Tirade. Jaargang 1 (nrs. 1-12)
(1957)– [tijdschrift] Tirade– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 52]
| |
De dubbelganger
't Is Jan van Nijlen niet
Die zijn gedichten schreef,
Ik ben de dichter
Van de verzen die hij schreef.
Ik was het die,
Terwijl van Nijlen sliep,
Bij lente- en zomertijd
Door bos en weide liep.
Die kruiden zocht en bloemen
En praatte met de dieren,
En die, terwijl hij op een droog kantoor
Zijn ziel en zaligheid verloor,
In zijn plaats naar de wolken keek.
Hij las de boeken die ik kocht,
Ik was de analfabeet, hij de geleerde.
Ik had het druk, hij liet zich rustig leven,
Hij kreeg het geld en werd gedecoreerd.
O muthos deloi! ja,
De fabel leert
Dat hij die het verdient
Nooit wordt geëerd.
't Is nogal vreemd:
Van Nijlen had geen wroeging
En vond het heel normaal
Dat het zo toeging.
| |
Geen woningnood
Wanneer ik 's avonds in mijn dichters lees
En van de koortsen van de dag genees,
Vraag 'k mij soms af waar ik zou willen wonen.
Ik heb het land aan 't land der Eburonen
En zoek iets anders. Laren, Dottenijs,
Het dorpje Dworp ofwel de stad Parijs,
Misschien Paudure? Ach, wist ik wat ik wens!
Mijn voorkeur kent geen afstand en geen grens.
De Schelde roept me in Temse en Dendermonde
En ook de kapelaan van Liestermonde
Nodigt mij uit. De wereld is zo groot
En nog te klein voor mij. De harde dood
Bereikt ons overal, waar wij ook vluchten.
Ik kon in Borgerhout ook zitten zuchten.
Vind ik de rust in Buda of in Pesth,
In ‘Mon Repos’ of in ‘Het Reigersnest’?
Ging eertijds Vondel's moede geest niet speulen
In de ouderdom naar zijn geboortestad Keulen!
Zo droom ik vaak van mijn geboortestad,
Alsof het daar was dat ik toevlucht had.
Maar Schilde dan, Gistoux, Sint-Pieters-Jette
En Brecht? Wat kan ten slotte mij beletten
Te blijven waar ik ben: in 't veilig Ukkel?
Het leven, waar dan ook, is een gesukkel.
Voor mij zijn alle landen sneeuw en ijs.
Ik ben geboren in het paradijs.
|
|