vervolg van pagina 36
van mijn grootmoeder geen bemoediging putten, wisten niet of ze achter de telegraafpalen Bissau moesten zoeken en staken daarom voorlopig met hun sabels in de vlak in de buurt liggende, nog niet brandende, hopen stronken. Gevolg gevend aan een plotselinge ingeving, wierpen ze tegelijk de twee bijna volle aardappelmanden onder de ellebogen van mijn grootmoeder om en konden geruime tijd niet begrijpen, waarom er alleen maar aardappelen uit het vlechtwerk voor hun laarzen rolden en geen Koljaiczek. Achterdochtig slopen ze om de hoop aardappel heen, alsof Koljaiczek in zo'n korte tijd z'n intrek had kunnen nemen, staken ook welgemikt toe maar misten de schreeuw van een gestokene. Hun argwaan trof elke ook nog zo armetierige struik, ieder muizegat, een reeks molshopen en steeds weer mijn grootmoeder, die erbij zat als was ze vastgegroeid, zuchten uitstiet, met de ogen rolde, dat het oogwit te zien was, de Kaschubische voornamen van alle heiligen opnoemde - wat wegens een slechts matig brandend vuurtje en twee omgevallen aardappelmanden met klagelijke nadruk uitgesproken werd.
De uniformen bleven ruim een half uur. Soms stonden ze op een afstand, dan weer vlak bij het vuur, namen de schoorsteen van de steenbakkerij op de korrel, wilden Bissau bezetten, stelden de aanval uit en hielden blauwrode handen boven het vuur, totdat zij van mijn grootmoeder, die niet ophield met zuchten, ieder een gebarsten aardappel op haar stok kregen. Maar midden onder het kauwen dachten de uniformen aan hun uniformen, sprongen een steenworp weg, de akker in, langs de brem bij de holle weg en schrikten een haas op, die echter niet Koljaiczek heette. Bij het vuur vonden ze weer de melige, heetgeurige knollen en besloten vreedzaam, ook een beetje moegestreden, de rauwe knollen weer in die manden te doen, die ze tevoren ambtshalve hadden moeten omgooien.
Pas toen de avond een fijne, schuinvallende regen en een inktachtige schemering uit de october-hemel kneep, deden ze nog vlug en lusteloos een uitval naar een verre, schemerigvage kei, maar maakten er vervolgens, toen die kei afgedaan was, een eind aan. Nog wat heen en weer lopen en handen zegenend boven het verregende, breed en met lange slierten rokende vuurtje houden, nog een keer hoesten in de groenige rook, een tranend oog in de gele rook en daarop een kuchend en tranend afmarcheren in de richting Bissau. Als Koljaiczek niet hier was, moest Koljaiczek in Bissau zijn. Marechaussees kennen altijd maar twee mogelijkheden.
De rook van het langzaam stervende vuur omhulde mijn grootmoeder als een vijfde en zò ruime rok, dat zij in haar vier rokken, met gezucht en heilige voornamen, net als Koljaiczek, onder een rok zat. Pas toen de uniformen slechts nog wippende, langzaam in de avond tussen de telegraafpalen wegzakkende stippen waren, stond mijn grootmoeder zo moeizaam op, alsof ze wortel geschoten had en alsof ze nu, vezels en aarde mee optrekkend, het net begonnen groeiproces onderbrak. Koljaiczek kreeg het koud, toen hij plotseling zo zonder beschermende kap klein en breed in de regen lag. Vlug knoopte hij zijn broek dicht, die hij gedrongen door angst en een grenzeloze behoefte aan veiligheid, onder de rokken open had gedragen. Hij vingerde gehaast, bevreesd voor een al te snelle afkoeling van zijn penis, met zijn broeksknopen, want het weer was vol herfstachtige mogelijkheden tot kouvatten.
Het was mijn grootmoeder, die nog vier hete aardappelen onder de as vond. Drie ervan gaf ze aan Koljaiczek, één gaf ze zichzelf en vroeg nog, voor ze een hap nam, of hij van de steenfabriek was, hoewel ze moest weten, dat K. ergens anders vandaan kwam en niet van de bakstenen. Ze luisterde dan ook niet naar zijn antwoord, laadde de lichtste mand op zijn rug en bukte zichzelf onder de zwaarste, had nog een hand vrij voor hark en hak en waaide met mand, aardappelen, hark en hak in haar vier rokken weg in de richting Bissau-Abbau. Dat was niet Bissau zelf. Dat lag meer in de richting Ramkau. Toen lieten ze de steenfabriek links liggen, liepen in de richting van het donkere bos, waarin Goldkrug lag en daarachter Brenntau. Maar voor het bos in een diepte lag Bissau-Abbau. Daarheen volgde mijn grootmoeder, klein en breed, Joseph Koljaiczek, die de rokken niet meer kon missen.