Tirade. Jaargang 1 (nrs. 1-12)
(1957)– [tijdschrift] Tirade– Auteursrechtelijk beschermd[Vervolg Mijn ledigheid]dragen het leven moeilijker te maken. De eenvoudigste dingen zijn al te ingewikkeld gemaakt. Zich van alcoholische dranken onthouden is een evident juist voorschrift. Maar aan de andere kant weet men dat alcohol soms genezende eigenschappen bezit. Moet ik nu het ingrijpen van de arts afwachten om mij de steun te gunnen van een dergelijk, krachtig medicament? Er is geen twijfel aan, dat de dood soms het gevolg is van een onverwachte en mogelijkerwijze ook voorbijgaande gril van een orgaan, of van een toevallige, plotseling optredende samenloop van verschillende onvolkomenheden. Ik bedoel, het zou allemaal van voorbijgaande aard zijn als het niet gevolgd werd door de dood. Men moet zodanig te werk gaan dat het van voorbijgaande aard is. Daarom moet het ingrijpen onmiddellijk geschieden, ja zelfs voorafgaan aan de krampen door buitensporige activiteit, of aan de collaps door het niets-doen. Waarom te wachten tot de medicus verschijnt, die er vlug bij is om zijn bezoek in zijn boekje aan te tekenen? Alleen ikzelf ben er, door een lichte ongesteldheid, op tijd voor gewaarschuwd, dat ingrijpen noodzakelijk is. Helaas hebben de medici niet bestudeerd wat in zo'n geval kan helpen. Ik slik derhalve dan verschillende dingen: ik drijf een purgeermiddel met een slok wijn door mijn keelgat en neem mijn reacties waar. Het kan zijn dat daarna nog een ander ingrijpen nodig is: een beker melk of ook een paar druppels digitalis. De minuscule hoeveelheden die door de voortreffelijke Hannemann werden voorgeschreven. Die minuscule hoeveelheden waarvan de aanwezigheid alleen al voldoende is om de reacties te voorschijn te roepen die voor het activeren van de levensprocessen noodzakelijk zijn; alsof het voor een orgaan noodzakelijker is niet vergeten te worden dan te worden gevoed en opgewekt. Als het een druppel calcium ziet, roept het uit: ‘Oh, kijk eens! ik had het vergeten, maar het is mijn plicht te werken.’ Daarmee was Felicita veroordeeld. Haar kan men niet doseren. Die avond kwam de broer van Felicita bij mij. Toen ik hem zag sprong ik op van schrik, temeer daar het Augusta was die hem naar mijn studeerkamer bracht. Daar ik bang was voor wat hij mij te zeggen had, was ik blij dat Augusta onmiddellijk weer weg ging. Hij deed de knopen van een zakdoek los en haalde er een pakje uit: honderd doosjes Sport-cigaretten. Hij verdeelde ze in vijf stapeltjes van twintig doosjes elk, zodat het gemakkelijk vast te stellen was dat hij het juiste aantal had meegebracht. Daarna liet hij mij zien dat elk doosje zacht aanvoelde. Zij waren stuk voor stuk uitgezocht uit een grote partij. Hij was er zeker van dat ik er heel tevreden over zou wezen. Inderdaad was ik er tevreden mee, want na zo geschrokken te zijn voelde ik me nu weer geheel gerustgesteld. Ik betaalde direct de 160 lire die ik hem schuldig was en ik bedankte hem zelfs verheugd. Verheugd ook omdat ik slechts met moeite mijn lachen inhouden kon. Een merkwaardige vrouw, die Felicita, die, hoewel verlaten, toch niet de belangen van haar zaak veronachtzaamde. Maar de bleke man, lang en broodmager, maakte, nadat hij het geld in zijn zak had gestopt, nog geen aanstalten om weg te gaan. Hij zag er helemaal niet uit als een broer van Felicita. Ik had hem al vaker gezien, maar toen was hij beter gekleed. Nu had hij geen boord om en zijn pak was elegant maar volkomen versleten. Merkwaardig dat hij het ook nodig vond om op een werkdag een speciale hoed op te zetten: de hoed was werkelijk vuil en door lang gebruik uit zijn vorm. Hij keek mij strak aan en aarzelde voordat hij wat zei. Het leek wel of hij mij met zijn enigszins troebele blik, waarin het licht op de verkeerde plaats schitterde, uitnodigde om te raden wat hij mij wilde zeggen. Toen hij tenslotte begon te spreken werd zijn blik ook smekender, zo smekend zelfs dat hij mij tenslotte dreigend leek. Zo intens smeken kan dicht bij dreigen komen. Ik kan mij nu heel goed voorstellen dat sommige boeren hun bidprentjes met heiligen erop tenslotte voor straf met geweld onder het bed smijten. Eindelijk zei hij met vaste stem: ‘Felicita zegt dat het vandaag de tiende is.’ Ik keek op de kalender waar ik elke dag een blaadje afscheur en zei: ‘Ze heeft volkomen gelijk. Het is de tiende vandaag. Daar is geen twijfel aan.’ ‘Maar dan,’ zei hij aarzelend, ‘staat u nog voor de hele maand bij haar in het debet.’ Net voor hij dat zei had ik al begrepen waarom hij mij ertoe gebracht had op de kalender te kijken. Ik ge- | |
[pagina 313]
| |
loof dat ik rood werd toen ik ontdekte dat tussen broer en zuster alles duidelijk, open en eerlijk op een basis van nauwkeurige afrekeningen toeging. Het enige wat mij verbaasde was het vorderen, met zoveel woorden, van de betaling van de gehele maand. Ik verkeerde ook in twijfel of ik werkelijk wel iets betalen moest. Van mijn verhouding tot Felicita had ik niet nauwkeurig boekgehouden. Had ik niet altijd vooraf betaald en was daarom dat gedeelte van de maand niet al vereffend met de reeds gedane betaling? En ik keek weer, met open mond, naar die vreemde ogen om te weten te komen of ze nu smekend of dreigend stonden. Het is karakteristiek voor de man met een brede en lange ervaring, zoals ik, om niet te weten hoe hij zich gedragen moet, omdat hij weet dat uit een enkel woord dat hij zegt of een enkele daad die hij verricht de meest onvoorziene gevolgen kunnen voortkomen. Men behoeft slechts de wereldgeschiedenis te lezen om te weten dat oorzaken en gevolgen in de vreemdste verhoudingen kunnen komen te staan. Ondertussen haalde ik in mijn aarzeling mijn portefeuille te voorschijn, oplettend om niet een biljet van vijfhonderd lire aan te zien voor een van honderd lire. En toen ik de bankbiljetten geteld had overhandigde ik ze hem. En zo was alles al gebeurd terwijl ik nog dacht dat ik bezig was tijd te winnen. Ik dacht: ‘Eerst zal ik maar betalen en dan zal ik er nog eens over nadenken.’ Maar Felicita's broer dacht er verder niet meer over na hetgeen ook hieruit bleek dat zijn ogen mij niet meer fixeerden en hun strakheid verloren hadden. Hij stak het geld in een andere zak dan die waarin hij de honderdzestig lire had opgeborgen. Hij hielde de verschillende soorten inkomsten goed apart. Hij groette mij: ‘Goeden avond, mijnheer’ en ging weg. Maar hij kwam direct weer terug omdat hij op een stoel net zo'n pakje, als hij mij geleverd had, had laten liggen. Om zich erover te verontschuldigen dat hij terug kwam, zei hij: ‘Dat zijn nog honderd doosjes Sport, die ik aan een andere heer moet brengen.’ Die waren ongetwijfeld voor de arme Misceli, die cigaretten niet eens verdroeg. Ik daarentegen rookte al die cigaretten zelf op, op enkele doosjes na die ik aan mijn chauffeur Fortunato cadeau gaf. Als ik iets betaald heb dan gebruik ik het vroeger of later ook op. Dat is een bewijs van mijn gevoel voor zuinigheid. En elke keer als ik die smaak van stro in mijn mond kreeg, riep het de herinnering aan Felicita en haar broer in mij wakker. Door er nog eens goed over na te denken kon ik mij helemaal zeker herinneren dat ik inderdaad de maandgelden niet bij vooruitbetaling gestort had. Nadat ik er nog eens over gedacht had hoe vaak ik wel bedrogen was, vond ik het een opluchting te ontdekken dat zij me nu slechts voor twintig dagen te veel hadden laten betalen. Ik geloof verder dat ik nog een keer naar Felicita teruggegaan ben, voordat de twintig dagen, waarvoor ik betaald had, vervallen waren, uitsluitend en alleen vanwege mijn bovengenoemde gevoel voor zuinigheid, dat mij ook die Sport had doen slikken. Ik zei tegen mezelf: ‘Aangezien ik nu eenmaal betaald heb, wil ik nog een keer - voor het laatst - het gevaar riskeren mijn organisme een aanwijzing te geven op welk deel het kan vallen. Een keer! Dan zal het de goede gelegenheid niet bemerken.’ De deur van het huis ging open net op het moment dat ik wilde aanbellen. In het donker zag ik tot mijn verbazing het mooie bleke gezichtje omsloten door een rood hoedje dat haar hoofd als een helm tot aan de oren en in de nek bedekte. Een blonde lok, één enkele, sprong onder haar hoed uit over haar voorhoofd. Ik wist dat zij op dit uur ongeveer naar haar zaak placht te gaan om toezicht te houden over het meest gecompliceerde deel van haar commerciële bedrijf. Maar ik had gehoopt haar ertoe te bewegen haar vertrek de korte spanne tijds die ik nodig had uit te stellen. Zij herkende mij niet zo gauw in het donker. Op vragende toon noemde zij een naam, die noch de mijne, noch die van Misceli was, maar die ik niet goed verstond. Toen zij mij herkende, drukte zij mij vriendelijk de hand zonder een zweem van wrok en enigszins nieuwsgierig. Ik hield met beide handen haar koude handje vast en werd aggressief. Zij liet haar hand stil liggen maar trok haar hoofd terug. Nog nooit had het kaarsrechte figuurtje zo ver achterover geheld, zo ver dat ik in de verleiding kwam dat handje los te laten en haar goed in haar middel vast te houden, met geen ander doel dan om haar te ondersteunen. En dat gezichtje, getooid met die losse lok en zo ver van mij verwijderd, keek mij aan. Of keek ze eigenlijk wel naar mij? Keek ze niet eigenlijk naar een probleem dat ze zich gesteld had en dat onmiddellijk, daar ter plaatse, op die trap, opgelost moest worden? ‘Het is onmogelijk nu,’ zei ze na een lange aarzeling. Zij keek mij nog eens aan. Toen viel ineens elke aarzeling van haar af. Haar figuurtje bleef onbewegelijk in de zo gevaarlijke houding, en haar gezichtje bleef bleek en ernstig onder die blonde lok, maar zonder haast en net alsof zij handelde na een ernstig besluit te hebben genomen trok zij haar handje terug. ‘Ja, het is onmogelijk,’ voegde zij er aan toe. Zij herhaalde haar woorden om mij te doen geloven dat zij nog overwoog of er misschien niet toch een middel te vinden zou zijn mij tevreden te stellen, maar buiten die herhaling was er niets dat er op wees dat zij werkelijk nog overwoog of nadacht. Dus had zij al besloten, definitief. En toen zei ze: ‘Je zou, als je kunt, op de eerste van de maand terug moeten komen... ik zal eens zien... ik zal er eens over nadenken.’ Nog maar sedert kort, nog maar sinds ik dit verhaal | |
[pagina 314]
| |
van mijn liaison met Felicita opgesteld heb, heb ik mij genoeg objectiviteit verworven om mijzelf en haar met voldoende rechtvaardigheid te beoordelen. Ik bevond mij daar om mij van mijn recht te verzekeren op die weinige dagen, die mij van mijn abonnement nog restten. Zij, daarentegen, deelde mij mede dat ik door mijn verzaken dat recht verloren had. Ik geloof dat ik minder geleden zou hebben, wanneer zij mij had voorgesteld om te betalen teneinde onmiddellijk een nieuw abonnement te beginnen. Ik ben er verder zeker van dat ik er niet vandoor gegaan zou zijn. Ik was toen op het liefdespad en speciaal op mijn leeftijd heeft men dan veel weg van een krokodil op het droge, waarvan men immers zegt dat hij zoveel tijd nodig heeft om van richting te veranderen. Ik zou onmiddellijk voor de hele maand betaald hebben zelfs als ik me voorgenomen had het voor de laatste keer te doen. Zoals het nu ging was ik evenwel verontwaardigd. Ik vond geen woorden, en bijna geen lucht om te ademen. Ik zei ‘Bah’, met uiterste verontwaardiging. Ik[Zie vervolg] |
|