‘Aap!’
De kleine man sprong watervlug overeind en schoot tegen de middelste van de zuilen op, die het blanke plafond droegen. Met de allermalste, krampachtige gebaren, die soms zelfs een zekere behaagzucht toonden (waarbij dan de kleine oogjes snel, peilend, waardering zoekend naar Justinianus vlogen) trachtte Antonius te klimmen. Het was een vaak vertoond en nog altijd dankbaar schouwspel, een van de eerste.trucs die men hem geleerd had, en door de routine niet vervlakt maar integendeel gaver geworden, dieper, aangrijpender. Zelden werd er bij gelachen, vaak geapplaudisseerd. Justinianus had het misschien toch tè vaak gezien, of de nar had vandaag zijn jour niet - het verveelde nu, na enkele seconden al. Hij trommelde nadenkend met de handen op de knie. Wàt was het toch, dat Lucius...
‘Geschiedenis!’
De aap, nog bij. zijn pilaar, verstarde en stond nu doodstil, de oogjes gesloten, de handen op de rug, onder zijn bult gevouwen. Hij sprak in een hoog tempo, scanderend en goed verstaanbaar.
‘...de grote geliefde keizer van het Romeinse rijk Justinianus zond op een dag dat hij zich zeer eenzaam had gevoeld zijn beide zoons die Lucius en Marcellus heetten weg om hun moeder, de keizerin, te overreden met hem het avondmaal te gebruiken. Deze weigerde echter, zeggende dat zij liever dan het fijnste wildbraad de neus van haar heer gemaal tussen de tan
den zou willen vermorzelen, bij welk antwoord zij zich half tot haar dienstmaagden wendde, die smakelijk lachten. Justinianus nu, hierover zeer gebelgd, naderde haar in de vermomming van een bedelaar en wist haar gunsten te winnen, zozeer, dat hij zelfs in haar slaapvertrek belandde, waar zij hem geheel opgewonden verwachtte. Hier maakte hij zich bekend, en haalde uit zijn lompen een lange dolk te voorschijn, die...’
‘Hop! Hop!’
Daar schoof Antonius opnieuw over de tegels, jankend, piepend, reutelend. Dit kon hij uren volhouden, zoals eens gebleken was toen men had vergeten, een nieuw bevel te schreeuwen: de oude had doorgekropen tot diep in de avond, toen door een toeval Messalina hem in het oog kreeg, en haar man en twee zoons had geroepen. Sinds die dag was het gebruik, hem te laten kruipen, wanneer men enige tijd wilde denken over een volgende tour.
Justinianus dacht na. Buiten, verwijderd in de al vallende avond, was nog het rumoer van de feesten te horen. Hij stelde zich de tonelen voor, zoals hij ze vroeger zelf had meegenoten; de wedstrijden, de drinkgelagen, het vechten - en het slot de massale vrijpartij tot iedereen, kinderen van elf, twaalf jaar inbegrepen, bevredigd en stomdronken op straat lag te slapen, halfnaakt, besmeurd en kleverig. Hij stond op en keek uit het raam. In het Westen was een vage brandgloed boven de huizen te zien, en wolken pek-zwarte rook sloegen de hemel in. Hij herinnerde zich ineens, dat Gaius en Octavianus verbrand zouden worden, twee vrome, gevaarlijke en zelfs scherpzinnige priesters, die zijn gezag hadden ondermijnd, in de tempel, en ook door huisbezoek. Justinianus glimlachte, met een zoet geplooide mond.
Achter hem klonk nog steeds het geschuifel en, ongeregeld, de kleine kreetjes van het kruipdier. Hij was het wonderlijkste en meest kostbare speelgoed dat hij ooit bezeten had, dacht Justinianus. Onvervangbaar, speciaal door de inventiviteit op het gebied van nieuwe trucjes, die zijn dolle, Afrikaanse afkomst hem had geschonken. Hij draaide zich om.
‘Keizer!’ riep hij.
Daar beende het mannetje, de ingedeukte borst dwaas vooruit, op het gezicht een uitdrukking van onnoemelijke trots, door het vertrek heen en weer. Hij gebaarde (zoals ikzelf, voortreffelijk! uitstekend! dacht Justinianus) naar denkbeeldige slaven, schreeuwde op schorre toon ‘Messalina?’, maakte obscene gebaartjes, die vanuit dit kleine lichaam des te smeriger leken, en ging zelfs zover, dat hij, de rollen geheel omdraaiend, tegen de keizer riep: ‘Höp! Hop!’
Justinianus glimlachte. Hij speelde met de halsrand van de tuniek, die hij in huis placht te dragen, en riep op zijn beurt:
‘Hop! Hop!’
Maar Antonius vloog niet terug op de grond. Hij stootte een hoog, korrelig gefluit uit, tussen de tanden, en trok zeer snel (uit welke verborgen, onnoemelijke plooi van zijn mismaaktheid?) een dolk te voorschijn. Nog voor het gezicht van de keizer de uitdrukking van stomme verbazing geheel had kunnen aannemen lag hij al op de grond, en rondom het wapen dat nog trilde in zijn hart begon het bloed omhoog te kruipen.
Marcellus, die aanrende vanuit de voorgalerij, knielde snikkend bij zijn vader neer. Ook Lucius was nu in het ‘ vertrek. Hij stopte de dwerg een blinkend sieraad in de kleine hand, keek - even - spottend naar zijn broer, die de handen van hun vader had gegrepen, en zette zich met een bokkesprong op de troon.
‘Hop! Hop!’ riep hij.
Antonius schoot piepend naar de tegels.