luiden, die nooit aan de top kunnen komen, heeft geen toekomst in zich. Zonder uitweg naar de top kan er ook van vrijheid geen sprake zijn.
De maatschappij bestaat gelukkig niet alleen uit grote bedrijven, die gesocialiseerd moeten worden. Op de industriële revolutie van het eind der 18de eeuw, die met de uitvinding der stoommachine begon en tot de concentratie van arbeidersmassa's in de fabrieken leidde, zijn andere omwentelingen in de productiewijze gevolgd, die in andere richting gingen. De electro-motor verdrong de stoommachine en werkte de decentralisatie in de hand. Het kleinbedrijf, dat ten ondergang gedoemd scheen, werd door de uitvinding van allerlei electrische apparaten tot nieuw leven gebracht. Een nieuwe revolutie werd door de explosie- of verbrandingsmotoren veroorzaakt, die met vloeistoffen of gassen als drijfkracht werken. Onze tijd staat weer voor nieuwe, veel ontzaglijker omwentelingen, veroorzaakt door de ontdekking van de kernenergie, door de automatie, door het voorbereiden van ruimtevaartexperimenten. Veel van dat alles vereist enorme kapitalen en dus nationale of internationale exploitatie, maar voor de automatie staat dat nog geenszins vast en het is dus heel goed mogelijk dat ook decentraliserende invloeden zich zullen doen gelden. De mentaliteit van de naoorlogsgeneraties is zeer individualistisch, zowel ten goede als ten kwade. Een partij die socialisatie voorop stelt en van ‘de particuliere sector’ spreekt als van een kleine punt uit de grote taart, loopt dus kans haar vat op de jongeren te missen.
R.M. Albérès heeft in zijn interessante studie: ‘La révolte des écrivains d'aujourd'hui’ het kenmerkende streven van de zes grootste Franse schrijvers na de oorlog geanalyseerd. Dat warren Sartre, Camus, Bernanos, Malraux, Anouilh, Aragon, mensen van zeer verschillende levens- en wereldbeschouwing, die toch allen gemeen hadden dat zij hun romanhelden uit de ontreddering en wanhoop van het naoorlogstijdperk tot een soort verlossersroeping lieten komen. Zij bezitten geen nieuwe waarheid, maar een nieuwe wil en daar willen zij voor sterven. Of zij christenen zijn of atheïsten, ze bestrijden de veelvormige vijand in de maatschappij of in ons zelf die de mens van zijn authenticiteit berooft. Ze strijden ‘tegen een soort van monsterachtig farizeïsme, dat bij hen de namen aanneemt van humanisme, bourgeoisie, kapitalisme en zelfs van christendom.’ Ze willen zich zuiveren van ieder bedriegelijk optimisme.
Ook in Bednarik's ‘jonge arbeiders van deze tijd’ komt men iets van deze mentaliteit tegen, maar zonder de verlossende nieuwe wil. Hun levenshouding kenmerkt zich door een afkeer van alle maatschappelijke plichten en een volkomen onpolitieke en anti-collectivistische houding. Ze zijn niet opgewassen tegen de nieuwe situatie die uit hun verbeterde sociale positie voortvloeit, terwijl ze in de bourgeoisie geen toonaangevende elite meer zien. Er komt een individuatieproces in hen tot uiting, waar zij geen weg mee weten. Zij operéren, zoals Bednarik zegt, vanuit een leeg ik-bewustzijn.
Verheugender is een andere uiting van nieuw individualisme, die ik in Vrij Nederland aantrof. De redactie heeft enige jongeren uitgenodigd hun mening ten beste te geven over de P.v.d.A. Twee oud-voorzitters van de Nieuwe Koers, Martin Tjebbes en H.A. Wigbold, antwoorden daarop in het nummer van 15 november. Ze beginnen met een aantal feiten op te sommen waaruit blijkt dat de hedendaagse jongeren een uitgesproken voorkeur vertonen voor eigen kleine kring. ‘In plaats van organisaties liever de verloving, het gezin, de vriendenkring. In plaats van demonstraties met gelijkgezinden het toevallige gesprek met andersdenkenden.’ ‘De jongeren willen wel hun plaats in de samenleving innemen, maar niet als hoogste doel. Wel praten over politiek, maar zonder verplichtingen. Wel stemmen op de P.v.d.A., maar beslist niet als een wet van Meden en Perzen.’ Tjebbes en Wigbold vragen of in dit streven naar eigen kring niet een diepste en laatste verdediging tegen het totalitarisme zit, of het niet een instinctieve verdediging van de democratie is.
Het zou te veel ruimte vergen verder te citeren. Maar ik geloof dat hier inderdaad een allerbelangrijkste kwestie wordt aangesneden.
De behoefte aan vrijheid is het instinctieve antwoord van de jongere generatie niet alleen op de dwang van het totalitarisme, maar ook van alle idealen waarin de oudere generaties hebben geloofd en die voor zo'n groot deel vals bleken. Ook het socialisme is een ideaal, waarvan we nog moeten afwachten waar het op uit zal lopen. Want hoe meer men het tot ideaal opblaast in plaats van er een noodzakelijkheid met heel veel schaduwzijden in te zien, des te groter is de kans dat de schaduwzijden het van de zonnige plekken zullen winnen. De individuele vrijheid is nu eenmaal het hoogste goed. Daarvan zou men moeten uitgaan in plaats van haar tot een sector van de grote cirkel te beperken.
Het is een verheugend feit dat juist de socialistische jeugd individualistisch wordt. Individualisme is een teken van volwassenheid. De kinderen van de arbeiders willen burgers worden en zichzelf een positie scheppen in plaats van sociale bescherming te vragen. Dit geeft hoop dat zij in staat zullen zijn om de elite te vormen waaraan onze maatschappij voor alles behoefte heeft. Want zonder vernieuwing van de elite is iedere cultuurpolitiek vruchteloos. Verheffing van het volkspeil is maar in geringe mate mogelijk door ontwikkelingscursussen en lessen in vrije-tijdsbesteding. Het eerst nodige is een avant-guarde van nieuwe mensen die de massa vóórleeft hoe er geleefd moet worden.