| |
| |
| |
Wegens sterfgeval gesloten
Comedia della morte
door Jan Wolkers
Een oud kerkhof met veel rechtopstaande zerken en kruisen, waarvan sommige door klimop zijn overwoekerd. Iets uit het midden naar rechts is een pas gedolven graf met bloemkransen aan het hoofdeinde. Als het doek opgaat ziet men nog net enkele heren in jaquet en met hoge hoeden op het hoofd naar rechts weglopen. Uit flardenvan gesprekken wordt het duidelijk dat zij zojuist een oude man begraven hebben. Naar links lopen twee kraaien met een draagbaar weg, waarop het opgevouwen lijkkleed ligt.
Zo'n oude man. Op zijn leeftijd nog op een brommer. Het is de hemel uitdagen.
Een ouwe zak. Stronteigenwijs! Hij zag geen pest meer en hij was nog kleurenblind ook.
Ik verbied je zo over je grootvader te spreken.
Het is treurig. Zo'n doodgoeie man. In de kracht van zijn leven weggerukt.
Hij was ver over de tachtig.
(hij verdwijnt van het toneel)
Er stak geen kwaad in hem.
(hij verdwijnt van het toneel)
Hij is toch maar in volle vaart door rood gereden.
(links verdwijnen de kraaien van het toneel)
Terwijl men in de verte portieren hoort dichtslaan, een
| |
| |
auto starten en wegrijden, komt van links een oude man op. Hij heeft een platte gemeentepet op. In zijn rechterhand heeft hij een houten steel met een lange ijzeren punt aan het uiteinde om papieren op te prikken, in zijn andere hand heeft hij een mand die hij in het gras neerzet. Hij haalt een zakdoek uit zijn zak en veegt zich het voorhoofd af terwijl hij naar het geluid van de verdwijnende auto luistert. Ineens wordt er heftig geclaxonneerd, er klinken piepende remmen en een enorme klap. De papierprikker schudt het hoofd, steekt zijn zakdoek weg en haalt zijn schouders op.
Van een begrafenis komt een begrafenis. Wat een hitte! Ik zweet me de kleren van me lijf.
(hij kijkt naar de zon)
De zon is nog niet eens op zijn hoogst.
(hij snuift geïrriteerd)
Het stinkt hier ook. Bah wat een stank. Verbranden is beter. Allemaal de oven in.
(hij laat zijn blik over de graven gaan)
Maar wat van die bloemetjes op je buik is toch wel mooi. Ze kriebelen je met hun worteltjes.
(hij lacht imbeciel, maar staart ineens gespannen naar een kruis waarover een oude fietsband hangt / hij steeks zijn prikker in de grond en loopt er met grote stappen heen)
De boel vernielen, dat kunnen ze wel. Een echte nozembuurt hier. Patates frites eten tot hun buiken uitpuilen van de stekels en maar de boel vernielen.
(terwijl hij zich naar voren buigt om de band van het kruis te halen klinkt het geluid van een aanstormende auto met loeiende sirene. De papierprikkel blijft er, schuin naar voren gebogen met gestrekte armen, zijn handen op het kruis, naar luisteren. Als de auto stopt en de sirene stilvalt haalt hij de band van het kruis en hangt die om zijn nek terwijl hij er mee naar de mand loopt, waar hij de band probeert in te proppen. Maar deze springt er steeds weer uit terwijl er papiertjes uit de mand dwarrelen / hij loopt met de band naar het geopende graf / als hij er vlak bij is blijft hij aarzelend staan en kijkt met vooruitgestoken hoofd over de rand in het graf / hij maakt een paar bewegingen met de band alsof hij hem in het graf zal gooien, maar bedenkt zich en loopt langzaam van het graf weg / als hij er enkele meters van verwijderd is draait hij zich resoluut om en
| |
| |
werpt de band in het graf)
Een echte nozembuurt hier.
(hij loopt weer naar het graf en kijkt er in)
Dat is een luie bliksem die grafdelver, dat zie ik zo. Dat graf is lang niet diep genoeg. Als die man zijn vrouw komt te overlijden kan ze er niet eens meer bij. Als hij tenminste een vrouw heeft, want dat heeft ook zo maar niet iedereen.
(hij wrijft zich vergenoegd in zijn handen en kijkt hoofdschuddend in het graf)
Dan komt ze boven de grond uit en dat is de bedoeling niet van begraven. Dat zegt het woord al: b-e-g-r-a-v-e-n! Maar daarom stinkt het hier zo. Ik moet die vrijer in de gaten houden. Die pist er behoorlijk naast.
(er klinkt van achter uit de zaal hondengeblaf / de papierprikker draait zich met een ruk om en kijkt de zaal in / hij loopt op een drafje naar de prikker die hij uit de grond haalt en dreigend in de hoogte steekt / hij staat nu vooraan op het toneel, bijna tegen het voetlicht aan)
Vuile teef!!
(hij stampt op de grond en maakt steekbewegingen met zijn prikker / op de achtergrond komt van rechts een doodgraver op / hij heeft een aardekleurig pilo pak aan en draagt een schop / hij loopt naar het graf en kijkt er in / hij ziet de band en vist die er met de schep uit / hij legt hem voorzichtig bij de bloemkransen aan het hoofdeinde van het graf / hij steekt de schep in de aarde, spuwt in zijn handen en wil gaan scheppen, maar zijn aandacht wordt getrokken door de papierprikker die nog steeds dreigende bewegingen naar de hond staat te maken)
Wil je dat wel eens laten, vuile teef, je poten tegen de zerken op te tillen!
Als hij zijn poten optilt is het een mannetje.
(de papierprikker kijkt geschrokken om / als hij de doodgraver ziet herstelt hij zich)
Wat een reuk ja.
(hij snuift luidruchtig)
Het stinkt hier als de hel.
Helder ja, maar heet.
(hij kijkt naar de zon)
Het zal nog heter worden. De zon staat nog niet op z'n hoogst.
(hij kijkt ook naar de zon)
Nee, de zon
| |
| |
staat nog niet op z'n hoogst. Toch zit er verandering in de lucht. Het is drukkend. Dat merkte ik al toen ik vanmorgen uit bed kwam. Drukkend, dacht ik. Er zal wel ergens onweer vallen.
Als het al niet ergens gevallen is.
Best mogelijk. Het valt voor je het weet.
(hij begint papieren uit het gras te prikken / de doodgraver schept aarde in de kuil die men met doffe ploffen op de kist hoort komen)
Daarom moest die natuurlijk zo vroeg onder de grond. Ze dachten, na hem de zondvloed. Het is ook geen lolletje als je in je gehuurde pak verregent. Kan je de hele boel laten stomen.
De morgenstond heeft goud in de mond.
(hij kijkt peilend in het graf)
Goud in de mond, ja. Nee, daar heb ik niks aan.
Eigen graf, daar heb ik geen pest aan.
(hij maakt een breed gebaar naar de graven)
Allemaal eigen graven hier. Allemaal rijk. Een mond vol goud, maar je hebt er niets aan. Die houden ze potdicht. Ja, daar verderop bij die houten paaltjes. Ligt mijn vrouw ook.
(hij slaat een kruis)
Nummer 893.
(hij kijkt over de graven heen in de verte)
Waardeloos! Allemaal plastic gebitjes.
(hij beweegt zijn onderkaak heen en weer)
Een vreemd idee.
Als het je werk is wen je er aan. Is het hetzelfde als de post rondbrengen. 's Ochtends begraven en 's middags schudden. 't Zet je wel eens aan het denken hoor, dat wel.
