melijk als die waarop Josine Meyer het socialisme bouwen wil: de efficiëntie, het individualisme, de vrijheid en de burgerlijkheid.
Josine Meyer schijnt ervan uit te gaan dat er een of ander belang mee is gediend dat de P.v.d.A. geen verkiezingen verliest en macht uitoefent met de hulp van de bevolkingsgroep der managers, die door het tonen van meer gevoel ‘voor de noodzakelijke rangorde in de maatschappij’ moet worden aangelokt. De enkele keer dat zij in haar artikel dat belang aanduidt, gewaagt zij van de socialisatie, erop vertrouwend blijkbaar dat die formule er even goed ingaat als in A.R.- en C.H.U.-kringen een verwijzing naar de bijbel. In het beginselprogram van de P.v.d.A. vindt men de socialisatie dan ook op vrijwel dezelfde plaats vermeld als bij die folkloristische partijen Gods Woord, samen met de Tachtigjarige Oorlog en de Verderfelijke Ideeën van de Franse Revolutie. Gods Woord schijnt de gelovigen een en ander te gebieden dat, blijkens hun gedrag, óók heel veel schaduwzijden heeft, maar met de hulp van ouderlijk gezag, dominees, dorps- en verenigingsterreur, scholen met de bijbel en de Vrije Universiteit kan tenminste het besef van noodzakelijkheid er heel stevig ingehamerd worden.
De socialisten hebben het wat moeilijker, al laten zij uiteraard ook de gelegenheden niet voorbijgaan die milieu en maatschappelijk verkeer bieden om gelovigen te kweken, die weten wat de enige ware weg is. Beginselvaste lieden hebben er nu eenmaal behoefte aan iets uit te stralen dat medemensen meesleept en ze slagen ook op grote schaal daarin, gezien het gemak waarmee de managers, kleine luiden en de ‘parasiterende bourgeoisie’ zich van gemeenplaatsen en onhoudbare theorieën bedienen. De socialisten, die een voor andersdenkenden duidelijker taal spreken dan het gedonder dat uit bijbelse wolken komt, schijnen daarbij zelfs het voordeel te hebben van een ruimer zendingsgebied. Geen wonder dat ze zo hardnekkig streven naar een ideologische doorbraak en bereid zijn daarbij, overeenkomstig de zendings- gebruiken, wat water te doen in de rode wijn uit een links en rationalistisch verleden.
De zwakheid van de socialisten is evenwel dat zij nog maar half geloven. Zij hebben daarin half gelijk, want het socialisme is - gelukkig maar - dood, zoals ook het liberalisme - gelukkig maar - dood is. Eenmaal heeft men beide utopieën aannemelijk trachten te maken in de algemeen verstaanbare taal der wetenschap. Die pogingen hebben aan beide kanten fascinerende werkstukken opgeleverd, maar de theorieën, waarin iedereen zo netjes op zijn plaats werd gezet, waren tegen de werkelijkheid niet opgewassen of bleken te bestaan uit niet-verifieerbare gedachtenconstructies, alleen geschikt voor godsdienstig gebruik.
Keynes - om alles voor het gemak maar op één grote naam uit een heel aantal te zetten - heeft tegelijk de gedachte van de sociale harmonie der liberale utopisten en die van de disharmonie waarop de socialisten een goed deel van hun geloof in de groter efficiëntie van hun systeem bouwden, een stevige klap toegebracht. Hij heeft Röpke, Mises, Hayek en Sam de Wolff c.s. tot Don, Quichotes met curieuze karakterkoppen gemaakt en de anderen gebracht tot de aanvaarding van een zorgelijk compromis met een werkelijkheid zonder het boeiend vooruitzicht van een apocalypse en toch met mogelijkheden van welvaart en werk voor allen. De tot uiteenlopende partijen behorende afstammelingen der socialistische en liberale dromers die serieus te nemen zijn, zijn vandaag Keynesianen (Keynes zelf was een, zich noemende, liberaal, met saint-simonistische voorkeuren voor ‘industriëlen’). De mogelijkheid van deze socialistisch-liberale doorbraak sluit bij de wil tot zuivering van ieder bedriegelijk optimisme, die Josine Meyer bij de jongere generatie waarneemt, bijzonder goed aan.
Intussen, het socialisme moge dan een atavisme zijn als mooi geloof dat fier en vurig wordt beleden, omdat het de oplossing belooft van alle problemen en de verlossing uit alle narigheid, het kan nog steeds met een overtuigd stemgeluid worden aangeprezen, als er een richting moet worden gekozen bij het organiseren en verbeteren, waarvan de mens, ook als hij van be- driegelijk optimisme wars is, nu eenmaal minder moe is. Maar het geluid is, sedert de toekomst niet meer bestormd wordt met een koen en rationalistisch plan dat een einde zal maken aan armoede en onrecht, wel stierlijk vervelend geworden. Het socialisme voorziet voor sommigen nog voortreffelijk in een behoefte aan gezellig en toch vastberaden samenzijn en aan stoerkijkerij door oudstrijders, die evenals de deftige oude heertjes steeds meer heimwee krijgen naar de misère van vóór 1914, maar wie kan nu werkelijk warm lopen voor de gedachte aan een noodzakelijkheid met veel schaduwzijden? De keuze voor het socialisme is met het dragelijk alternatief van de middenstandsmaatschappij voor ogen riskanter en minder dringend geworden. Sedert de voordelige marge tussen de bestaande en de gewenste maatschappij in de voorstelling van de voorstanders van de socialisatie kleiner is geworden, is de keuze een kwestie van min of meer technische beoordeling op min of meer losse gronden geworden.
Wanneer Josine Meyer spreekt van ‘noodzakelijkheid’, kan zij hoogstens bedoelen een wenselijkheid waarover te twisten valt en als zij schrijft dat ‘regeling van een centraal punt uit nodig (is)’, geeft zij blijk van een dirigistisch geloof dat maar al te gemakkelijk kan leiden tot een miskenning van de drang naar individuele vrijheid, die zij de P.v.d.A. wenst aan te wijzen als uitgangspunt bij haar pogingen de maatschappij te organiseren. Regeling van een centraal punt uit ziet er in abstracto voor wie van orde en netheid houdt, bijzonder aantrekkelijk uit. Het lijkt de meest logische oplossing en verschaft dan ook een administratieve wellust aan rekenaars en boekhouders. Helaas draagt het tevens bij tot de groei en bloei van het leger der domme lokettenpotentaatjes, schaamteloze controleurs en autoritaire bedillers in zich bezinnende commissies, die weten wat goed voor ons is. Regeling van een centraal punt uit is een van de beste middelen om iets wat eenvoudig is, ingewikkeld te maken met behulp van uit hun kracht gegroeide reglementen en formulieren in zeerveelvoud en om wat zich poogt te ontwikkelen, vast te leggen in een bizarre verstarring.
Ingewikkelde verhoudingen laten zich dan ook bijzonder slecht regelen van een centraal punt uit. Die ondervinding wordt al opgedaan in organisaties waar de actie der individuen