| |
| |
| |
| |
De gehoorzame republiek
door S. Tas
Eén der succesnummers van het humoristische kwartet ‘les Frères Jacques’, was een chanson over een dame die een navel had in de vorm van een 5 - ‘zoals onze republiek’ - luidde het ironisch slot. De dichter heeft weer eens bewezen profeet te zijn. We zitten nu in de Vijfde. Maar of het een republiek is? Het was, geloof ik, Raymond Aron, die als eerste op de Franse situatie van vandaag het stempel drukte van Monarchie. De nieuwe constitutie, hoewel al van een heerlijke autoritaire geest doordrongen, geeft nog geen juist beeld van de huidige situatie. Daarvoor moet men in de allereerste plaats de positie van De Gaulle, zijn persoonlijke invloed en zijn prestige, in rekening brengen. Het effect wordt dan verbazingwekkend. Het Gaullistische regiem is thans zeven maanden oud. De wittebroods-weken zijn voorbij. De toejuichingen op straat, die ons laten weten dat de monarch zich in eenzame hoogte vertoont, zijn wat minder luidruchtig geworden. Wanneer in de bioscoop zijn portret verschijnt, wordt er niet meer geklapt. Maar interessant is, dat er ook niet wordt gefloten. En mijn hemel - uitfluiten is iets wat de Fransen ligt. Men kon natuurlijk niet meer verwachten dat de oude warmte zou losbreken, nadat de begroting opeens het ware gezicht van het Gaullisme onthuld had. En wanneer er iets is dat De Gaulle karakteriseert, dan is het wel zijn verachting voor het gemak waarmee de Fransman gewend was zich aan zijn verplichtingen te onttrekken. De juichkreet is dus in de keel blijven steken; maar men heeft niet, of nauwelijks, geprotesteerd. En de protesten richtten zich bovendien niet in de eerste plaats tegen De Gaulle, maar tegen zijn omgeving. Niet zozeer omdat men gelooft dat De Gaulle het allemaal beter bedoelt, maar eenvoudig omdat men hem niet durft aanvallen. De Fransen, die onder de vierde Republiek hun regering geen enkel gezag gegund hebben, zijn thans over geslagen naar het andere uiterste:
ze laten alles aan één man over. Een vriend, die onlangs voor het werk van één der Europese Parlementen een paar dagen naar Parijs was overgestoken, vertelde me van zijn gesprek met Franse leden, die bij de laatste verkiezingen in Frankrijk niet herkozen waren, en dus binnenkort ook uit de Europese lichamen moeten verdwijnen. Maar we komen wel terug ‘via de Senaat,’ hadden ze gezegd. ‘We staan erg goed met De Gaulle.’ Wonderlijke machtsverhoudingen, dacht mijn vriend, die nog gewend was aan de Nederlandse, d.w.z. de parlementaire monarchie. Want de monarchie die we thans in Frankrijk hebben, kan nauwelijks nog parlementair genoemd worden. Niet alleen komt het parlement uit de nieuwe constitutie verzwakt te voorschijn, maar in dit parlement heeft thans één partij de overhand, die politiek op De Gaulle is ingezworen. Er is over dit nieuwe parlement heel wat gespeculeerd. Het is een Chambre introuvable; De Gaulle was geschrokken van de grote meerderheid die de U.N.R., de Gaullistische groep, had veroverd; hij had op een meer gelijkmatige verdeling der zetels gehoopt, zodat alle spirituele families van Frankrijk er min of meer houdbaar vertegenwoordigd waren. Hij had de U.N.R. willen gebruiken als hefboom om de meerderheid naar zijn wil te verplaatsen. Dat had hem in staat gesteld de arbiter te spelen tussen de verschillende parlementaire groeperingen. Maar dat was nu allemaal mislukt: de enorme overwinning van de U.N.R. had De Gaulle opgescheept met een olifant op zolder.
Het grote woord is eruit; op dit beeld kan iedereen zijn hoofdartikelen schrijven.