(Hij haalt zijn zakdoek te voorschijn en veegt het zweet van zijn voorhoofd / de papierprikker kijkt hem aan, geleund op zijn prikker)
Dan denk ik wel eens, die pastoor heeft lekker lullen met zijn opstanding na de dood, maar als je ziet wat er hier zo in de loop der jaren weggaat dan krijg je daar zo je eigen gedachten over. Karrevrachten vol. Ze rijden soms af en aan. Altijd 's ochtends vroeg. Voor dag en dauw. Daar hebben ze geen pottenkijkers bij nodig, dat begrijp je
| |
| |
wel. Waarheen ze die knekels brengen, ik weet het niet. Mij vertellen ze het niet. Maar niet naar een plaats waar ze op onze lieve heer kunnen liggen wachten. Zoveel is me wel duidelijk.
Ik had vroeger een oom, hij is allang dood hoor, maar die zei dat ze van die beenderen biscuitjes maken. Dat ze het daarom kaakjes noemen.
Dat lijkt me nou weer erg ver gezocht. Ja, van dierlijke beenderen schijnen ze meel te maken zo voor 't een en 't ander. Maar menselijk gebeente. Nou ja, het is ook best mogelijk. Wat weten wij er eigenlijk van. Ze zullen het ons niet aan ons neus hangen. De wetenschap staat voor niets meer tegenwoordig. Je hoeft de kranten maar in te kijken. Van zo'n grote walvis maken ze blikjes kattenvoer.’ Waarom dan geen schijfjes koek van je eigen botten? Het zijn anders wel weer de armen die ze te grazen nemen.
(hij maakt een mismoedig gebaar naar de graven rond zich)
Zij worden niet op een hoop gegooid. Ze mogen rustig blijven liggen.
Rijen dik. Ze begraven hier al drie eeuwen. Er zijn graven bij die zijn zo oud, daar weten ze niet eens meer van hoe oud ze wel zijn. Dat zeg ik ook nog tegen meneer pastoor. Dat wordt wat bij de opstanding als dat allemaal tegelijk de grond uitkomt. Dan staan ze op elkaars schouders. Tien hoog.
Moet een vreemd gezicht wezen.
Maar de pastoor zegt, laat jij dat maar aan God over.
(hij gaat verder met aarde in de kuil te scheppen / de papierprikker loopt al papiertjes opprikkend zijn kant uit / als hij bij het graf gekomen is kijkt hij er bedenkelijk in)
Jij maakt het je maar gemakkelijk, meester. Niet dat het mij wat kan schelen hoor. Voor mijn part hang je ze in de bomen.
(hij wijst in het graf)
Dat is toch niet de voorgeschreven diepte.
(hij steekt zijn schop in de aarde en gaat op de rand van het graf zitten met zijn benen in de
| |
| |
kuil / de papierprikker doet hetzelfde aan de andere kant van het graf)
O nee!?
(hij stampt met zijn prikker op de kist)
Dat is niet de voorgeschreven diepte, dat maak je mij niet wijs.
De voorgeschreven diepte? Dat was het. Hij ligt op zijn vrouw.
O, zit dat zo. Jij kent de familieverhoudingen hier natuurlijk.
Een doodgoed mens. Daar zat geen kwaad bij. Zo'n einde had ze niet verdiend.
(de doodgraver schudt meewarig het hoofd / de papierprikker kijkt hem vragend aan)
Net als hij. Maar de klap kwam nog harder aan. Ze hebben haar gewoon uit het frame moeten zagen.
(hij schudt weer zijn hoofd / de papierprikker pakt zijn prikker in het midden vast en houdt het ondereinde voor zijn gezicht / traag schuift hij de papiertjes naar het uiteinde alsof hij een telraam voor zich heeft)
En die oude zuster van hem vliegt ook nog als een pijl uit de boog over de weg. En die is ouder dan hij. Zo bijziende als de pest. Ze kan niet eens zien of ze een kwartje of een dubbeltje terug krijgt in de winkel. Dat moet ze voelen.
(in de verte hoort men het geluid van een bromfiets in razende vaart met open knalpot, het geluid van een remmende auto en een harde klap / de beide mannen luisteren enige tijd met opgeheven hoofd / de papierprikker zijn mond hangt wijd open)
(hij schuift de papiertjes een voor een van de prikker zodat ze in de kuil dwarrelen)
Toffee... ijs... toffee... toffee... chocolade. Wat komen ze hier eigenlijk doen, snoepen of begraven? Het lijkt wel of ze hier zitten te picknikken. Een eierdop... dameszakdoekje... zeker uit de broek gevallen, er zit een roosje op... boterhampapiertjes. Je reinste bermtourisme.
(hij kijkt in de kuil)
Gooi jij thuis ook alles op de grond?
Ze kwakken het hier toch zelf neer.
Het waait hierheen. Het is hier een echte tochthoek.
Het heeft al weken niet gewaaid.
(hij
| |
| |
haalt een stuk krant van de prikker en ontvouwt het)
Krant van gisteren. Is hier zeker op zijn pootjes naartoe gekropen.
(geïrriteerd)
Jij hoort hier niet.
Jij moet in de plantsoenen werken.
Hier onder die hoge bomen is het koel, dacht ik.
Je mag hier feitelijk alleen maar als nabestaande komen.
Als je hier familie hebt liggen.
Familie, nee, dat niet. Mijn zuster ligt in Alphen. Ook een mooi kerkhof. Rustig, weet je, het ligt midden in de weilanden. Je hoort er geen verkeer.
(in de verte hoort men de tweetonige hoorn van een ziekenauto naderen)
Alleen zo af en toe boeh... boeh. Koeien. En kikkers. De hele dag. Maar die hoor ik niet graag, die gladjakken.
(hij vouwt het stuk krant verder open en leest)
Hier, wegens sterfgeval gesloten, de zaak van Lubber. Hé, is die ouwe dood?
Dacht je soms dat hij voor zijn vrouw de zaak dicht zou gooien? Die krijg ik morgen hier.
(de pa pierprikker scheurt een langwerpig stuk uit de krant en houdt het voor de doodgraver op)
Wegens sterfgeval gesloten. Dat komt hier voor op het hek te staan als jij de laan uit gaat.
(de doodgraver mompelt wat en kijkt de papierprikker somber aan / deze steekt de strook papier leesbaar op de prikker en plant die met het houten gedeelte in de grond aan het voeteneinde van het graf)
Zo, ons laten ze voor lopig met rust.
(hij kijkt omhoog)
De eerste wolk. Dat wordt donderen.
(hij kijkt omhoog en beschermt zijn ogen met zijn hand tegen het zonlicht)
Wolk, ik zie geen wolk.
(hij wijst)
Recht boven je.
Dat propje watten. Dat is niet groter dan mijn hand.
(hij tuurt ineens aandachtig)
Hé, dat
| |
| |
is geen wolk, het lijkt wel niks. Het lijkt wel of er een gaatje in de lucht zit.
Door dat gaatje krijg je straks mooi al het schrobwater van de zolder daar omhoog over je donder.
Ik heb niet eens een regenjas bij me. Stom. Het was vanmorgen vroeg al drukkend: Ik dacht, daar komt regen van, moet je maar eens opletten.
(terwijl hij van het stuk krant een bootje vouwt zingt hij met schorre stem)
Toen ik op school nog ging,
Was ik een aardig ding.
Al wat de meester zei
Dat schreef ik op mijn lei.
Een bootje van papier
Dat vouwde ik met plezier.
(ineens wordt zijn aandacht getrokken door iets wat in de krant staat en hij leest het bootje / als hij tot aan de kiel gekomen is vouwt hij het open en leest hardop verder)
De sporttoto, de platina kolom. Even kijken. Nou, het is me wat moois. GGG-ABC mis, daar zit ik vies naast. HAB-RAL ook niets. Graspiepers-Canaille, hebbes. Wodan-Neurocitas is meer dan verdrietig. Dat is ook niks! Weer niks! Niks! Ik kan er wel mee uitscheiden. Ik doe er nou al een jaar aan mee. Heeft me handen vol geld gekost en ik heb er nog nooit een cent van teruggezien.
