in het gebaar dat Mozes maakte op de toverlantaarnplaat uit de serie ‘het oude testament in twintig afbeeldingen’ als hij de rode zee doet instorten over het leger der egyptenaren. Die was ook zó vaak vertoond. Maar zelden hield hij zijn arm zo dreigend gestrekt als mijn broer hier deed. Mijn vader verstond namelijk niet erg goed de kunst van het zonder plooien opprikken van het projectielaken.
Toen sprak mijn zuster met verdraaide stem, die zij plechtig trachtte te doen klinken: ‘Zijt gij de gek die dit huis doorwandelt?’ Tussen mijn broer en zuster door zag ik Marie op een stoel bij het raam zitten. Ze had een witte zakdoek tot een bol geknepen en draaide die tussen haar vingers door als maakte ze vingeroefeningen voor het aardappelschillen. Maar haar ogen waren van starre schrik als inktvlekken uitgelopen op haar brilleglazen. Haar mond hing zover open dat haar kin op haar adamsappel moest rusten. ‘Zijt gij de gek die dit huis doorwandelt, bijgenaamd het schuwe bocheltje’ vroeg mijn zuster nogmaals, maar nu bijna krijsend. ‘Verlaat dit huis, verlaat dit huis voor het te laat is, en de geesten je uit het raam stoten!’
Mijn broer was al die tijd onbeweeglijk blijven staan, maar nu draaide hij op zijn hakken rond, nog steeds met uitgestrekte arm, naar de deurpost. En hij hoefde zijn hand noch hoger noch lager te doen om het licht uit te knippen. Sindsdien weet ik dat men zijn hand maar op schakelaarhoogte uit behoeft te strekken om de rode zee neer te doen storten. Toen mijn broer en zuster zenuwachtig lachend weer op hun kamer waren teruggekeerd en ik de trap af sloop meende ik uit de kamer van Marie een hysterisch huilen met lange uithalen te horen komen. Maar toen ik onze huiskamerdeur opende bleek dit geluid uit de radio te komen en afkomstig te zijn van wegebbend en weer aanzwellend applaus.
Zondags kwam Marie haar vader, een kleine man, gekleed als een heertje uit de bollenstreek in de dertiger jaren. Hij ging met Marie op de divan zitten, en ze spraken geen woord. Hij zat schuinweggezakt tegen de leuning als een gekapseisde maraboe. Na een uur haalde hij een horloge, dat aan een gouden ketting zat die over zijn vest glinsterde, te voorschijn, keek er op, en stond tegelijkertijd op. Bij de kamerdeur stak hij zijn hand op naar Marie die was blijven zitten. Ze schudde met haar hoofd naar hem. Dan liet mijn moeder hem uit. Zo ging het alle zondagen. Als mijn vader een opmerking over het weer tegen hem maakte keek hij verschrikt en niet begrijpend op. De laatste keer dat hij bij ons kwam probeerde hij verscheidene keren zijn hand op de arm van zijn dochter te leggen, maar ze schudde die af met kleine schokjes van haar bovenlichaam. Na een halfuur stond hij op en vroeg aan mijn moeder of hij even met zijn dochter alleen kon zijn. Ze gingen samen naar Marie haar kamer. Toen ik aan de deur luisterde hoorde ik hem spreken met de stem van een bruut, beschuldigend en hartstochtelijk. Ik kon moeilijk verstaan wat hij zei. Alleen hoorde ik dat steeds terugkeerde: ‘Zeg het maar, zeg het maar, je was het. Vooruit maar, vooruit maar, zeg het maar.’ Ze bleef er het antwoord schuldig op. Enige tijd later kregen we bericht dat hij overleden was.
De oorlog brak uit, levensmiddelen kwamen op de bon. Met Marie ging het snel achteruit. Mijn moeder gebruikte haar kaart om de eigen kinderen te voeden. Aan tafel, als de porties uitgedeeld werden keek Marie naar onze borden, schoof haar eigen bord weer naar de schalen. Mijn moeder zette haar bord dan vinnig weer op de plaats. Ze mompelde onverstaanbare woorden, misvormde vloeken leken het. Godverdommes met bochels en rode wrattengezichten.
Verscheidene keren betrapte ik haar op het krabben van de zwarte rijstkorst uit de bodem van de pan, die zij haastig in haar mond stopte. Toen mijn zuster dit merkte zette zij de pannen na het opdienen meteen onder water met een schep soda er in.
Bij een controle door een arts van het gesticht bleek dat Marie in verregaande staat van ondervoeding verkeerde. Ze werd dezelfde dag nog met een auto, een groene vrachtwagen met getraliede raampjes aan de zijkanten, weggehaald.
Jaren later vertelde een vriend van mij, die medicijnen studeerde, dat ze nu zo iets walgelijks op de snijtafel hadden gekregen.
‘Stel je eens voor’ zei hij ‘je staat daar met z'n allen rond de tafel - en er zijn mooie meisjes bij - dan gooit ineens een knecht een broodmagere, naakte juffrouw op de tafel, met haar gat omhoog. Haar hoofd is kaalgeschoren, het is net of ze twee achterhoofden heeft, want tussen haar schouderbladen heeft ze een bocheltje.’ ‘En een wrattig gezicht heeft ze als een onrijpe aardbei en bruine vlekken op haar armen’ zei ik. ‘Hoe weet je dat?’ vroeg hij verwonderd. ‘Je zei toch, stel je eens voor’ antwoordde ik. ‘Dat deed ik. Ik weet niets. Ik weet er niets meer van.’
Er zijn nog enkele exemplaren van de volledige jaargangen 1957, 1958 en 1959 van TIRADE verkrijgbaar á f 10,- per jaargang.