Tirade. Jaargang 4 (nrs. 37-48)
(1960)– [tijdschrift] Tirade– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 154]
| |
Tokio
| |
[pagina 155]
| |
‘Hoe staat het met uw man?’ vroeg hij, toen hij ze op de pakkist zette. ‘U bent toch getrouwd?’ ‘Ja zeker, maar mijn man is nog altijd in Siberië, daarom moet ik op deze manier aan de kost zien te komen.’ Ryo's gedachten vlogen naar haar man van wie ze in zes jaar niets had gehoord. Nu leek hij haar zo ver weg, dat het inspanning kostte zich zijn gezicht te herinneren of de eens zo bekende klank van zijn stem. Iedere morgen werd ze wakker met een gevoel van leegte en verlatenheid. Soms leek het Ryo toe dat haar man in de poolvlakten van Siberië tot een geest bevroren moest zijn - een geest, of een dunne witte zuil of alleen maar een ademtocht bevroren lucht. Tegenwoordig wilde niemand meer over de oorlog spreken en voelde ze zich bijna gegeneerd als ze de mensen vertellen moest dat haar man nog steeds krijgsgevangene was. ‘Het is wel gek,’ zei de man. ‘Ik ben ook in Siberië geweest. Ik heb drie jaar lang aan de Amoer hout gehakt - en het is mij pas het vorige jaar gelukt om naar huis gezonden te worden. Ach, het is allemaal een kwestie van geluk. Het is wel hard voor uw man, het moet ook voor u hard zijn.’ ‘Dus u bent uit Siberië thuis gekomen. Het schijnt u geen kwaad gedaan te hebben,’ zei Ryo. ‘Ach, dat weet ik niet.’ De man haalde zijn schouders op. ‘Zoals u ziet leef ik nog in ieder geval.’ Ryo maakte haar etensdoos dicht en nam hem ondertussen op. De man had iets eenvoudigs en directs, waardoor ze de behoefte kreeg openlijk met hem te spreken, op een manier die haar met meer ontwikkelde mensen moeilijk afging. ‘Heeft u kinderen?’ vroeg hij. ‘Ja, een jongetje van zes. Eigenlijk zou hij al naar school moeten gaan, maar het gaat moeilijk hem hier in Tokio ingeschreven te krijgen. Die ambtenaren hebben er werkelijk slag van het leven ingewikkeld te maken.’ De man maakte zijn zakdoek los en veegde er het kopje en de beker mee uit voor hij er de dampende thee in schonk. ‘Dat is goed spul,’ zei hij terwijl hij luid slurpte. ‘Vindt u het lekker? Het is niet de beste kwaliteit, weet u. Het kost maar tweehonderd yen de kilo, en gros. Maar u heeft gelijk, hij is heel behoorlijk.’ De wind was toegenomen terwijl zij praatten, en gierde over het zinken dak van het huisje. Ryo wierp een blik naar buiten om zichzelf te pantseren voor de lange weg naar huis. ‘Ik wil wel wat van uw thee hebben, anderhalf pond,’ zei de man en haalde twee verkreukelde honderd yenbiljetten uit de zak van zijn overall. ‘Doe niet zo raar,’ zei Ryo, ‘u kunt het voor niets krijgen.’[Zie vervolg] |
|