Jij bent zeker een van die mensen die hun kruisjes maar in het wilde weg zetten. Maar het is net zoals hier, hoor. Ik zet die kruisen toch ook neer op de plaats waar ik vermoed dat een lijk ligt. Als je geluk wilt hebben bij de toto dan moet je wedstrijden gaan zien.
En me de hele middag rotvervelen zeker.
(hij leest voor uit de krant)
Hier, PPS versloeg uitgeblust HARNAS.
Dat was inderdaad een slechte wedstrijd. Al voor de rust waren ze volkomen uitgeblust.
Zie je wel. Wat zal ik nou bij zo'n uitgeblust boel doen. Dat voetballen kost me al geld genoeg.
(hij leest verder)
| |
| |
Wat een hitte!
(hij veegt met zijn hand over zijn voorhoofd)
't Is feitelijk te warm om te werken.
(hij kijkt in het graf)
Ik wou dat ze jou geleerd hadden jezelf toe te dekken.
(afwezig / hij leest gespannen)
Ja, drukkend. Er is vast ergens onweer gevallen.
Best mogelijk. Het valt voor je het weet.
(hij kijkt naar omhoog / men hoort het geschreeuw van zwaluwen)
De zwaluwen vliegen laag. Die beesten hebben het ook al in de gaten. Ze schreeuwen de boel bij elkaar. Eerst dat ijskoude voorjaar en nu ineens die hitte.
(hij leest nog steeds)
Komt van de bom.
Ze verpesten de hele natuur. Je kan niet eens meer met vakantie.
Dat komt door... hé, dat is eigenaardig. Ze hebben nog steeds dat geld van die sporttoto niet afgehaald. Zeker eentje die niet om klein geld verlegen zit.
Ja, dat is een vreemd zaakje.
Ja, als ik er een aan mijn stok krijg. Maar dat zijn meestal oude. Nieuwe kranten gooien ze niet weg. En ze zijn altijd aan flarden. Je kan de helft niet lezen.
Als je geen krant leest ben je ook nooit op de hoogte.
Zoals nu van die man bijvoorbeeld. Als je nou zelf aan die toto meedoet wil je toch zeker wel weten hoe het afloopt.
Om kort te gaan, komt het hier op neer, dat op die maandag het hoofdbureau opgebeld wordt door een man die alles goed heeft. Hij was de enige zoals later bleek.
(hij klakt met zijn tong)
Dat is een aardig kapitaaltje.
Dat zou ik ook denken. Daar kan je wel een glas bier voor krijgen.
| |
| |
Om kort te gaan, die man belt het hoofdbureau op. Hij was dus de enige die alles goed had. Hij zou zo snel mogelijk op het kantoor komen.
(korte pauze)
Hij zal nog moeten komen, want hij is nooit verschenen. Zolang had ik niet op me laten wachten.
En meteen door naar je baas om op te zeggen.
Zou jij dan blijven werken? Je kan met zoveel geld toch geen doodgraver blijven?
Ach, je went e aan. Ik zou er niet buiten kunnen. Maar ik zou wel een autootje kopen.
Volgens mij kan dat niet. Doodgraver: Waarom niet?
Ik vind het gek. Een doodgraver met een auto, dat kan niet.
Er zijn toch meer arbeiders die een auto hebben.
Ja, arbeiders. Maar een doodgraver, nee. Ik zie jou al in je auto naar het kerkhof rijden.
Ik ben toch ook een doodgewone arbeider. Of ben ik soms wat buitenissig?
(hij kijkt de doodgraver aan)
Dat niet, nee. Maar het zou wel vreemd zijn. Ik zie het al. Met je schep zeker op de achterbank.
Laten we er geen woorden over krijgen, want die centen heb ik niet.
En de vent die ze zo kan krijgen haalt ze niet af. Die is natuurlijk op weg naar het bureau in zijn zenuwen in de gracht gereden.
Dan was hij als vermist opgegeven.
Hij had misschien niemand. Ik bedoel dat hij alleen in het leven stond. Het was misschien een oud iemand. Niemand mist hem.
Iedereen heeft buren tegenwoordig.
Maar misschien mist niemand hem omdat hij gewoon voor het raam zit, dood. Daar lees je de laatste tijd nogal eens over. Een paar weken geleden nog, een oude man. Zat glimlachend achter de ramen.
| |
| |
Later bleek hij al drie weken dood te zijn. Moet je nagaan, glimlachend.
Nou, als ik een kerel drie weken achter het raam zie zitten glimlachen, dan zeg ik, die is morsdood. Kan hij glimlachen wat hij wil, maar dan ga ik een kuil voor hem graven. Vertel mij nou geen onzin. Trouwens, die vent gaat toch niet dat bureau opbellen, zeggen dat hij zo snel mogelijk komt, om dan achter het raam te gaan zitten glimlachen en dood te gaan.
Hij heeft misschien wel iets gekregen... aan zijn hart. Zulke mensen heb je. Hij is naar de stoel voor het raam gelopen om dood te gaan, maar moest toch lachen omdat hij de hoofdprijs gewonnen had. Je hebt toch lachende lijken, ik bedoel die een lachend gezicht hebben.
Dat komt wel voor, ja. Dat noemen ze in de rouwkapel met een vakterm een kouwe douche. Want dan lachen ze wel, maar dat is heus geen lach van dat je denkt, kijk opa daar eens een binnenpretjes hebben. Nee, dat is een lach daar word je koud van.
O, zit dat zo. Ja...
(hij veegt met zijn mouw zijn neus af)
Maar die man kan toch ook gewoon doodgegaan zijn. Dan was die hoofdprijs een soort geluk bij een ongeluk.
Jij denkt zeker dat zijn familie dan niet gauw dat geld voor hem gaat halen.
Misschien had hij dat papier diep weggestoken in zijn binnenzak.
Voor dat je goed en wel koud bent hebben ze de kleren van je lijf getrokken, je zakken binnenste buiten gekeerd en je voering tot op de donkerste plaatsen omgewoeld. Wat denk jij. De mensen zijn toch immers zo inhalig als de pest. Daar zou ik je staaltjes van kunnen vertellen.
(hij brengt ineens zijn hand aan zijn mond en staart gespannen in de kist / hij spreekt zenuwachtig)
Hé... hij...
(hij wijst in het graf)
Wanneer heeft die man het hoofdbureau gebeld?
(de papierprikker ontvouwt het bootje nu helemaal en leest)
Wanneer?!
Kalm aan, het loopt niet weg. Hier. Dat was maandagmorgen precies om twaalf uur vijftien.
| |
| |
(hij wrijft zenuwachtig in zijn handen, zwaait dan onbeheerst met zijn armen in de lucht)
Ik heb het... ik weet het! We zitten aan de rand van een schat... van een schatkist.
(hij wijst geëxalteerd in het graf)
Hij... hij is om halfeen verongelukt. Hij moet het geweest zijn. Daarom vloog hij met zo'n rotgang door rood. Het was het kruispunt voor het hoofdbureau, je weet wel, waar de Stalinlaan de Vrijheidsstraat kruist. Het kan niet missen.
(hij leest verder)
Het was de stem van een oude man staat er. Maar hoe komen we in zijn huis. Die ouwe zuster... als dat het tenminste is wat je bedoelt.
In zijn huis?
(hij wijst in het graf)
We moe ten hier zijn. Hij is niet afgelegd. Daar was geen begin nen aan. Alles zat in elkaar. Dan hadden ze wel uren met mes en vork bezig kunnen zijn.
(hij springt in het graf)
Hebbes!
(hij springt ook in het graf)
Weg jij... weg!! Er uit jij! Hij is van mij.
We doen het samen. We delen alles eerlijk.
Niks er van. Hij is van mij die kist, dat lijk is van mij.
(er ontstaat een wilde worsteling in het graf / soms is er van beide mannen niets meer te zien en vliegen er aardkluiten omhoog / men hoort hun voeten dof op de kist stampen / kreten van pijn en woede / eindelijk heeft de doodgraver de papierprikker met zijn hoofd op de rand van het graf gedrukt / de doodgraver houdt de papierprikker met een hand bij zijn haren vast, hij pakt zijn schop die hij omhoog heft / gedurende deze scène is het licht zeer helder geworden, maar onheilspellend, onnatuurlijk)
Ik zal je, rotzak!
(plotseling weerklinkt er bazuingeschal / de doodgraver laat verschrikt de papierprikker los / met de schep nog omhooggeheven draait hij zijn hoofd om en kijkt in de linkerbovenhoek van het toneel waar het licht vandaan komt / hij laat de schep vallen en dringt zich naast de papierprikker tegen de rand van het graf / zo blijven zij enkele seconden verlamd van schrik staan)
| |
| |
Ik ben op van de zenuwen... wat... wat heeft dat allemaal te betekenen.
Het komt uit dat gat.
(hij wijst omhoog)
Zie je wel dat het geen wolk is maar een gat?
Ga nog even ruzie maken ook.
Als je het mij vraagt lijkt het wel het einde van de wereld.
De jongste dag.
(van links komen twee engelen op, die voorlopig niet door de doodgraver en de papierprikker opgemerkt worden / zij hebben lange witte kleden aan en grote vleugels op de rug gevouwen / de ene is zeer klein en dik, de andere lang en mager / in de verte doen zij misschien aan Stan Laurel en Oliver Hardy denken)
Maar naief is hij wel, dat moet je toch toegeven.
Een vreemd gebeuren.
(zij kijken nog steeds naar omhoog en staan met hun rug naar de engelen gekeerd, die hen evenmin schijnen te zien / in de verte klinkt verwijderd bazuingeschal)
De jongste dag! Ik geloof mijn ogen niet.
Ja, naief en wijs. Een goddelijke combinatie.
Het is precies zoals de pastoor verteld heeft.
Ik kan er niet over uit.
(hij schudt zijn hoofd)
Onbegrijpelijk! Zou jij het doen als je in zijn schoenen stond?
(als zij bij een bank komen gaat de dunne engel zitten, de dikke blijft staan)
(hij voelt aan zijn hoofd)
Je hebt me anders aardig in de vernieling gehad.
Ja, als ik het beloofd had zoals hij zou ik het doen.
Een nieuwe hemel en een nieuwe aarde!
Een nieuwe hemel en een nieuwe aarde.
Ik zou ze laten verrekken! Ze hebben kansen genoeg gehad en altijd de boel verpest. Laat ze er onder blijven. Wie niet horen wil moet ook maar niet meer voelen.
| |
| |
Jonge, jonge ik heb nog nooit zo'n schouwspel gezien.
Goed, ik praat weer net als Kees, hoor. Kees is een opruier, maar hij ziet de dingen soms bijzonder scherp.
(hij ziet ineens de papierprikker en de doodgraver die nog steeds in de kuil staan en naar omhoog kijken)
De bazuin heeft nog maar net geschald of daar heb je ze al. De brutaalsten het eerst. Ze schijnen hier uit zichzelf te komen, we zijn hier helemaal niet nodig.
(de dunne engel kijkt om en staat op / samen lopen zij naar het graf waar de papierprikker ze het eerst ziet aan komen)
(angstig)
Wat zijn dat voor vreemde vogels?
(hij schrikt)
Ik denk... eh... die horen er ook bij.
(zij deinsen achteruit naar de uiterste hoek van het graf)
(hij steekt zijn hand geruststellend op)
Welkom ontslapene uit den dode! Weest niet bezorgd, u hebt van ons niets te vrezen.
Wij zijn nooit dood geweest.
Daar heb je het al, wij zijn nooit dood geweest. Gods almacht wordt meteen weer ontkend. Ze zitten nota bene onder het zand.
Dat verwondert me niets. Jullie zullen elkaar wel meteen in de haren gevlogen zijn. Onver beterlijk gespuis!
Ik heb deze kuil voor een ander gegraven.
We zijn er zelf in gevallen.
(verbolgen)
Vertel me geen onzin. Voordat de bazuin geschald had waren jullie morsdood. Er zat geen sprankje leven in jullie dorre botten.
(hij steekt zijn arm bevelend naar ze uit)
Op de knieën en prijs de heer voor zijn grote weldaden aan jullie bewezen!
(de doodgraver en de papierprikker zakken langzaam, met mimisch verzet door de knieën)
| |
| |
Ik prikte hier papiertjes. En toen zijn we toevallig in die kuil verzeild geraakt. We praatten wat, en toen kregen we woorden en...
Hij sprong in mijn kuil. Ik wilde hem er alleen maar uitduwen. Ik ben hier de grafdelver. Mag ik uw aandacht even vestigen op het feit... eh... meneer, dat wij hier geknield op een kist liggen waar het stoffelijk overschot nog inzit. Er is geen lege kist waar wij uitgekomen zijn, zoals u ziet.
We zijn springlevend. Altijd geweest.
Ik geloof dat ze de waarheid spreken, Karel.
't Kan best waar zijn, maar mensen, dat is een leugenachtig volkje. Je moet ze niet te gauw vertrouwen, dan nemen ze een loopje met je.
(hij keert zich geërgerd af)
Kom maar naar boven, mensen.
(de dood graver en de papierprikker klimmen uit het graf en slaan het zand van hun kleren / in de verte klinkt nog zo nu en dan bazuingeschal)
Verdomme, ik zie geen pest meer. Ik heb een vlieg in mijn ogen.
Blijf staan waar je staat, anders donder je weer in die kuil. Ik kom bij je.
(de papierprikker loopt naar de doodgraver, gaat voor hem staan, zakt een beetje door zijn knieën en kijkt van onderop in diens ogen)
Ik kan geen hand voor ogen zien.
Handen voor je ogen vandaan, anders kan ik niets zien.
(de doodgraver haalt zijn handen voor zijn ogen vandaan)
Een kleine aasvlieg. Wacht even.
(hij haalt een zakdoek uit zijn zak en veegt met een punt er van in het oog van de doodgraver)
Hoe bestaat het. Dat komt omdat we in die kuil zaten. Die wilde al gaan peuzelen. Au! Verdomme, kijk een beetje uit. Je bent geen papier aan het prikken.
Zullen we maar beginnen.
(de dunne engel knikt / van onder hun gewaden halen zij ieder een grote
| |
| |
papieren rol die ze open vouwen en aandachtig bestuderen)
Ik geloof dat ik het nou heb.
(hij bestudeert de punt van zijn zakdoek)
Nee, dat is uit mijn neus.
(hij wijst op het geopende graf)
Hier maar beginnen. Dat is gemakkelijk.
Blijf je nou nog lang in mijn oog staan te roeren!?
(hij buigt zich naar de in de grond gestoken stok van de papierprikker en leest het krantenscheursel)
Wegens sterfgeval gesloten, lees ik hier.
(hij wijst op de graven er naast)
We moeten daar maar beginnen.
Daar heb ik hem!
(hij bestudeert zijn zakdoek)
Zo'n glimmende groene, met van die gele stippen op zijn kop. Kijk maar. Morsdood. Dat pootjebaden is hem duur komen te staan.
(hij wrijft in zijn oog)
Nu kan ik helemaal geen bliksem meer zien.
Als we de nummers maar in de gaten houden.
Niet wrijven, niet wrijven, dan maak je het maar erger.
Neem jij de even dan neem ik de oneven nummers.
Hij is er nu toch uit. Zo'n knaap, jongen. Lucht het je niet op?
Je hebt in mijn oog staan steken of je met een kleverig toffeepapiertje bezig was. En zo voelt het nu aan ook.
Niet wrijven, dan blijft het tranen.
Mij goed.
(zij lopen naar de dichtstbijzijnde graven)
Doe niet zo stronteigenwijs! Je moet je bovenste ooglid over het onderste trekken. Dat deed mijn moeder vroeger ook altijd bij me. Ja zo. Nou gaat het beter, hè? Kijk me eens aan! Nee, met je ogen open.