Veel daarvan zal wel waar zijn; De Gaulle zelve heeft vermoedelijk deze kamer-verhouding noch gewild, noch voorzien. Maar wat heeft deze man eigenlijk wèl voorzien? In elk geval, na enkele weken is al duidelijk geworden dat de zolder ruim, en de olifant vrij tam is. In het parlement heeft De Gaulle niet meer te arbitreren. Hij beheerst, met de cavalerie van de U.N.R., het hele parlementaire front. Hij kan nu zelfs aan dit parlement
| |
| |
1819
elke vorm, en elke gewenste inhoud geven; hij kan van de nieuwe grondwet elke interpretatie creëren die hem dunkt. De arbitrale taak van De Gaulle heeft zich eenvoudig verplaatst naar buiten; het parlement is slechts één van de instrumenten der Franse machtsverhoudingen, en niet eens het meest belangrijke. De Gaulle's politieke macht is niet te vergelijken met die van enige Westerse monarch van de moderne geschiedenis. Wilhelm de Tweede bezat heel wat minder macht, want hij beschikte niet over een partij die hem bijna blindelings gehoorzaamde. De Gaulle beschikt thans, tenminste voor vijf jaar, over een parlement dat zich in grote meerderheid vrijwillig aan hem onderwerpt. Om de practische uitwerking daarvan te taxeren moeten we bijna teruggrijpen naar Lodewijk de Veertiende. Want, ik herinnerde daar in de aanvang aan, dit parlement is omringd door een land waarin de kritiek voorlopig slechts op fluistertoon wordt uitgesproken. Eén der eerste daden van de regering De Gaulle was geweest, de censuur op te heffen die door de regering Pflimlin, in de dagen dat deze nog om zijn bestaan streed, was ingesteld. De Gaulle kon dat rustig doen. Want de Franse pers, in wijze voorzichtigheid, stelde onmiddellijk een auto-censuur in die, omdat ze verborgen blijft, wel zo effectief is. Allerlei bronnen van informaties, vooral van de petite histoire, werden plotseling verstopt of van redactionele zijde afgesloten. Het duurde weken voor men de eerste voorzichtige kritiek op het regiem kon lezen.
Uitzondering vormde de ultra-linkse pers, met Express en het weekblad Le Canard Enchaîné, het grappenblad, dat maandenlang een voorname informatiebron was. Het satirieke T.V. Cabaret censureerde zichzelf voor een half jaar weg; het heeft nu weer moed gevat. Een blad als de ‘Monde’ plaatste bijvoorbeeld het bericht van de eerste, belangrijke, financiële arbitrage van De Gaulle, beslissing die de begroting voor het wetenschappelijke onderwijs slachtofferde, de eerste avond, zonder enige commentaar. En de ‘Monde’ is ongetwijfeld op dit ogenblik het meest onafhankelijke en meest kritische dagblad. Laat ik een kleine persoonlijke ervaring vertellen. Tijdens de campagne die vooraf ging aan het referendum, las ik zekere avond in de kranten dat een zwaar gewapende formatie communisten een aanval gedaan hadden op de arbeiders van een automobielfabriek in Nanterre. De communistische knokploeg was vertrokken, een aantal gewonden, die schotwonden in de benen hadden, met zich meenemende. Hetzelfde bericht verscheen onveranderd de volgende morgen in alle ochtendbladen, nadat het vijf maal over de zenders van radio en televisie was verspreid. De eensluidendheid van al die kranten kietelde me. Hoe was het mogelijk, dacht ik, dat communistische aanvallers naar huis gaan met schotwonden in de benen. Op zijn minst ontbrak in deze berichtgeving een schakel. Ik ging dus op onderzoek uit. Mij bleek, dat inderdaad de communisten naar die fabriek gegaan waren, om er biljetten tegen de nieuwe grondwet te verspreiden. Ze waren ontvangen door ordebewaarders in dienst van de directie, die het recht hadden wapens te dragen (vgl. onze onbezoldigde rijksveldwachters). Van deze ordebewaarders was de vechtpartij uitgegaan. Ik voeg eraan toe, dat in die fabriek de directie alle normale vakbonden had geweerd, en een eigen vakbond had opgericht, die door deze zeer bijzondere fabriekspolitie wordt geëncadreerd.
