Gebed tegen de dominees
Alfred Kossmann
Zeer toevallig kwamen mijn broer en ik als opstandige pubers op catechisatie. Wij waren te jong. De dominee legde aan streng gereformeerde jongens uit dat volgens historisch inzicht de bijbel niet door God zelf gedicteerd kon zijn en veroorzaakte daardoor geloofscrises van allure. In ons klasje zat Wim Barnard. Als Guillaume van der Graft bleef hij verwachten dat God hem een dictée zou opgeven.
Mijn broer en ik echter kenden het oeuvre van Greshoff beter dan het oeuvre van God en meenden dat opstandigheid ook hier paste. Toen de dominee met de hand twee bollen schetste in de lucht en zei: ‘Dit is goed en dit is kwaad’ vroegen wij op provocerende toon nadere verklaring. Dit soort obstructie is dom. De dominee antwoordde dan ook: ‘Jullie zijt van den duivel bezeten’.
Enige goddeloze jaren gingen voorbij. Toen dronk ik tijdens een scholierenfeestje teveel koetsierscognac en zakte ineen. Vriendjes sleepten mij naar huis en brachten mij naar bed. Het was tussen middag en avond, het uur waarover Eichendorff terecht dicht: Hast du einen Freund hienieden, Trau ihm nicht zu dieser Stunde. Zijn vers eindigt: Hüte dich, bleib wach und munter! Maar ik viel in een diepe slaap, waaruit ik vroeg in de zondagmorgen ontwaakte. Ik stond op, kleedde mij aan, ontbeet met mijn ouders en vroeg hen en mij wat ik op dit uur kon doen. Wij besloten dat ik hen het beste naar de remonstrantse kerk kon vergezellen. Daar hoorde ik voor het eerst van mijn leven een preek en misschien is het mijn kater van toen, die mij aan het leven te hoge eisen doet stellen. Want mijn geheugen wil, dat Heering, een wijs man, over de mogelijke vormen van liefde sprak, exact zij het ethisch, begrijpelijk zij het vroom.
Ik raakte in geestdrift voor de remonstrantse kerk, ik ging de volgende zondagmorgen geheel nuchter luisteren naar de preek van een andere dominee. Ik had dat moeten nalaten. Hoewel ik al een week lang geen koetsierscognac had gedronken schold hij mij en de andere gelovigen de huid vol vanwege algemene zondigheid. Ik liep verontwaardigd de kerk uit, stak de Mathenesserlaan over, ging het museum Boymans binnen en vond in mijn onschuld rust bij een naakt van Isac Israëls.
Dominees in functie ontmoet ik sindsdien enkel bij bruiloften en begrafenissen. Bij bruiloften kan ik hen best verdragen. Zij praten nooit zo mooi over de liefde als de Heering van mijn kater, maar ze creëren in elk geval wat Schiller het retarderende moment in het drama noemt. Voor het heerlijke kussen en koffiedrinken begint, houden zij ons enige tijd op onze stoel en al schuifelend worden wij rijp voor de katharsis.
Bij begrafenissen zijn zij echter onverdragelijk. Men staat daar in een aula of bij een graf, een familielid, een vriend, een kennis, en denkt in groot onbehagen aan het leven van de gestorvene of aan de eigen dood. Onmachtige sprekers richten zich in vertrouwelijke stijl tot het lichaam in de kist. Leeft hij daar werkelijk zijn doof bestaan van ontbinding, bereid om eer en dank glimlachend te aanvaarden? Niemand gelooft het. Maar onsterfelijker dan ooit antwoordt hij in onze herinnering en zijn dood is onvoorstelbaar.
Na die groteske, genante, ontroerende toespraken komt de dominee zijn troost bieden. Ik heb geen idee wat er in hem omgaat. Maar hij maakt de indruk noch aan het leven van de gestorvene te denken noch aan zijn eigen dood, want hij heeft de plechtige onverschilligheid van de begrafenisondernemer. Hij snikt niet, hij stottert niet, hij galmt met vroom gerekte klinkers.
Ik heb geen idee wat er in hem omgaat. De tekst die hij voorleest zou indrukwekkender zijn wanneer iemand anders hem voorlas. Het is hem te vergeven. Maar wat hoopt en verwacht hij wanneer hij op zijn thema gaat improviseren, de bijbeltekst toepasselijk acht en toch weer niet toepasselijk, de gestorvene ongelovig en toch weer wel gelovig, een spel met woorden speelt alsof hij op de kansel staat? Hij kijkt zo ernstig bij dit traag vuurwerk. Zou hij werkelijk menen dat God het enige zin kan geven?
Het moet wel zo zijn. Zijn uitgangspunt is begrijpelijk. Aangezien hij van de gestorvene nauwelijks iets weet, maakt hij van het particuliere iets algemeens, vangt hij aan bij het zo vaag mogelijk geschetste geval en gaat hij vlug over op ons allen. Dan echter laat hij, alle logica minachtend, zijn volzinnen rollen. Hij hoopt waarschijnlijk dat God wel voor hem zal denken. En hij weet dat zijn eigen stem in noodgevallen wel voor hem denkt.
Dominee! Zelfs uw heilige Augustinus wist niet goed of men u eerst moet aanroepen of eerst in u moet geloven. Ik wil met het aanroepen beginnen. U hebt in uw wijsheid Nicolaas Beets verloren laten gaan door hem in uw dienst te nemen. Uw naam zij geprezen. Ruim honderd jaar later hebt gij Wim Barnard geschapen en hem tijdens de catechisatie doen begrijpen dat naar historisch inzicht de bijbel niet uw woord kan zijn. Uw naam zij geprezen. Gij hebt hem getroost en hem door Paul Rodenko geleerd dat desondanks in den beginne het woord is en dat godsdienst en poëzie niets anders zijn dan woordspelingen.
Toen hebt gij hem echter voor twee, drie verzen een mystiek dichter gemaakt. Waarom staat gij hem toe om verder te dichten in ijdelheid der stem? Waarom verbiedt gij hem niet uw dienaar te zijn opdat hij het waarlijk worde? Uw wegen zijn ondoorgrondelijk. Maar wij bidden u nederig: neemt gij Okke Jager, Jan Wit en geeft ons Guillaume van der Graft. Er zijn zovelen die bij bruiloften en begrafenissen het verkeerde woord zeggen. Er zijn zo weinigen die het doen wanneer zij u zien van aangezicht tot aangezicht.
Adv.
Vertrouw Uw dochter toe aan
Adriaan Morriën
Laat Uw zoon opvoeden
door
G.K. van het Reve