Tirade. Jaargang 4 (nrs. 37-48)(1960)– [tijdschrift] Tirade– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 52] [p. 52] Oostenrijkse winter Adriaan Morriën De winter kan ook jong zijn, met voldoende sneeuw om alles zonder moeite te bedekken: de monogame stilte van de bergen, de moederlijke bedding van het dal, de katholieke straten en het protestantse pad. Een jeugd ontdaan van al te zachte sentimenten, toch zoet en zuidelijk dankzij de zon, met dromen in 't verschiet en feest in de gewrichten. Mijn ogen zijn gevleugeld, mijn gehoor beproeft verheugd de acoustiek van het heelal, mijn bloed bespeurt verwantschap met de zon. Ik weet dat deze jeugd niet lang kan duren omdat de tijd vervluchtigt in het licht; de laatste snippers komt de wind versturen. De winter heeft herinnering aan bloemen, als fantasie en inval van het licht. Ik voel de gretigheid waarmee ik kijk als groei en als vooruitzicht van de dood. Ik heb de verste plekken binnen mijn bereik. Het landschap is een schema vol betekenissen: schakeringen van wit staan voor verfijningen van mijn gevoel. Ik kan mij van mijn zekerheid door kijken vergewissen. En toch een oude jeugd die van vergelding proeft: ik zie het aan de ijlheid van het licht, aan de nadenkendheid der bergen en de schaduw in het dal. Een morgen middagachtig en verstild, met sneeuw die reeds verlangt te smelten. Een watermolen ondersteunt die drang. Ik kan niet stilstaan maar mijn wandelen verandert de breekbare struktuur van deze wintermorgen. Het licht veroudert en de wind voegt nieuwe zorgen toe aan oud verval. Vorige Volgende