Tijdschrift van het Willems-Fonds. Jaargang 10
(1905)– [tijdschrift] Tijdschrift van het Willems-Fonds–
[pagina 91]
| |||||||||||||||||||||
Uit Noord-Nederland.Rembrandtfeesten. - Geen bekrompen nationalisme. - Nederlandsche hulde aan Cervantes. - Bollenzondag. - Dwaze tulpenhandel. - Gedwongen ballingschap. - Ontrouw aan het vaandel. - Het nieuwste Nederlandsche werkwoord. Nog een van de oude garde. - Vrouwelijke studentenclubs. - Letterkundige vakvereeniging. - Berner-Conventie. - Geen korting meer. Men maakt zich in Nederland op, om het derde eeuwfeest van Rembrandt's geboortedag feestelijk te herdenken en hoewel nog meer dan een jaar ons van dien datum scheidt, zijn er al lang commissies gevormd, die haar plannen reeds gereed hebben. Maar om de hulde den beroemdsten kunstenaar van onzen stam waardig te doen zijn, is veel geld noodig en het is ook daarom, dat wij in dit tijdschrift belangstelling willen vragen voor de pogingen tot zoo schitterend mogelijke feestbetooging. Eigenlijk behoorde heel de wereld er aan deel te nemen, want Rembrandt is de trots van bijna alle beroemde musea in en buiten Nederland, Rembrandt wordt genoten en bewonderd door de voor kunst gevoeligen van alle natiën. Zoo een, dan heeft hij zijn land beroemd gemaakt voor altijd. Maar daarover zijn we het allen eens en zijn beteekenis als kunstenaar behoeft hier niet nader te worden geschetst, gesteld al dat mijn pen machtig genoeg was, het penseel des lichts recht te laten wedervaren. Het zijn de feestplannen, die zedelijken en geestelijken steun moeten uitlokken. | |||||||||||||||||||||
[pagina 92]
| |||||||||||||||||||||
Twee hoofdcommissies hebben zich gevormd, eene te Amsterdam - de stad, waar drie van 's meesters beroemdste werken, de Anatomische Les, de Nachtwacht en de Staalmeesters, gewrocht werden - en te Leiden, welke als geboortestad het meest aanspraak maakt op den voorrang. In de Sleutelstad ontving hij zijn eerste lessen en maakte hij Zijn eerste portretten, etsen en bijbelsche ontwerpen. Daar schilderde hij ook reeds, 25 jaar oud, zijn Simeon in den tempel (Mauritshuis). Hij was zoo men weet ook de leermeester van Gerard Dou, den stichter der Leidsche ‘fijn- ’ schilderschool. Het voorloopig plan is om te Leiden, in de onmiddellijke nabijheid van Rembrandt's geboortehuis, een gedenkteeken op te richten, omdat... in die oude, vermaarde veste nog geen spoor van zoo iets te vinden isGa naar voetnoot(1). Daarbij zal een tentoonstelling worden ingericht van de beste zijner schilschilderijen uit den Leidschen tijd (tot 1632), alsmede van een uitgelezen verzameling uit Rembrandt's school (Dou, Metzu, De Gelder e.a). