man zich grandioos isoleren in de nauwlettende zorg voor de groei van tuinen of van kleine mensenkinderen. Of zich domweg en gehoorzaam vergapen aan het doen en laten der Koninklijke familie. Er zijn in Engeland immers - gelijk elders - vele wijzen waarop het stuk tijd dat men soms trots en stralend ‘het leven’ noemt, doorgebracht kan worden. Een werkdag kan gevat zijn in de constante regelmaat van de fabriek, 'e eentonig-, en wat conversatie betreft: eensyllabigheid der forensenreis, of de zachte kussens van een al of niet door chauffeur bestuurde Rolls of Bentley. Bolhoeden en parapluies zijn niet het uniform van iedereen en meer mensen lezen de Daily Mirror dan de Times.
Terwille van het geestelijk verkeer echter kan men niet zonder generalisaties, beginnend ruilmiddel van ieder gesprek, en wij vragen dus onverdroten: wat voor invloed heeft ‘Suez’ op de Engelse levenshouding, op het Engelse levensritme gehad? Op het eerste gezicht stuit men op de zo vaak vermelde, maar als men haar ervaart, toch altijd weer hoogst merkwaardige reserve der eilanders, die als in collectieve samenzwering uit het gemeenschappelijk bewustzijn zo gemakkelijk kunnen verdringen wat onbehagelijk en onaangenaam is. Beide partijen gedroegen zich in het Lagerhuis na het Kerstreces op een wijze alsof zij afgesproken hadden dat men maar liever de harde woorden en de felle strijd (en het gejauw) van voor Kerstmis moest vergeten. Dat het van feitelijke deelname van Engels bergingsmaterieel en personeel aan de opruiming van het kanaal in de praktijk helemaal niet kwam - een zaak waarover verschillende conservatieven zich in het najaar zo geweldig opgewonden hadden - veroorzaakte meer een rimpeling in pers of publieke opinie. De Labourpartij ervoer, toen de campagne voor de eerste tussentijdse verkiezing - die in Noord Lewisham - begon, dat Suez als ‘kwestie’ dood was en schakelde gauw over op het dankbaarder onderwerp van de onbillijkheden van de al in behandeling zijnde ‘huurwet’. Met het zich in feite in het Midden Oosten sinds het Suez-fiasco op de achtergrond houden der Engelse politiek lijkt deze verdringing uit het binnenlandse bewustzijn van het Suez-avontuur parallel te gaan.
De realiteit is echter meestal veelzijdiger en subtieler dan het schema. In werkelijkheid is ‘Suez’ wèl van invloed geweest op het voor Macmillan's regering zo verontrustend verloop der tussentijdse verkiezingen. Het in het thuisblijven van de conservatieve kiezers geregistreerde ongenoegen der eigen aanhangers - en in Eden's kiesdistrict de feitelijke verschuiving van stemmen - is anders moeilijk te verklaren. Maar de onfortuinlijke Eden nu nog openlijk aanvallen is iets wat men in dit van decorum zo doordrenkte land eenvoudigweg ‘niet doet'; als het wèl gebeurt, gebiedt de loyauteit dat men hem nog verdedigt ook. Iets anders is dat juist in conservatieve kringen (en naar het lijkt vooral bij die mensen die niet direct geinteresseerd in ‘politiek’ zijn) de latente ergernis over de ‘behandeling’ van de Suez-kwestie groot was: wel met geweld begonnen, maar toen onmiddellijk bij de eerste rommeling aan de internationale hemel opgehouden te zijn, trok een te grote wissel op hun door die ene dag officiële geweldsactie opgeroepen (en geuite), maar daarna terstond weer gefrustreerde diepe aanhankelijkheidsgevoelens aan de gemene zaak. De drang om dit ongenoegen door thuisblijven bij de tussentijdse verkiezingen - waarbij men dus niet de kans liep de gehate ‘socialisten’ ‘er in’ te laten - duidelijk te demonstreren, is vele conservatieven blijkbaar te machtig gebleken.
Is ‘Suez’, het woord dan altijd te verstaan in de specifieke betekenis van de wijze waarop de ‘kwestie’ door Eden's regering (waarvan Macmillan een trouw aanhanger was) behandeld werd, met inbegrip van de gevolgen van die behandeling, een keerpunt, een censuur in Engelands na-oorlogse historie en politiek, of is het slechts ‘een fiasco, een afdwaling, iets buiten de normale gang van zaken’, zoals oppositieleider Gaitskell, zich kennelijk sterk bewust van de wellicht weldra op zijn schouders rustende verantwoordelijkheid voor de continuïteit van het Engels buitenlands beleid, het onlangs in een gesprek geformuleerde? Maar wellicht is deze tegenstelling minder fundamenteel dan zij lijkt: de ‘gevolgen’ van ‘Suez’, mits positief opgevat, kunnen Gaitskell's terugkeer naar een ‘normale gang van zaken’ een heel eind dekken. Zeker is dat Eden's romantische persoonlijke politiek, die moedwillig het mogelijk afwijzend advies van de meest ter zake bevoegde officiële raadgevers negeerde door hen buiten de eigenlijke beslissingen te houden, op de loyauteit van het normaliter zo sterk als één man denkende - en sprekende! - Foreign Office een dergelijke belasting heeft gelegd, dat zij op verschillende niveaux aan de naden lelijk begon te scheuren en dat men dus verwachten kan dat de collectieve wil van dit hier nog altijd invloedrijke departement sterk geconditioneerd zal zijn door de overweging: zo iets nooit weer! Doch daarmede is men nog maar aan de negatieve zijde. Wat gebeurt positief? Zeker is dat de beslissingen om radicaal de Britse defensielast te herzien op het voor het naoorlogse Engeland (althans het officiële na-oorlogse Engeland) ongebruikelijke thema dat een land geen grotere defensie-inspanning moet ondernemen dan het financieel kan dragen, een gevolg zijn van het zich realiseren van de onmachtspositie van wel krom te liggen onder
defensielasten en toch als puntje bij paaltje komt geen werkelijk zelfstandig op kunnende treden grote mogendheid te zijn. Zeker is ook dat dit reële besef vaak gepaard gaat met een begrijpelijk emotioneel gekleurd verlangen (hetwelk men nog al eens in conservatieve kringen aantreft) om het prijsgeven van de lasten van het te zwaar gebleken vasthouden aan het echte grotemogendhedenschap dan ook maar radicaal te doen, en althans de voordelen te hebben van een soort Zweden, ja een Zwitserland te worden. Doch dit is, behalve als instelling - waaruit psychologisch misschien de eigengereidheid is te verklaren waarmee Engeland ten aanzien van de kleine vastelandse broeders thans inzake de vermindering der strijdkrachten wèl de grote mogendheid speelt - natuurlijk geen reële nationale politiek. Wat wel reële nationale politiek is en mogelijk steeds meer kan worden, is om zich te concentreren op de voorsprong die Engeland op nucleair gebied ten opzichte van Europa, zowel op militair als op civiel gebied, bezit.
Met dat al blijft er momenteel in het Engelse bewustzijn een pijnlijke tegen-