Dat kan ik niet. Het lijkt wel of je er iets ingestopt hebt inplaats van er uit gehaald.
| |
| |
Nummer 86.
(hij heft langzaam zijn hand op in een zegenend gebaar / er kruipt een vrouw uit de grond in een bloemetjesjurk)
Probeer te kijken. Ik heb wat met je te bespreken.
(de doodgraver kijkt hem aan)
Johanna Post, geboren Lus?
Ze wilden net die oude man uit zijn graf halen. Maar toen ze dat papiertje zagen dat ik op mijn stok geprikt heb, zijn ze verderop gegaan.
Ligt uw man daar ook nog onder?
Moeten we dat niet weghalen, anders blijft die ouwe morsdood.
Dat moet wel. Ik heb niets langs horen komen. En zijn eerste vrouw ligt daar weer onder. En dan komt zijn dochter. Wat een stapel.
(zij brengt ineens verschrikt haar hand aan haar mond)
O, laat ik niet vergeten de wasserij vandaag te schrijven dat ik die schoorsteenval mis. Ze zullen hem moeten vergoeden.
Ben je gek! Je hebt grote kans dat hij dan naar het hoofdbureau rent met zijn formulier. Dan vissen we achter het net. Misschien kunnen we direct nog proberen...
(zijn spreken gaat over in fluisteren / de dunne engel heft zijn hand op en uit hetzelfde graf komt een man in een licht sportkostuum)
Maar als ze ons snappen zijn we de pieneut.
(hij geeft de engel zeer vormelijk een hand met een kleine hoofdknik)
Dag Anton.
(daarna keert hij zich naar zijn vrouw en kust haar op de wang)
Dag Jo.
Dag Piet.
(ze pakt hem bij zijn bovenarm)
Help me herinneren dat ik vandaag de wasserij schrijf.
(de dikke engel heft zijn hand op voor het graf naast dat van Pieter Post / er komt een kolonel in uniform te voorschijn die salueert)
(met een handgebaar wijst hij naar het opstandingswerk van de engelen)
Moet je daar eens kijken, daar gaat mijn werk.
| |
| |
Koloneel van Waardingen meldt zich present.
Die kolonel ligt er nog geen drie weken onder. De hele jonge aanplant op zijn graf is in wan orde.
De schoorsteenval was er niet bij.
(ontsteld)
Die van mijn moeder?
(de dunne engel heft weer zijn hand op / uit hetzelfde graf komt nog een vrouw, ook in een bloemetjes jurk, in haar hand heeft zij een citybag)
Geertruida Post, geboren Buisman?
Jawel, edelachtbare.
(Pieter kijkt om / Geertruida stapt naar Pieter toe en geeft hem een kus)
Dag Pieter, dag man!
Dag Trui.
(hij omhelst haar en kijkt over haar schouder naar Johanna)
Je had die schoorsteenval van mijn moeder niet met de wasserij mee mogen geven. Je weet hoe slordig ze daar zijn. Je krijgt altijd maar de helft terug.
(Johanna loopt gedecideerd naar Geertruida / de doodgraver en de papierprikker lopen naar de dunne engel, achter hem blijven zij staan)
Dat moet ik eens van dichtbij bekijken.
Het is jouw man niet.
(ze pakt Pieter bij een arm vast)
Hij is van mij, helemaal.
Niet meer. Het huwelijk wordt door de dood ontbonden.
Het jouwe toch ook.
(ze probeert Pieter aan zijn arm weg te trekken / Geertruida trekt aan de andere arm)
Ik was het eerst met hem getrouwd. Hij is van mij. Ik heb nog nooit de schoorsteenval van zijn moeder aan de wasserij meegegeven. Stel je voor, geen haar op mijn hoofd zou daaraan denken. Ik eh... ik heb een kind van hem.
(zij loopt naar het graf en roept)
Miep... Miepje!
(er klinkt vaag een meisjesstem)
Kom eens boven!
(er komt een jong meisje uit het graf / ze heeft een draagbare radio in de hand die een dansmelodietje speelt / ze draait de radio zacht en omhelst haar vader)
Dag paps!
(ze loopt naar Geertruida toe en zoent haar op beide wangen)
Dag tante Trui.
| |
| |
(ze schreeuwt wanhopig)
Miepje!!
(ze wijst op Johanna)
Wie is die vrouw?
(hij voelt aan de vleugel van de dunne engel)
Het voelt helemaal echt aan.
Ik heb je zo vaak over haar verteld.
(nadenkend / vaag)
O ja.
(ze loopt naar Johanna toe en geeft haar vluchtig een kus)
Dag mam.
Kind wat een weerzien!
(ze probeert Miep vast te pakken en tegen zich aan te drukken, maar deze loopt alweer naar Geertruida / met een gebaar van teleurstelling laat ze haar armen zakken)
(hij kriebelt met zijn vinger tussen de vleugelveren van de dunne engel / de vleugel ontvouwt zich genotvol, maar de engel zelf schijnt hiervan niets te merken, zijn houding blijft waardig)
(tot de familie Post)
U moet maar zien dat u goede vrienden wordt met elkaar.
(de beide vrouwen wenden het gelaat onwillig af)
Kijk hij vindt het lekker. Net als die papegaai van mijn zuster. Je weet wel die in Alphen begraven ligt. Die zuster dan. Krr... krouw... kraa! Hij geniet, zie je dat?
Laat dat. Direct wordt hij kwaad en krijg je een mep met die vleugel. Dat kan je niet doen. Hij is niet op zijn achterhoofd gevallen.
(hij kijkt naar de vleugels)
Dat lijkt me onmogelijk. Hij wordt niet kwaad. Kijk hem maar eens genieten. Je hebt best kans dat hij luis heeft. Dan hebben ze vaak last van jeuk. Die papegaai van mijn zuster ook. Die rolde dan bijna van zijn stok van genot. En vloeken. Godverdomm... hoereloper... hoereloper. Ja, veel moois kwam er niet uit. Mijn zuster was indertijd met een zeeman. Je begrijpt daar leert zo'n beest niet veel goeds van.
(ze draait de radio iets luider / dansmuziek / ze loopt naar de kolonel toe)
Zullen we een feestje gaan bouwen?
(de dunne engel brengt met een plotselinge bewe-
| |
| |
ging zijn vleugel weer omhoog / de doodgraver trekt de papierprikker achteruit)
Kijk uit, sufferd, hij valt je straks nog aan.
(de dunne, engel loopt echter rustig naar een volgend graf, ook de dikke engel doet dit)
(tot Miep)
Kind, op mijn leeftijd. Ik heb trouwens altijd slecht kunnen dansen. Maar misschien kunnen we iets anders doen om de tijd te doden.
(hij lacht schor en ironisch)
Een spelletje? Verstoppertje of krijgertje?
(de kolonel kucht slechts / de dikke engel en de dunne engel heffen ieder een hand op boven het graf waar zij naar toe zijn gelopen / uit het graf van de dikke engel komt een doofstomme man die onverstaanbare klanken uitstoot)
Tikkertje dan met bloot sla dood?
Lieve kind.
(hij doet zijn handen om haar hals en laat die afdalen naar haar boven haar zomerjurk uitkomende schouders)
Kijk eens naar jezelf en mij. Wat een bloot heb jij, en ik, ik heb niets dan mijn gezicht om te redden. Wat zou ik in het voordeel zijn. Trouwens je voorstel om tikkertje met bloot sla dood te gaan doen wekt verschillende reacties in mij op. Het bloot wil me mijn uniform doen vergeten, het sla dood staat mij dat niet toe.
(tegen de doof-stomme man)
Dirk het Varken?
(de doofstomme slaat onverstaanbare klanken uit en steekt zijn armen in wanhoop in de lucht)
Laten we dan soldaatje spelen. Daar kunt u uw uniform bij aanhouden.