Een ander ding bleek me: het bericht was niet verspreid door het A.F.P., maar door het Ministerie van Voorlichting.
Alleen de Humanité bracht een eigen versie van het geval. Ze verschilde aanmerkelijk van de officiële. De Monde, die net als de overige kranten, de officiële versie gebracht had, publiceerde een dag daarna een uittreksel van het verslag dat de communistische Humanité gegeven had. Dat is de enige vorm van kritiek die op deze berichtgeving plaats heeft gevonden. Geen enkele Parijse krant had naar Nanterre een reporter gestuurd om het bericht te verifiëren.
Niettemin: een schietpartij tijdens een verkiezings- actie, is zelfs voor Frankrijk niet zo gewoon. En Nanterre ligt van Parijs niet verder verwijderd dan Diemen van Amsterdam.
Het is met de pers sindsdien wat beter geworden.
| |
| |
Naarmate het regiem zich vestigde en uitbreidde, werd het kwetsbaarder. Men kan altijd tegen een ambtenaar zeggen wat men tegen De Gaulle binnen houdt. Maar u heeft nu in elk geval een beeld van de sfeer waarin de nieuwe constitutie werd opgetrokken. Tegen deze achtergrond wordt ook veel in het gedrag van De Gaulle duidelijk. Er is hem verweten dat hij iedereen die hem bezocht gelijk gaf; hij zou dus, in werkelijkheid, al zijn bezoekers bedrogen hebben. Ik wil niet zeggen dat De Gaulle met zijn bezoekers een loopje nam, maar dat hij zijn afstand nam, is zeker.
Michel Debré, de nieuwe premier, heeft enige tijd geleden gerucht verwekt met een boek dat de titel draagt ‘De Prinsen die ons regeren’. We worden nu geregeerd door een prins die bovendien zijn naamgenoot van Mac- chiavelli gelezen heeft. Ik heb niets tegen Macchiavelli, maar ik vond, dat zo langzamerhand de recepten van dit kookboek ietwat ouderwets geworden waren. Zijn ze het ook voor het Frankrijk van de Vijfde? Dat kan pas straks blijken als de vijfde Republiek op gang gezet is, en begonnen is zich een traditie te verschaffen. Intussen kan De Gaulle er zich altijd op beroepen dat hij te goeder trouw is. Een gesprek tussen de gelovige en de Almachtige berust onvermijdelijk op een misverstand. De Almachtige kan het met zijn aanbidder eens zijn, zonder de bijdragen te vergeten die hem door de rest der gelovigen worden aangeboden. Het zijn voor hem gelijkwaardige fragmenten. De wereld die wij waarnemen wanneer wij de blik naar den Hoge opslaan, is voor de Almachtige op zijn best zijn onderkant. Hij beschikt nu eenmaal over een dimensie meer dan wij; en vanuit zijn hoogtepunt bekeken is onze wereld noodzakelijkerwijs plat. De Gaulle breekt dus geen beloften; hij rangschikt ze alleen. Hij is arbiter voor de profanen; maar voor de ingewijden is hij hiërarch.
Om dit allemaal te begrijpen is het niet voldoende monarchist te zijn, men moet ook filosoof wezen. Misschien is dit de reden waarom Guy Mollet ten slotte De Gaulle niet meer kan volgen. Wanneer Frankrijk een nederlaag geleden heeft, gaat het een nieuwe constitutie opstellen. Wanneer een socialistische partij een nederlaag geleden heeft, begint ze aan een nieuw beginselprogram. De Franse socialisten hebben het goed; ze krijgen nu beiden. De situatie die de Franse socialisten op dit ogenblik doormaken, drijft de spot met alle dogma's. Het is waar, deze Chambre introuvable is niet de eerste; een Chambre horizon bleu hebben we al eerder gehad; en Khaki-elections zijn ook elders voorgekomen. Een chauvinistische samenballing die ten gunste komt van rechts, is een klassiek incident. Maar een sprong van anderhalf millioen communistische kiezers naar rechts; in welk marxistisch, pré- of post-marxistisch schema zou men dit willen vatten? En meer nog: hoe wil een marxist de monarchistische sfeer verklaren die thans in Frankrijk rondhangt, en die alle klassen van de bevolking, de partijen, alle organen van de publieke opinie in zijn ban houdt? Zeker, het ‘Bonapartistische schema’ geeft een verklaring; maar Karl Marx toonde aan dat vooral het lompenproletariaat door de Bonapartistische arrogantie werd gefascineerd. Dit keer is het gehele volk in de ban gevangen, en het proletarische deel van de monarchistische aanhang is zeker niet lompenproletarisch. De Franse arbeiders hebben niet gereageerd als lompenproletariërs, maar als middenstanders.
Er is veel geschreven over de nederlaag van de socialistische partij. In werkelijkheid is de nederlaag van de communistische partij veel en veel groter. Zowel de socialisten als de communisten hebben zetels verloren. Maar dat is het gevolg van de nieuwe kieswet. In elk geval heeft de socialistische partij zijn kiezerscorps intact weten te houden; geen kleinigheid, in zo'n storm! De communisten daarentegen hebben anderhalf millioen stemmen verloren. De socialistische fractie, meer dan gehalveerd, houdt in elk geval een - zij het zachte - stem in het parlementaire kapittel. De communisten, met hun fractie van tien, zijn praktisch in het parlement uitgeschakeld. Maar zelfs dat is nog niet het belangrijkste. De communistische partij heeft in het land enorm aan prestige ingeboet. Ze had deze grote verkiezingsnederlaag altijd nog kunnen uitleggen als het gevolg van een manoeuvre; want de nieuwe kieswet was kennelijk tegen haar gericht. Ze heeft zich echter zonder enig verzet naar buiten bij de nieuwe situatie neergelegd. In de Humanité wordt nog gesproken over acties die straks, te zijner tijd, in de bedrijven ontketend zullen worden; wanneer de sociale situatie daartoe de aanleiding geeft, maar deze waarschuwingen zijn vaag en op zeer losse termijn gesteld. Die vorm van actie hangt trouwens geheel af van de kracht die de communistische vakcentrale, de C.G.T., in de bedrijven kan ontwikkelen, en het is duidelijk dat de leiding van de C.G.T. daarover op dit moment verre van optimistisch is. De communistische partij als zodanig heeft geen actie-mogelijkheden meer over. Ze heeft sinds het referendum geen vergadering van enige betekenis georganiseerd. Er is, wat dat betreft, geen verschil meer tussen de communistische partij en de andere Franse partijen. Het zijn alle bleke verkiezingsapparaten. Het communisme vertegenwoordigt, op dit ogenblik tenminste, in Frankrijk geen wilsrichting. Het is een vat, dat zich misschien later,
bij de één of andere gelegenheid, met verzets-energie zal vullen; maar de partij moet dit volstrekt passief afwachten. Ze kan niets creëren, niets voorbereiden en ook, dat is duidelijk, niets vooruit zièn.
