Tirade. Jaargang 1 (nrs. 1-12)
(1957)– [tijdschrift] Tirade– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 90]
| |
Een gat in de Nacht
| |
[pagina 91]
| |
Hij liep naar de keuken en waste zich onder de kraan. Zijn moeder was weer naar de kamer gegaan, had zichzelf koffie ingeschonken en zat stil te drinken. Hij kon haar rug zien, een sprakeloze rug met een donker harig hoofd erboven. Nu zijn vader had gesproken, hoefde zij niets meer te zeggen. Na een poosje kwam zij in de keuken en vroeg of hij ook koffie wilde hebben. Hij knikte. Zij schonk voor hem in. Hij kleedde zich snel aan en ging in de kamer aan tafel zitten, nam de kop in beide handen en dronk met kleine slokjes, die hij in zijn lichaam voelde glijden en die hem ook van binnen wakker maakten. Alleen in zijn hoofd was nu nog slaap en in zijn voeten. Zijn hart bonsde waakzaam. Het lichaam van zijn moeder was nog vol slaap, die zij bereid hield. Zijn vader leek ook overdag nooit helemaal wakker. Hij zat stil en zelfs wanneer hij iets deed scheen hij na te denken. Zijn blik kwam recht uit zijn hoofd. Zijn bewegingen waren nooit speels. Er was geen overbodig gebaar. De nadenkendheid uitte zich niet in woorden. Nadat hij zijn kop had leeggedronken begon Anton aan de boterhammen die zijn moeder voor hem had klaargezet. Hij was aan zijn laatste happen bezig toen er werd gebeld. Zijn vader ging opendoen. Bij de kamerdeur zei hij: - Kom mee. Anton stond op, nog kauwend. Zijn moeder kwam uit de keuken en riep: - Zul je voorzichtig met hem zijn? Zijn vader antwoordde niet. Hij was al te ver de gang in, hoewel het geen verschil maakte. Voor het huis stonden drie mannen, kennissen van zijn vader. Zij groetten, zonder de sigaret uit de mond te nemen. Een van hen droeg een zak. Allen hadden petten op. Alleen Anton was blootshoofds en het gaf hem, in de koele buitenlucht, een gevoel van naaktheid. Toch was het niet koud. Er was slechts een aanduiding van wat echte koude zijn kon, wanneer het jaar verder zou zijn voortgeschreden. Er was ook geen echte wind. Alleen een zucht nu en dan, waardoor de bomen ritselden. Anton kon nu de maan zien, hoog aan de hemel, klein en rond als een gekookt schelvisoog. In de holle ruimte was een geweld van licht. De schaduwen op de grond werden er doorzichtig door. De lantarens verspilden hun schijnsel. Zwijgend, naar de mannentaal luisterend, liep hij achter zijn vader aan, die ook een sigaret had opgestoken. Hij moest er een ogenblik voor stilstaan en Anton wachtte op hem. Anton probeerde grote stappen te maken. Zij liepen door de kronkelende dorpsstraat. De kleine huizen hadden tuintjes, een enkele met een boom erin, kromgetrokken van ouderdom, en met slecht onderhouden hagen. In een van die hagen had hij eens, vroeg in het voorjaar, een nestje ontdekt, een vergissing van het vogelechtpaar, omdat het er, zo vlak bij de dorpsstraat, | |
[pagina 92]
| |
niet veilig lag. In het huisje woonde een oude vrouw die een wit kapje droeg. De stilte in haar tuintje had de vogels misleid. De eitjes waren nauwelijks gelegd of het nestje werd uitgehaald. Daarna verdween ook het nest. Waar gingen de mannen heen? Waarom had zijn vader hem meegenomen? In de zak rinkelde het, waarschijnlijk van gereedschap. Zijn vader was nooit vertrouwelijk en in zijn kinderlijke voorstelling hoorde dat bij een vader. Zijn vader heerste, terwijl zijn moeder het bewind voerde. Klachten werden aan haar gericht. Leed werd in haar armen uitgehuild. Haar gezicht stond open voor een kus, terwijl de enkele kussen die hij zijn vader ooit had gegeven op zijn harde wang waren afgestuit. Zijn vader bewoog zich op de grens van hun gemeenzaamheid. Zijn gedachten dwaalden af. Zijn ogen keken over de kinderen heen. Hij lachte zelden. Zijn moeder zong in huis en op zaterdagavond werd zij vrolijk, wanneer zij bezig was het vlees voor de volgende dag te braden. Daarom hield Anton anders van haar dan van zijn vader, tastbaar en stevig, terwijl het gevoel voor zijn vader in hem rondzweefde. Het dorp lag tussen weilanden. Zij liepen langs een boerderij, waar een hond blafte. Er werd geroepen. Op de boerderij was men al op voor het melken. De mannen wierpen een blik in de richting vanwaar het geluid gekomen was, maar de afstand was te groot en de schaduw daardoor te ondoordringend om iets te kunnen onderscheiden. Zij gooiden hun sigarettenpeukjes weg. Toen zij buiten het dorp waren gekomen, sloegen zij een smalle zijweg in, totdat zij voor een klein huisje stonden. In de kamer brandde licht onder de lage zoldering. Een[Zie vervolg] |
|