Getrouw aan zijn Vlaamsche afkomst, vergat Gustaaf Maes noch de taal van zijn volk, noch zijn hoogere belangen, maar bleef zich met de hartelijkste liefde daaraan wijden. Zijn warm gemoed voelde zoo oneindig veel voor de geestelijke nooden, voor de verstandelijke en zedelijke opbeuring van zijn minder bedeelde stamgenooten. Hij was er diep van overtuigd dat de onwetendheid der Moedertaal bij onze leidende standen onvermijdelijk tot vervreemding met ons volk moet voeren Zoolang tusschen het denkende deel en den handwerksman dit middel van gemeenschap ontbreekt, kan de toenadering tusschen hoog en laag, de verbroedering des harten niet geschieden. Onbekend maakt onbemind. Ga tot den werkman en tracht hem iets te geven van uw geestelijk kapitaal, dat ge door onderwijs en kennis verworven hebt. Dat was de leus van Gustaaf Maes.
Ook toen in 1879 uit de letterlievende Maatschappij ‘voor Taal en Kunst’ de Afdeeling van het Willems-fonds alhier ontstond, werd hij tot haar eersten Voorzitter gekozen Het getal leden van 37, dat de vorige kring telde, klom spoedig tot 64. Onder de krachtige leiding van 't nieuw Bestuur werd geen moeite, geen poging gespaard, om aan het doel onzer instelling te beantwoorden. Alles wat de volksbeschaving kon bevorderen, werd door de nieuwe Afdeeling beproefd en aangewend. Onder de talrijke voordrachtgevers was Maes een der eerste, die hier optraden, en wel bepaaldelijk met een geschiedkundig onderwerp uit de kronieken van Lokeren, en een ander ‘over de staatkundige partijen’ in ons land.
Wat een offervaardigheid, welk een werkkracht bij den edelen man! Waar ellende te lenigen viel, waar hulp noodig was, waar nuttig werk kon verricht worden, daar kon men steeds op zijn steun en medewerking rekenen. Herhaaldelijk schonk hij aan 't Willems-fonds milde giften tot ondersteuning zijner werkzaamheden. Doch alles deed hij zonder