Uit de gelatenheid waarmee een groot deel van het volk thans de nieuwe harde begroting over zich heen laat gaan, kan men de verachting voor de vierde Republiek aflezen. Het Franse volk heeft geen goed geweten. Het heeft
| |
| |
het gevoel dat het, zo al niet boven zijn stand heeft geleefd, dan toch zich te gemakkelijk van zijn verplichtingen heeft afgemaakt. Het heeft ook het gevoel dat het thans de rekening gepresenteerd krijgt. Het betaalt, omdat het nu hoop heeft er één keer uit te komen. Onder de vierde Republiek heeft het niet betaald, maar had het ook nooit het gevoel dat het er uit zou komen. De vierde Republiek had de beschikking over een aantal brillante persoonlijkheden. Maar als men de geschiedenis van de vierde Republiek overziet, krijgt men de indruk dat deze persoonlijkheden hun intelligentie vooral gebruikt hebben om met zwier de moeilijke beslissingen te ontwijken. Van Pléven, één dier gewichtige autoriteiten, is eens gezegd: ‘Hij is de gevaarlijkste. Zijn betoog sluit steeds, en is onweerlegbaar. Maar de zaak die hij verdedigt gaat altijd naar de bliksem.’ Misschien de meest karakteristieke van hen was Edgar Faure. Zelden heb ik een zo intelligent en snel denker ontmoet; hij was altijd de anderen tien minuten voor. Onder zijn handen werd Frankrijk een vlot dat naar een stroomversnelling dreef. Besturen betekende voor hem, op het vlot in evenwicht blijven. Toen hij aan het bewind kwam, had Tunis zo juist interne autonomie gekregen (van Mendès France) en Marokko had nóg meer gevraagd. Inmiddels naderde de fatale datum waarop het Marokkaanse volk van plan was de verbanning van zijn sultan te herdenken - èn op revolutionnaire wijze. Edgar Faure zag de stroomversnelling naderen, en riep ook af en toe een waarschuwing - hij deed niets om het vlot naar de wal te sturen. Hij vreesde door de landings-stoot omver te worden geworpen. Zo kwam de datum; de opstand; de afschuwelijke slachtpartij die honderd Fransen het leven kostte; de overhaaste conferentie met de nationalisten; die tenslotte leidde tot de volledige onafhankelijkheid van Marokko,
bijna onvoorwaardelijk weggegeven. Waarna natuurlijk ook Tunis alle phasen oversloeg en meteen de volledige onafhankelijkheid nam. Die dag werd ook voor Algerije - voortaan links en rechts geflankeerd door Frans-Arabische landen, die beide geheel onafhankelijk geworden waren - de nationale zaak met een schok, en met tragische ernst, gesteld. De periode Edgar Faure is me altijd bijgebleven als het schoolvoorbeeld van wat intelligentie zonder karakter vermag: een chaos creëren, niets meer.
Tegen dit struikgewas van glinsterend zeewier steekt Guy Mollet af. Het is geen wonder dat hij de laatste jaren van de vierde Republiek heeft gedomineerd. Hij is geen reus, en hij is geen held, maar hij is ook niet middelmatig. Zijn karakter en intelligentie zijn van hetzelfde formaat, dat is het kenmerkende. Hij is, op zijn wijze, één geheel. Daar waar zijn karakter faalt, faalt ook zijn intelligentie. Maar wat hij ziet, drijft hij ook door, zonder te letten op het gezever van de brillante twijfelaars om hem heen. Met zijn grote feeling - en zestig procent van zijn verstand is feeling - heeft hij zijn superioriteit, de superioriteit van zijn robuste politieke gezondheid, beseft en uitgebuit. Hij heeft er al spoedig een grondige verachting voor zijn tegenstanders uit overgehouden. Alweer het voorbeeld van iemand die het vak van autoriteit als wethouder of burgemeester geleerd heeft, en daarna zijn on-intimideerbaarheid op hoger niveau overbrengt. Diezelfde respectloze houding tegenover machts- en prestigekwesties, maakte hem onweerstaanbaar in de partij. Hij was een realist. Hij had geen reuzenhanden, maar wel normale handen. Tegenover al de mannen die met twee linkerhanden geboren waren, had hij vrij spel. Hij heeft gefaald in grote zaken; in alle zaken die té groot voor hem waren: de Algerijnse kwestie, de dertiende mei. Maar alle kwesties die hij met zijn formaat nog kon zien - de Suez-zaak, de overeenkomst met De Gaulle na de twintigste mei - heeft hij begrepen en gegrepen. En wie uit zijn omgeving kon hem volgen? De politieke situatie in Frankrijk eiste zulke beslissingen, dat hij voortdurend op de rand van zijn kunnen of boven dat kunnen moest leven. Dit moet men in het oog houden om te begrijpen met welk een geweldige kracht hij zich aan De Gaulle heeft gehecht. Hier was iemand wiens formaat waarlijk tot in de wolken reikte, en die hem dus van zijn overdruk onthief.
