Dit alles moeten echter gissingen uit liefhebberij blijven. Ik kende van het stuk, dat in Ibsens's Plays, Complete and Unabridged van The Modern Library zonder enige verantwoording ontbreekt, slechts een enkele scène, en ik weet niets van Ibsens werkmethode of het eventueel bestaan van omstreden versies af.
De onvolkomenheden, die de opvoering door ‘Theater’ aankleefden, zijn ten dele terug te voeren tot het algemeen onbegrip dat ten opzichte van Ibsens werk heerst, ten dele tot de principieel-dramatiese problematiek die spelen voor de televisiecamera inhoudt, en, wat betreft een enkel detail, tot een fout inzicht van de regisseur in wat de grenzen van televisietoneel zijn.
Het principieel-dramaties probleem van televisietoneel is het ontbreken van een voor de spelers zichtbaar, reagerend publiek. Een weinig extravert acteur zal het er beter afbrengen dan een zeer extraverte, maar of men hoog of laag springt, een acteur die aan de schouwburgplanken gewend is, kan niet ten volle zijn talent ontplooien zonder een zaal. Slechts degenen onder hen die een zeer grote verbeeldingskracht bezitten, ontkomen aan de beide uitersten van suffe vervlakking en hysteriese aandikking. Een oplossing zou op twee wijzen kunnen worden bereikt: door opleiding van een toneelgroep die uitsluitend voor de televisiecamera gaat werken, of door de opvoeringen, behalve door de cameralens, ook door een voor de acteurs zichtbaar publiek te laten gadeslaan. De eerste wijze is de kostbaarste, die ik dan ook in een nabij verschiet zeker niet gekozen zie worden. Integendeel, in de praktijk is kontraktering van een bestaand toneelgezelschap in zijn geheel al een uitzondering: meestal is het een allegaartje van te hooi en te gras gehuurde acteurs, met alle misère van op repetities absenterende sterren.
De tweede wijze om het probleem op te lossen lijkt mij in de naaste toekomst heel misschien te verwezenlijken: door de bouw van een speciale televisieschouwburg, waarin publiek en kameralieden elkaar geen hinder veroorzaken. (Zelfs in thans reeds bestaande schouwburgen lijkt mij het idee, door het slopen van de zetels in het midden van de zaal en door voorzieningen in de koelissen, te verwerkelijken.) Laat ons hopen, dat men bij de bouw van de nieuwe Opera in Amsterdam aan de televisie zal denken.
Noch van de eerste, noch van de tweede oplossing zal overigens veel terecht komen, zolang de noodlottige versnippering van studioruimte en talent in de elkaar vruchteloos bekonkurrerende, alle even benauwd gefinancierde omroepverenigingen blijft bestaan. Gezien de kulturele gierigheid van onze regering zal ook de goedkoopste van beide oplossingen alleen door de komst van commerciële televisie kunnen worden verwezenlijkt.
Het televisiemedium is de toneelspeler niet genadig gezind en werkt, ondanks de kleine afmetingen van het schouwspelbeeld, eerder als een leugenontdekker dan als een verdoezelaar. Wat mis is, wordt meteen heel erg mis, en dat werd de toeschouwer, die de vertolking van Ellida door Elise Homans zag, onbarmhartig getoond. Men heeft nu eens heel scherp kunnen zien, wat dat zelfverlekkerde opbouwen van de ‘grote tragische rol’, waarbij niet eens op de acteertrant van de tegenspeler wordt gelet - de regisseur staat er in dit land nog steeds vrijwel machteloos tegenover, want de ster doet na de generale repetitie toch wat hij wil, en een groot deel van het publiek en de meerderheid van de critici vliegen er nog steeds in - als artistieke prestatie eigenlijk waard is, te weten volstrekt niets. Erger nog: het doet zware afbreuk aan de voorstelling.
Zoals ik in de synopsis zei, is Ellida geestelijk labiel. Dat het in haar hoofd niet geheel in orde is, blijkt in het begin nog niet, al moge haar tekst spoedig ietwat geëxalteerd worden. Elise Homans beeldde haar echter van meet af aan als een zonderling, bezeten over het toneel voortsluipend wijf uit, wat des te maller aandeed tegenover de tekst van de leraar Arnholm, die blijkens zijn dialoog argeloos en zonder enige ongerustheid op haar verklaringen ingaat. Deze wanprestatie van Mevrouw Homans heeft niets met persoonlijke interpretatie te maken, maar is simpelweg dom. Later, als Ellidaas geestelijk gestoord zijn een uitgemaakte zaak is geworden, kon men zich in Mevrouw Homans' uithalende stem, ten hemel gewrongen ogen en andere ergerlijke uitingen tenminste schikken als in een hopeloze zaak. Dat een zielszieke veel beklemmender kan worden uitgebeeld door een bijna normaal gedrag, met buiten de tekst niets anders dan enkele, zorgvuldig afgewogen trekjes van bezetenheid - het lijkt mij verloren werk te trachten het haar duidelijk te maken. Richard Flink als echtgenoot Wangel moest hier tegenop boksen, en heeft zich geweldig van die taak gekweten. Bernard Droog speelde de leraar Arnholm sober en goed. De beide dochters waren zeer overtuigend, in het bizonder Annemarie Heyligers als Bolette. Van Lyngstrand, de beeldhouwer, had Carl van der Plas weer de onvermijdelijke karikatuur gemaakt, waarover ik het in het begin had. In de vreemdeling, de bootsman dus, door Wim Hoddes, kon ik moeilijk geloven: hij maakte op mij meer een morsige dan een demoniese indruk, en hij sprak mij voor een vrouwenbezweerder te snel en te afgemeten.
De decors van Peter Zwart waren eenvoudig en doeltreffend, en suggereerden goed een negentiende-eeuws, degelijk interieur.
Aan begin en slot gaf de regie een panorama van een Noors zomerlandschap, een filmies middel, maar nog geoorloofd als men bedenkt, dat zulk een panorama ook bij een schouwburgvoorstelling te verwerkelijken was geweest. Noodzakelijk leek het me niet: de zomer kon immers reeds door vogelgetjilp alleen al, of door een eenvoudige mededeling, worden aangeduid. Het lijkt mij overigens aanbevelenswaard, rolverdeling en aanduiding van tijd en plaats van de handeling, behalve door een lettertekst (en deze dan liever als gedrukt programma dan als wegzeilende filmregels) tevens door een stem te laten aankondigen.
Tenslotte het ene, zuiver filmiese element dat de regisseur meende te moeten inlassen, te weten de close-up van een paar mannenogen, wanneer Ellida haar verhaal doet over de ban, waarin ze zich tegen haar wil bevindt. Alle beklemming komt hier voort uit Ibsens tekst, en het filmies beeld ondersteunde deze niet, integendeel: het maakte deze minder geloofwaardig.