Tirade. Jaargang 1 (nrs. 1-12)(1957)– [tijdschrift] Tirade– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 207] [p. 207] Gedicht bij foto's van E. van Moerkerken door L. Th. Lehmann Wendt U af van het wit, van het Hellaas, dat hel werd door het vermolmen in de aarde van zijn aardse kleuren. Wit is nooit een geveldriehoek (Pindaros sprak van adelaar) opgewiekt boven zijn bontgebiesde zuilen, en boven de beelden; heerlijke geverfde poppen, die werden als gebleekte botten; prooi voor geleerde Duitsers. Ook bouwden hier Duitsers honderd jaar geleden postkantoren met witte zuilen om Griekenland Grieks te maken. O Griekse Grieken, even ongrieks als de klassieken toen ze nog leefden. Pelgrims die hier kwamen om iets van de stoot te hervoelen, die naar men zegt de menslijke geest hier eens heeft gekregen, en die teleurgesteld zijt, wat bieden wij U? Alleen het eentonig verhaal van mensen die eender zijn en blijven. Kinderen, ezels en honden, vierkante huizen, als waarop het Parthenon (kronend bewijs van leugen, geweld en diefstal) ook al neerkeek toen Alcibiades arm was. Zoekers naar Hellas, het helle, gevonden en weer verloren, in Apollo, in Plato, in Homerus, en in de Victoriaanse schijnkunst, lang voor Victoria gemaakt door Rhodiërs en Pergamenen, weet wat al niet Grieks is! Grieks zijn de evzonenpoppen op divans in den Haag. Grieks de muziek, die op Katendrecht via de juke-box (Als niet de beroepsdame tien dubbeltjes bedelt van haar Griek om tienmaal de enige nare tango, die in het apparaat ligt, te horen) zeelui doet dansen de Syrtos, de Tsamikos en de Hassapikos. Grieks als het Attisch zwartfigurig. Maar nog altijd kunnen wij dode goden gaan zoeken tot in de bordjes op straathoeken, als Hadrianus de sentimentele, die de staande grap der Atheners; de Zeustempel door de tyrannen begonnen, eindlijk deed staan, vol Korinthische krullen, die de tijd genadig heeft afgesleten en met onmarmeren onkruid omhuld. [pagina 208] [p. 208] Als de trieste Archaeoloog, die dag aan dag bij zijn put staat te wachten, als een opzichter van de gemeentewerken bij reparatie aan een riool. Vanuit rotskloven in Klein-Azië of uit Atheense straten; Thalatta, thalatta! en heilige eilanden. Heilige eilanden in de wijndonkere zee, oog van een god of godin, die er al lang waren voor helden uit Troje of Perikles' russische korenschepen Sounion rondden. Voor Delos met Apollo, Samos met Hera, Samothrake met de Cabiren, tastte men schepen al vol met zichzelf, ziekten en hoop, en offerdieren. Heilige eilanden, nu heiligen op eilanden. Zieken zoeken U met kwalen, zwaarder dan de pijnen van hen die Duitsers lazen, verbleekte beelden bekeken en nooit de vazen, blonde helden verwachten, donkere huiden verachten en beledigd en geleerd weg willen redeneren. Attische scherven en ander scherven; eilanden in de Aegaeische zee, moeten voor hen genoeg zijn. Vorige Volgende