Tirade. Jaargang 12 (nrs. 133-142)(1968)– [tijdschrift] Tirade– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 326] [p. 326] Drie gedichten Chr. J. van Geel De kleine wespen steken. Een duif, ik hoor hem koeren. Brem bloeit precies en rusteloos. Ik, over witte duinen, zie de zee. Ik hoor een boom: uit diepste wortels van ondoorgrondelijke moord voer ik haat mee in mijn volstrekte ruisen. Alleen maakt liefdeloos genoeg. Wij stammen van titanen af, van ver voor wie geenszins de eerste was die brood zag in vergeven. [pagina 327] [p. 327] Wij gingen samen in de duinen lopen, wij stonden, zagen zee, wij zagen land en keken neer op wat laag overvloog. Er lag een vlies van vochtig zand op zand. Bij iedere stap van haar beperkte benen viel witte grond in ruime plassen droog. [pagina 328] [p. 328] Aanhef Vergane heiligen met dunne speren en kronen op hun hoofd van hout, scheef weggezakt op palen van het hek, denk ik te zien in een totaal gebrek aan kleur, ik loop in mist verscholen een weg van steenslag af, steeds doemt een hek met toegang tot een koe. Het is volmaakt, een weiland links, een weiland rechts, een weiland ginds en elders, niets te zien, ik heb je evenzeer gemist als niet. Vorige Volgende