algemeen vind ik, dat protesteren tegen het voorgeslacht, dat jou heeft veroorzaakt, iets bespottelijks heeft, en zo'n vordering houdt rechtskracht, dus ik zit op satijn! De ouwe kan die centen niet meer verbrassen en zo gauw ie de pijp uit is, doe ik mijn broer een proces aan. Sterker nog: dat hoeft niet, want mijn broer weet dat ik het zal doen. Dan hoeft er geen rechter aan te pas te komen. Het is een kwestie van schatten. Ober, zet maar op één rekening!
Toen we klein waren, sliepen we op één kamer. Dan legde mijn broer me uit, wat het verschil was. Het was natuurlijk precies het zelfde, maar in het vagevuur zeiden ze: ‘Domme jongen! Hoe heb je dat kunnen doen? Nou vooruit! Trek je broek uit!’ - In de hel maakten ze die poespas niet. Daar kwamen ze schaterend aangesprongen met de gloeiende tangen.
Als er geen nieuwe godsdienstles was te vergeven, vertelde hij bijvoorbeeld weer es het verhaal van de brand in de boerderij. Het eerst stierven de kuikentjes - te jammerlijker, omdat mijn broer wist, dat ze de eierschalen nog aan de pootjes hadden. Dan schilderde hij het omkomen van de kleinere gewervelden. In erbarmelijk gekerm. Hij stond lang stil bij rose biggetjes. Die sisten in de vlammen. Ssssssssss! Daarna kwamen de grote runderen aan de beurt, die vanwege hun postuur en kracht toch alle kans leken te hebben? Vergeet het! Loeien tot het einde! Maar merkwaardigerwijs liet hij in de gloed van zijn hoogste vervoering een oud blind paard sterven, dat van niks wist, en alleen maar dacht: ‘Wat knettert daar?’
Dan hield ik me doodstil - zeer regelmatig ademend - van dat laatste maakte ik een punt. Na een kleine stilte zei mijn broer - nog schor van ontroering: ‘Slaap jij?’ - Beng! Maar op die klap werd al gerekend. (Voor driekwart op de buik gaan liggen, en alle spieren slap, als u klein bent, en een broer hebt. Maar daarna wel overeind vliegen met de uitroep: ‘Ben jij belazerd?’ En als broer dan tevreden gaat slapen - let op de ademhaling - een harde stoot in de rug, en zeggen: ‘Die kuikentjes met de eierschalen nog aan de pootjes, konden nèt wegkomen!’) Beng! Beng! Beng! Beng!
Het was geluidloos meppen, en gemept worden. Niet dat die geluidloosheid altijd nodig was. We waren het zo gewend, omdat soms die lichtende streep al tegen ons donker stond. De reet van de deur, waarachter onze ouders zich te bed begaven. Uitgemept lazerden we achterover in de bedden, maar ik sliep niet. Zo lang de kalfjes zich nog niet hadden kunnen redden, met hun treurige bruine ogen, zoals mijn broer niet had vergeten te vermelden. Dat ouwe blinde paard kan me geen zak schelen!
Vader heeft een griepje gehad, maar hij had wat de medische stand benoemt als het ‘hartsyndroom’. Dat weet ik zo goed, omdat ik het ook heb. Hij kon niks krijgen, of hij dacht: ‘Het is mijn hart!’ Al twintig jaar! Goed, dan tòch maar weer een cardiogram, omdat ie aandringt!
En dat zal je altijd zien; hij was al weer beter, toen ze de machine voor hem