Maar ook, omgekeerd, wordt de waardering begrijpelijk, die De Gaulle voor Guy Mollet is gaan voelen. Eindelijk vond De Gaulle iemand die zijn pas kon bijhouden, maar die zoveel kleiner was van formaat, dat hij met zijn hoofd beneden het wolkendek bleef. Guy Mollet kon dus nog de aarde waarnemen, die, door het wolkendek, aan De Gaulles arendsblik onttrokken was. Guy Mollet was in staat de romantische visie van De Gaulle in aardse, en zelfs proletarische termen te vertalen. Hij was uniek aan het hof van deze, door intellectuele ijdeltuiten en doordrijvers omringde monarch. Dat ook déze vaderbinding een breuk moest krijgen stond natuurlijk vast; ze berustte evenzeer als de andere op een misverstand. De al-vader kent geen voorkeur voor zijn zoons. Bij de nieuwe begroting is dat misverstand dan ook aan het licht getreden. Wat voor Guy Mollet schending was van vertrouwen, kwam voor De Gaulle neer op een prioriteits-beslissing. Zeker, De Gaulle had het proletariaat ontdekt - dat was het befaamde sociale gevoel van De Gaulle waarmee Guy Mollet zo herhaaldelijk op congresssen geschermd had. Maar het proletariaat ontdekken is iets anders dan de bestaande orde herzien. Vooral als men die orde door zijn eigen handtekening ge-autoriseerd heeft. Daarmee is niet gezegd dat de bestaande orde voor eeuwig zal worden gesanctioneerd. Voor De Gaulle is de bestaande orde goed, zolang ze de politiek dient, of die in elk geval niet in de weg staat. Zijn doeleinden liggen elders, daarbuiten of daarboven. Zij bestaan uit de gigantische
| |
| |
plannen die Frankrijks ‘grootheid’ moeten teweegbrengen: de eerste plaats in Europa voor Frankrijk; één der eerste plaatsen in de N.A.T.O.; een eigen atoombomfabricage; opbouw van de Centraal-Afrikaanse- en als het kan Noord-Afrikaanse gemeenschap; macht en glorie, welvaart en gelijkheid - en in deze volgorde. Wanneer de dag aanbreekt dat de grote financiële en industriële belangen deze politiek gaan saboteren, zal ook in die kringen het misverstand onthuld worden. Voorlopig zijn we aan de krachtproef nog niet toe. Het buitenland is met zoveel opluchting De Gaulle te hulp gesneld, dat hij een behoorlijke financiële speling heeft gekregen. De Algerijnse kwestie is kennelijk nog niet rijp. Hoe zou bovendien De Gaulle vandaag Algerije, aan wie dan ook, (b.v. aan de Algerijnen zelf,) kunnen geven? Hij is niet in het bezit van Algerije. Algerije is op het ogenblik het eigendom van het Franse leger. Eerst moet Algerije voor Frankrijk heroverd worden, vóórdat De Gaulle het iemand kan aanbieden. En daarvoor moet De Gaulle eerst het Franse leger heroveren. Dat is volstrekt niet onmogelijk, want het lagere kader deelt niet de politieke ambities van de militaire top. Maar dat lagere kader is zich van die tegenstelling niet bewust, en er zal dus een stuk intensieve arbeid van ‘Stalinistische’ cellenbouw ten gunste van De Gaulle plaats moeten vinden, voor dat De Gaulle het leger als één blok ten zijne behoeve kan hanteren. Intussen aanvaardt het Franse volk het Gaullistische experiment met de ephemere glans van vandaag en de zware lasten van morgen en overmorgen. Het aanvaardt ze, omdat het nog altijd de schrik heeft van het regiem dat het in de vierde Republiek heeft ondergaan. Het regiem der ruggegraatloze presidenten, die hun intelligentie botvierden, en ook bot maakten in een politiek zonder autoriteit.
Frankrijk heeft geleerd dat een land zonder gezag niet kan leven. Het ondergaat tans een kuur met autoriteit. Het medicijn is bitter; maar de patiënt voelt dat zijn handen al wat minder beginnen te beven.
|
|