Bent u nou Dirk het Varken of niet?
(tegen de dikke engel)
Ja, dat is Dirk het Varken. Het stomme varken in de wandeling genoemd.
(de dikke engel maakt een aantekening)
Maar hij wandelde niet veel want hij heeft ook nog een horrelvoet.
Kind, een kolonel kan geen soldaatje spelen. Hij moet er duizenden hebben. Maar mag ik je uitnodigen om in het zachte gras op mijn graf naast mij te komen zitten.
(hij doet een poging haar in het gras te helpen)
(hij heeft gedurende de voorgaande clausen op
| |
| |
fluisterende toon met zijn beide vrouwen staan praten)
Miep, kom bij je vader!
(Miep die ondersteund door de kolonel bijna plaats in het gras genomen had, komt haastig overeind)
Ik moet thuiskomen.
(ze maakt een hoofse buiging en huppelt naar haar vader)
Ik groet u, mejuffrouw.
(hij werpt haar een kushandje toe)
(hij trekt de papierprikker aan zijn arm de kant van het graf van de oude man uit)
We moeten het maar eens proberen. Nu of nooit.
(zij lopen naar het graf en spreken op fluisterende toon tegen elkaar / zij springen in het graf waarbij de papierprikker de prikker met het krantenscheursel omver gooit / van tijd tot tijd steekt een van hen zijn hoofd boven de grafrand uit en kijkt spiedend rond)
Nee, niet samen aan een moer zitten rukken. Dat is mijl op zeven. Begin jij aan de andere kant.
Hoe vaak heb ik je al niet verboden in de buurt van militairen te komen. Er is al ellende genoeg op de wereld.
(hij slaat zich op de borst)
Een schaap in wolfskleren, meneer.
(Miep gaat in het gras zitten / van tijd tot tijd kijkt zij de kant op van de kolonel die dan haastig salueert)
(tot Miep)
Wil je soms een boterham?
Jasses, brood. Als ik nog denk aan het kadetje dat ik in mijn maag had toen ik dood ging.
Het is lekker vers.
(Miep schudt nee)
Een hard eitje?
(Miep knikt)
Dan moet je even het picknikmandje uit het graf pakken. In het rechterzijvak. Daar zit ook een zoutvaatje in.
(Miep pakt het mandje, haalt er een ei en zout uit en gaat weer in het gras zitten / de schaal van het ei tikt zij stuk tegen een kruis en pelt het ei / zij strooit zout op het ei en neemt een hap, maar spuwt die onmiddellijk uit / het ei gooit zij de zaal in)
Te hard gekookt, het lijkt wel rubber. Het verteert niet.
| |
| |
Wat wil je kind. Een zachtgekookt ei zou natuurlijk allang bedorven zijn geweest.
(hij staat nog steeds voor de doof-stomme man zijn kaart te bestuderen / als hij opzij kijkt ziet hij het hoofd van de doodgraver boven de grafrand uitkomen, dat echter wegduikt maar even later weer voorzichtig boven de rand uit loert / de dikke engel loopt er heen / hij schreeuwt tegen de dunne engel die meer naar achteren op het kerkhof met het opwekken van doden bezig is)
Ze zijn hier bezig met oneerlijke concurrentie!
(hij schreeuwt in de grafkuil)
Wat moet dat daar?! Denken jullie soms dat we het niet alleen afkunnen, dat we hulp nodig hebben.
(de papierprikker en de doodgraver komen in het graf overeind)
Kom er maar eens uit, schavuiten!
We dachten, u hebt het zo druk.
(ze kruipen uit het graf)
Ik zeg tegen mijn kameraad, we moeten maar eens een handje helpen.
(hij toont de moeren)
We hebben de moeren er vast afgedraaid.
(de dikke engel blijft ze streng aankijken)
Zullen we ze er weer opdraaien?
(de dikke engel snuift verachtelijk)
Gooi die moeren maar weg. Niemand heeft er nog wat aan.
(de doodgraver gooit de moeren in het zand / de dikke engel heft zijn hand boven het graf omhoog / men hoort gekraak, dan verschijnt boven het graf een gedeelte van het deksel van de doodkist, dat als een loopplank op de rand van het graf wordt geschoven / even later komt de oude man er over uit het graf met aan zijn hand een bromfiets, die hij met een voor zijn jaren fikse beweging start)
Waar wachten we op, mensen? Het verkeerslicht is allang op rood gesprongen.
(hij voelt in zijn binnenzak, mompelt)
Het formulier. Gauw naar het bureau.
(terwijl hij op zijn bromfiets wegtuft klinkt in de verte een lang aanhoudende bazuinstoot / als de oude man uit het gezicht verdwenen is hoort men dat hij met open knalpot de uiterste snelheid uit zijn bromfiets haalt / ineens piepende remmen en een enorme klap / de bazuinstoot gaat over in het geluid van een tweetonige
| |
| |
hoorn als van een ziekenauto / op de achtergrond nog steeds, zeer zwak, dansmuziek uit de draagbare radio van Miep / de dikke engel die tot voor een zijpad is gelopen heft geïrriteerd over het gedrag van de oude man zijn arm op / voor hem komt een grote aap uit de grond, een gorilla - de auteur geeft slechts toestemming om dit stuk te spelen aan het gezelschap dat hem de rol van de aap toebedeelt -)
(hij schreeuwt tegen de dunne engel)
Moet je hier eens kijken, Johan! Ik steek mijn hand per ongeluk uit en daar komt er hier zo maar een uit het pad opduiken.
(hij bestudeert zijn platte grond)
En er is hier ook geen graf geweest voor zover ik na kan gaan.
(de dunne engel loopt naar de dikke toe en kijkt over diens schouder op zijn kaart)
Vreemd. Misschien een fout van de administratie. Maar je moet geen kruisjes zetten achter de graven die je gehad hebt. Dat betekent overleden. Zet liever een streepje of present.
Als ik het maar begrijp.
(tegen de aap)
Hoe is uw naam?
(de aap slaat zich op de borst en brult / de papierprikker en de doodgraver kijken de kant uit waar de oude man net verdwenen is)
Alle hoop is nog niet verloren. We krijgen hem hier weer terug.
Doodgraver: Als hij maar goed in elkaar zit, anders hebben we er geen bliksem aan. Dan leggen ze hem af.
Ik kan er geen touw aan vast knopen.
(hij loopt op de engelen toe / ook de andere aanwezigen zijn er rond komen staan)
Heren mag ik zo vrij zijn u bij dit probleem ter zijde te staan. Wat u hier voor u ziet, en dat u abusievelijk voor een mens verslijt, is dit echter allerminst. Het is een aap.
(de aap slaat zich op de borst en brult)
(korzelig)
Een aap, een aap. Voor mijn part een aap, maar het is een mens.
O nee, heren, vergist u zich toch niet. Het is een beest.
Wat denk jij ervan, Johan?
Volgens mij is het een mens, Karel.
| |
| |
Dat is zo klaar als een klontje.
Maar ik kan best begrijpen dat de kolonel denkt met een beest te doen te hebben. Hij ziet er innemend en schrander uit. Wat mij betreft kan je op je papier mensaap invullen. Dan komen we aan beide standpunten tegemoet.
Maar heren, u vergist zich werkelijk. Dit beest kan geen stom woord uitbrengen.
(hij wijst op de doof-stomme man)
Daarin verschilt hij niet van die daar.
(hij voegt zich met de doodgraver bij het groepje en heft zijn stok dreigend op als in het begin van de scène tegen de hond)
Wat moet die rotaap op het kerkhof!?
Een mens zit toch niet van onder tot boven onder het haar.
(de dikke engel pakt de doodgraver, die angstig achteruitdeinst, bij de kraag en maakt de bovenste knopen van zijn hemd los, waarna hij diens behaarde borst met een gebaar van triomf toont / hij duwt de doodgraver achteruit, daarna streelt hij de aap over zijn borst)
Hij heeft alleen niet zo'n slecht geweten.
(de aap maakt een knorrend geluid van welbehagen)
Maar hij kan niet denken. U zult het zien en beleven. Spreekt u maar eens een gedachte tegen hem uit. Er zal geen reactie komen. Een gedachte is als een bal die je naar iemand werpt, die gevangen wordt en teruggekaatst.
(de dunne engel haalt een kleine rode bal onder zijn kleed vandaan en werpt die naar de aap, die het balletje perfect vangt en naar de engel teruggooit / daarna gooit de engel het balletje naar de kolonel / deze maakt een onhandige grijpbeweging / het balletje vliegt achter hem tussen de graven)
Een in het ooglopende misser. Toch snapt die aap er geen bal van.
Wat een afschuwelijke vergissing! Maar kijkt u dan toch eens. Waar een dame bij is
(hij streelt Miep onder de kin en lacht hinnekend)
toont deze mens... eh... dit beest, schaamteloos zijn geslacht.
Hij doet slechts wat u zou willen.
(allen
| |
| |
lachen, behalve de kolonel die salueert en stram naar zijn graf terugloopt)
Het is evenzogoed een aanstootgevend gezicht. Ik ben blij dat mijn... eh... dat onze man niet zo met zijn hebben en houen te koop loopt. Wat jij Pieter?
Het lichaam is een tempel Gods, het moet bedekt blijven.
(grinnikend)
Bij een tempel kan je anders het klok en hamerspel vanaf de straat zien.
(Miep draait de radio iets harder / nog enkele seconden dansmuziek, dan volgt een mededeling / allen luisteren)
Hier volgt een extra uitzending van de nieuwsdienst. Vanuit verschillende delen van ons land wordt de aanwezigheid van engelen gemeld. Zo zag een landbouwer uit Ermelo twee vreemdelingen op zijn erf. Pas toen hij ze met de hooivork wist te verjagen, constateerde hij dat ze met vleugels waren uitgerust. Zij verdwenen in de richting van het kerkhof ter plaatse. Ook uit het midden des lands en uit verschillende plaatsen langs de kust komen berichten als zouden er menselijke wezens voorzien van vleugels zijn waargenomen. Waarschijnlijk heeft men hier met een reclamestunt van een fabriek voor engelenhaar of babykleding te maken. De minister van binnenlandse zaken laat een uitgebreid onderzoek instellen. Het leger en de luchtmacht zijn paraat.
(men hoort straaljagers over komen / allen kijken omhoog)
Dit is het einde van deze extra uitzending van de nieuwsdienst.
(er volgt muziek over de radio die door Miep zacht gedraaid wordt / er komt een soldaat aan een parachute naar beneden zakken / men ziet slechts de koorden, de parachute zelf blijft in de kruin van een boom hangen, onzichtbaar / de soldaat krabbelt overeind)
(hij kijkt omhoog naar de boomkruin)
Zo, die zet die boom behoorlijk in zijn hemd.
(hij trekt aan de koorden)
Nou, heeft er nog iemand een mes bij zich?
Ja, we kunnen die man niet zo vast laten zitten. Zeker een uit de doden opgestane ruimtevaarder.
(de kolonel loopt naar de soldaat en snijdt die los / de sol-
| |
| |
daat springt voor de kolonel in de houding en salueert)
Dienstplichtig soldaat Van Looi van het zesde luchtmachteskader meldt zich present.
Spaar me je flauwe grapjes.
Nou eh, om precies te zijn was ik met mijn eskader op weg naar de luchtmachtbasis. We vlogen in formatie, ik achteraan. We hadden boven zee geoefend. En boven het strand. Maar je gaat te snel om de meiden in badpak goed te bekijken. Enfin, om kort te gaan, ik dacht al steeds, wat is dat licht toch vreemd. En met dat ik dat denk zie ik op een wolk een mannetje staan. Ik kon mijn ogen eerst niet geloven.
(ineens wordt hij de engelen gewaar en bekijkt met aandacht hun vleugels / wijst dan op ze)
En zulke dingen waren er ook. Een hele zwerm. Ik dacht eerst dat het vogels waren. Ze buitelden rond als duiven. Maar om op die man op die wolk terug te komen, ja, wolk zeg ik nu wel. Maar in het begin dacht ik dat het een soort ruimteschip was, een vliegende schotel of zo. Ik spuit van mijn kameraden weg. Ik dacht er eerst nog over om ze te waarschuwen, maar toen bedacht ik dat het toch beter was er zelf even rustigjes op af te gaan. Je weet nooit wat een van die knapen in zijn gekke kop haalt, nietwaar? Ik zag mezelf al in de krant staan. Misschien kan ik er wel een plaatje van maken, dacht ik, en ik schoot er zo snel mogelijk op af. Maar toen ik dichter bij die man kwam, voelde ik dat er licht van hem afstraalde. Geen gewoon licht. Het leek wel een dodende straal. En dat was het ook. Dat licht maakt me gewoon kapot. Mijn bloed ging bruisen als een flesje priklimonade. Maar voor ik het hoekje omging had ik nog de tegenwoordigheid van geest om de handle van mijn schietstoel over te halen. En terwijl ik mijn laatste adem uitblaas vlieg ik de ruimte in.
Dat was het zeker niet. Maar toen ik door dat licht zweefde dat me net nog gedood had, was het net of ik weer tot leven kwam. Ik kom bij kennis en trek meteen mijn parachute open. Nou, dat had niet veel
| |
| |
later moeten gebeuren, beste mensen. Want dan was ik als een meloen te pletter geslagen.
Dat was niet zo'n beste beurt geweest.
Zo erg was dat ook weer niet geweest. Ik was immers toch zo dood als een pier. Maar ja, je komt natuurlijk niet wat je noemt knap op je begrafenis.
(hij kijkt om zich heen)
Alhoewel, als je toch neer moet vallen is dit er wel een geschikte plaats voor.
Doden worden hier met open armen ontvangen. Op een kleine beschadiging wordt niet gelet.
Die man daar boven had een grijs pak aan. Een gewoon pak zoals burgers dragen. En hij had een witte roos in zijn knoopsgat. Vreemd, dat je je dat herinnert.
Je had je beter kunnen herinneren dat de voorschriften zijn dat je in geen geval je eskader mag verlaten. En zeker niet zonder waarschuwing. Je koormandant zal niet blij zijn met je eigengereid optreden.
(de soldaat salueert en trekt zich verlegen terug uit de kring van omstanders / de engelen gaan weer mensen opwekken / overal verschijnen families als paddestoelen uit de grond / er ontstaan hele picnics / schreeuwende kinderen / ruziënde mensen / er vallen klappen / Miep zet haar radio harder, op de dansmuziek danst zij met de soldaat / de kolonel is in een heftige woordentwist met Pieter gewikkeld, maar alles wat gesproken wordt blijft onverstaanbaar / deze anarchistische toestand mag en kele minuten aanhouden / dan weerklinkt vlak boven het kerkhof een bazuinstoot / op hetzelfde moment komt van rechts een man op in een grijs kostuum, een witte roos in het knoopsgat, die door de engelen plechtig begroet wordt / er heerst ineens een indrukwekkende stilte op het kerkhof / ook de dansmuziek is uit de ether, door de radio klinkt het koraal van Bach ‘Nun komm, der Heiden Heiland’.
(hij loopt naar het midden van het toneel, spreidt zijn armen horizontaal en haalt zijn schouders op / hij spreekt tot de engelen)
Het is hier ook al hetzelfde als overal. Ze dansen, zingen en vechten alsof er niets aan de hand is.
(hij schopt driftig over de grond)
Papierproppen, eierdoppen, wat een troep! Bananeschillen. Ik kan er mijn
| |
| |
nek wel over breken. Notedoppen. Zelfs nog een goeie noot.
