Tirade. Jaargang 1 (nrs. 1-12)(1957)– [tijdschrift] Tirade– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende Ei vrienden! door Leo Vroman Ei vrienden! Vader Sol bergt reeds het rode hoofd onder Nicht Appelboom, wier immer blozend ooft aan Zephir zoete Herfstgeur verleent. Wie mag het zijn, die moeder Zomer meent in haren ouderdom t'ontvluchten zullen moet? Staat Deugd dan ijdel bij? Wie jaagt haar wild van voet? t'Is Tante Najaar, snellend hees door 't Lucht- ruim, blaerbetooid in tucht, bevrezend Peetoom Storm, die Gal in 't oog wil talen naar haar fraaie Regenboog waarmee zij nu de schone Levenstroon komt sieren, wijl de jonge borst, haar zoon Zuinig, dezen zetel mede tooien wil door zijn Producten Zuivels uit te strooien. Doch zácht! Wat gouden krul komt steken boven die ginds gebruinde heuvelstreken? Het is de Staf der Goedheid, het is Sint Niklaas, met zijnen zwart' doch besten Pieter Baas. Sint zet met guitoog zich op zijnen Troon. Kinders! Hoe glanst zijn Baart, zijn sterke koon! Zie ginds hoe Grootje Grijpgauw zich verschuilt waar hare Dochter Diefstal knielend huilt, en Kleinkind Kommertje in 't stof gestort wordt door de Roe van Pieter toegepord, wijl op de schoot van Sint reeds Vader Trouw in 't kleed Fatsoen getooid, met zijn Mevrouw en kinderen Spaartje en Welvarendheid zich nestelen, mitsgaders 't hondjen Vlijt. Sint heeft voor Va een pijp, een doekje van satijn voor Moe, en dan zowaar een Poppedijn [pagina 337] [p. 337] voor 't kroost, en zie, de hond kreeg reeds een Been in zijn beminde mond. Maar hoort! Wolken genaken, bliksem valt, en wee! Koning Winter doet zijn ingetree. Hij stoot den Sint nu met kristallen Dolk van zijnen zetel, zet zich wijl hij 't volk met Sneeuw besprenkelt op den troon. Wacht evenwel! Wat kauert op zijn Kroon? 't Is Vader Tijd, die reeds zijn grauw stof zaait dat uit zijn Zanduur door het zwerk zwaait, zodat nu Henk de Dood verwoed genaakt. Hoort hoe zijn Koets gevaarlijk kraakt! Vrienden toch, hoe vrezen wij wel dit. Reeds uit de Kist verrijst een droevig Zingen. Doch stil: wat staat er op het lid in 't stof gegrift? Herinneringen. Nu makkers, volgt een dolle jacht: Dood jaagt wel Vader Tijd, die vluchtend lacht en, een papier aan zijnen Staf, snelt in een' boom, doch Henk rukt aan zijn' baard hem, zonder schroom omlaag, ontsteelt hem 't dichtbeschreven vel, gekreukt; zie ik recht evenwel? - Wat mag het zijn? - Voorwaar, 't is dit Gedicht, door Henk ontrukt aan Vader Tijd. Dood steekt met zijnen Speld Onsterfelijkheid het veers nu op zijn koude Borstgewricht. Vaarwel dan, Dood. Houde hetzelve U warm! En laat mij bij het haardvuur, wijf in d'arm. N.Y., 29 sept. '57. Vorige Volgende