg en het groeide niet, dat was het probleem, nu groeit het weer. En haar nagels, en haar geest. Alles is weer in beweging, ze groeit als kool, straks krijgt ze nog een staart, haha!
Ruzie met Judith.
Mijn nieuwe manchetknopen. Twee rechthoekige, met onyx ingelegde plaatjes, waarvan ik er een tussen mijn vingers houd: op de achterzijde loodrecht op het vlak is een U gesoldeerd, tussen welker benen een dwarsbalkje is geklemd dat kan kantelen. Gemaakt in het zilverstadje Taxco, Mexico. De andere ook. Mooie waardevolle manchetknopen. Er waren vele soorten, maar dit vond ik de mooiste. Verder zijn alle manchetknopen aan elkaar gelijk. Alle zijn het kleine weerhaakjes die, de uiteinden der manchet doorboord hebbend, daar moeten blijven zitten, want daar zijn het manchetknopen voor. (Je kunt twee manchetknopen ook met elkaar verbinden, maar dit is tegen de natuur en daardoor strafbaar.) | |||||||||||
[pagina 341]
| |||||||||||
Over lijm. Lijm hecht zich vast aan elk voorwerp waarmee het in aanraking wordt gebracht. Maar anders dan de beide genoemde manchetknopen die door een eenvoudige handeling kunnen worden verwijderd, is wat eenmaal met lijm in aanraking is gekomen, definitief daarmee verbonden. Gevolg: Twee voorwerpen die verbonden zijn met dezelfde lijm, zijn ook verbonden met elkaar. Deze stelling is isomorf met een van de belangrijkste stellingen uit de meetkunde en daardoor helemaal niet zo nieuw.
En de brief dan waarop een postzegel is bevestigd dmv. een manchetknoop?Ga naar voetnoot*
Omdat het in Houston altijd te heet is, of te koud, in elke geval te vochtig, maar soms ook te droog, zag ik er al vanaf de eerste dag eigenlijk naar uit om er weer vandaan te gaan. Daarbij wilde ik Judith natuurlijk ook niet meer zien. Een keer zag ik nog haar in haar gele Chevrolet langzaam mijn huis voorbijrijden, een keer nog heeft ze aangebeld. Vanaf het balkon stond ik haar te woord. Een zenuwachtige toestand waaraan ik niets kon doen. Ik herhaalde wat ik al 's eerder gezegd had: dat ze een slecht mens was (daarover schreef ik juist in die dagen in mijn Katalogus, ik wist dus waar ik het over had). ‘Judith’, zei ik, ‘jij bent het beste voorbeeld van wat slecht is. Met een ander hand in hand over het strand lopen, terwijl je de volgende dag beweert dat je helemaal niet naar het strand geweest bént!’ Ik had naar de parkeerplaats gebeld, gevraagd naar de lijsten met autonummers en een kwartier later hield ik de hoorn zegevierend tegen haar oor: Om 14.16 was die dag daar geparkeerd een gele Chevrolet, nummer zo en zo, haar nummer. Je hebt dus gelogen, zei ik, je bent onbetrouwbaar en dus slecht en je wordt waarschijnlijk nooit een goede vrouw. Dat ze met hem het bed ingekropen is, daar heb ik het niet eens over gehad, dat zal wel weer mislukt zijn. Natuurlijk is dat mislukt, anders was ze niet naar me teruggekomen.
Mijn kamer was leeg. Ik verhuisde, om Judith te ontlopen, maar mijn hele leven was leeg zodat ik om vijf uur er vaak de voorkeur aan gaf op mijn kantoor te blijven zitten. Omdat ik doorgaans de computer gebruikte en dan doorging tot in de nacht, bleef ik er dan ook maar slapen. Ergens in het gebouw was een ongebruikt kamertje met een bed. Aan de andere zijde van de muur snuffelden honden in het duister; het was alsof Judith, haar been gelicht tegen de muur, mij toch weer op het spoor was. |