Tirade. Jaargang 3 (nrs. 25-36)(1959)– [tijdschrift] Tirade– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende René Char vertaald door Adriaan Morriën Het bos langs de oevers van de Epte Ik was die dag niets dan twee benen die liepen. Met lege ogen en met het gezicht van niemand Volgde ik de hedding van de beek dooi het dal. Ongehinderd door die trage onbezielde kluizenaar Drong ik hoe langer hoe dieper door het het vormeloze. Plotseling stond ik tegenover twee wilde rozen Die om de muur van een verkoolde bouwval tevoorschijn sprongen En in het grijze water doken, Twee wilde rozen vol van een zachte onbuigzame wil. Het was alsof doden, alvorens opnieuw tot leven te komen, afscheid van elkaar namen. Het hese rood van een roos, vlak boven het water, Herstelde, dronken van vragen, het oorspronkelijke gelaat van de hemel, Deed met een vloed van liefdeswoorden de aarde ontwaken En dreef mij voort in de toekomst als een uitgehongerd koortsachtig werktuig. Verderop maakte het bos weer een bocht. Maar ik hoefde mijn dierbare leverancier van levenwekkende zaden niet te verlaten! Halverwege de kromming snoof ik de liefdesgeur van de weide, waarin een dier stond te smelten, En hoorde ik het geritsel van een bange slang; Oordeelt niet te hard over mij, wanneer ik beweer dat ik aller wensen vervulde. Verscheidenheid Het paard met zijn smalle hoofd Heeft zijn vijand veroordeeld, De dichter met zijn doelloze hielen Kent een strengere wind Dan die hoorbaar wordt in zijn stem. De verwoeste aarde herstelt zich Ondanks haar telkens geopende wonde. Weest geduldig en keert terug naar het land; Van ouderdom en jeugd ritselen In het voorjaar de amandelbomen. De dood glimlacht waar de tijd eindigt En zijn glimlach adelt. De dichter komt in opstand Op de hoogten van de zomer En ontsteekt aan het vuur van de oogst Zijn toorts en zijn waanzin. De drie zusters Mijn liefste in een jurk van blauw vuurtorenlicht, Ik kus de koorts van je gezicht Met zijn geheime speelplaats voor de dageraad. Ik heb lief en snik. Ik leef En jouw hart is deze Morgenster, Waardoor zegevierend de nacht wordt ingehaald En die de strijd der sterrebeelden met een blos beslist. Laat, buiten jou, mijn vlees het zeil zijn Dat de wind afstotend vindt. [pagina 90-91] [p. 90-91] Vorige Volgende