(hij raapt de noot op, bekijkt die en steekt hem bij zich / hij brengt zijn hand vlak onder zijn kin)
Het zit me tot hier. Op het kerkhof daarginds was er zelfs een dronken.
Ik heb het u altijd wel gezegd, maar u bent zo str... eh, u wilde niet naar me luisteren. Nu zitten we met de brokken. Het is onkruid. Je kan het tien keer begraven, het brengt toch geen tarwe voort.
We moeten nog wat geduld met ze hebben.
Dat heb ik al een paar miljoen jaar met ze. De maat is nu vol.
Zo is het. Als ik u was zou ik ze er weer onder stoppen en er nooit meer een woord over vuil maken.
Hé, dat gaat zo maar niet. Er is ons beloofd dat we na de dood opgewekt zouden worden. Waar of niet? Ik ga in geen geval meer terug.
Nou, het is me wat moois. Ze maken je blij met een dode mus.
Wij zijn nooit dood geweest. Wij hebben daar niks te zoeken in die grond. Er is niet eens een kist waar we in passen.
(hij wijst op de soldaat)
En hij dan? Hij komt zomaar uit de lucht vallen.
Stilte! Ik geloof dat het inderdaad beter is dat jullie teruggaan. Ik zie er geen gat meer in. Jullie zijn onver beterlijk. Ik heb jullie naar mijn evenbeeld geschapen, maar ik schaam me voor het spiegelbeeld dat jullie voor me ophouden. Die troep kunnen we in de hemel niet gebruiken.
(hij heft zijn beide armen omhoog)
Miep, kom kind, we moeten terug.
Het is me wat moois. Daar voed je nou je kin deren kristelijk voor op. Wat hebben we ons er niet voorontzegd, hè Pieter, om in de hemel te komen.
Ja, Johanna, dat hebben we.
Als ik dat geweten had had ik wel net zo als dat vuile wijf van de bakker mijn gang kunnen gaan.
| |
| |
(God steekt weer zijn armen omhoog / allen lopen langzaam achteruit naar hun graf / Johanna grijpt Geertruida vast die in het graf wil stappen)
Niks daarvan, eerst mijn dochter, dan ik en dan mijn man. Jij hoort niet onder mijn man.
Er op kan ook lekker zijn.
Kom Miep, in je graf.
(Miep gaat in haar graf terug)
(hij loopt verlegen naar Pieter)
Meneer, neemt u mij niet kwalijk dat ik het woord tot u richt nu u aan het graf van uw dochter staat. Maar ik heb zelf geen graf. En uw dochter en ik, wij vonden elkaar op het eerste gezicht erg aardig. Nu wilde ik u vragen of ik vóór u het graf in mag.
Nee hoor, van inwoning komt altijd ruzie.
Geen denken aan, dat kind is nog minderjarig. Ik vertrouw je niet, ik zou geen moment rust hebben en me steeds in mijn graf omkeren. Trouwens, ik zou straf baar zijn wegens gelegenheid geven.
(zij grijpt Pieter bij de hand vast)
Kom Piepie!
(zij verdwijnen in het graf, daarna Geertruida)
(hij loopt naar de kolonel en salueert)
Hebt u er iets op tegen dat ik me bij u voeg?
(tegen de soldaat)
Kruip jij maar bij die gouden bies.
(hij salueert)
Ik ga mijn gang.
(hij stapt in het graf, daarna de kolonel)
Ik zie het er nog van komen dat ik mijn eigen graf moet graven.
Jullie kunnen toch in het graf van die oude man?
(met afschuw)
Waar die dooie man net in gelegen heeft!
(geïrriteerd)
Hè, liggen die twee er nou nog niet onder? Dat vervelende stel. Verdwijnen jullie nou!
(wijst op de dunne engel)
Maar die lange daar wil ons in dit graf hebben.
Als hij dat zegt heb je het maar te doen.
| |
| |
Maar dat is een gebruikt graf. Ik weet wat. Ik heb er wel een oplossing voor. Ik graaf even een graf. Daar ben ik nogal handig in al zeg ik het zelf.
Geen sprake van, dat kost me veel te veel tijd. Wij willen ook wel eens een moment rust hebben.
(hij spreidt zijn armen naast zijn lichaam)
Maar direct komt die oude man terug. Hoe moet dat dan? Liggen we daar met een wildvreemde.
Dat is geen lolletje. Dan komt die oude man en...
(hij denkt ineens aan het formulier en stoot de papierprikker aan / hij fluistert)
Hé, die ouwe komt bij ons. Dan hebben we alle tijd om hem dat formulier te ontfutselen.
(luid)
Wat geeft 't ook eigenlijk?
Ja, laten we maar instappen.
(zij lopen naar het graf en kruipen er in)
(hij zucht opgelucht)
Die zijn we kwijt.
Eindelijk rust en vrede op aarde.
Duvel eens een beetje op. Je ligt over de helft.
Oh, jij ligt zelf over de helft. Dat komt omdat je je benen optrekt. Zo hoor je niet in een graf te liggen. En zo druk je ook nog je achterwerk in mijn rug.
(hij klapt in zijn handen)
Zijn jullie nou stil daar!
(er heerst enige tijd een diepe stilte / allen zijn in hun graf afgedaald, alleen de aap zit op een kruisvormige grafzerk)
Wat een stilte ineens. Net zondag.
Opgeruimd staat netjes!
(hij ziet ineens de aap / wijst er naar)
Kijk die daar! Wat een onderkruiper!
(hij maakt een dreigende beweging en doet een paar stappen in de richting van de aap / de aap bedekt zijn gezicht met zijn poot)
Maak jij ook eens dat je wegkomt!
(hij kijkt gefascineerd naar de aap en houdt de dikke engel tegen)
Nee... nee, hij niet. Hij mag blijven.
Wij dachten dat het een mens was maar hier op het kerkhof zeiden ze dat het een aap is.
Ach, aap of mens, dat is zo'n beetje hetzelfde. Een mens is een gedegenereerde aap.
(hij loopt gebiologeerd op de aap af en streelt hem over de borst / de aap gromt
| |
| |
van welbehagen)
Aap... aap!
(de aap gromt blij en opgewonden / god haalt de noot uit zijn zak en houdt die voor de aap op)
Noot... noot... noot!
(de aap danst en slaat grommend op zijn buik / daarna lijkt het ineens of hij zeer droevig wordt, hij zakt in elkaar en laat zijn kop op zijn borst hangen / god streelt hem over zijn kop)
Ben je zo alleen? Ben je zo eenzaam?
(de aap zakt nog dieper in elkaar)
Mies... Mies?
(de aap springt verheugd op en danst op het kruis)
Rustig maar... rustig. Het is niet goed dat de aap alleen zij. Ga maar slapen.
(god laat zijn handen over de aap gaan als een hypnotiseur)
Slapen... slapen.
(de aap vouwt zijn armen over elkaar en legt zijn kop tegen zijn borst / God streelt over de zijkant van het lichaam van de aap ter hoogte van diens ribben / de engelen die de bemoeienis van God met de aap met verontrusting hebben gadegeslagen, wenden zich schouderophalend af en lopen langzaam naar rechts het toneel af)
Hij heeft nog geen leergeld genoeg betaald. Mooi hoor, daar zitten we weer een paar miljoen jaar mee opgescheept.
Dat had je kunnen verwachten.
Moet je eens kijken, het begint weer helemaal van voren af aan. Hij staat zijn ribben te tellen. Je zou toch verwachten dat die sukkel eens wijzer zou worden. Wij zien toch ook van tevoren dat het op niets uitdraait.
Wij wel, ja, maar hij blijft geloven. Tot in het onmogelijke. Dat is het verschil tussen ons en God.
(zij verdwijnen)
(terwijl hij nog steeds de aap over de zijkant van diens lichaam streelt, het toneel langzaam donker wordt en het doek valt)
Ga maar slapen... ga maar diep slapen.
|
|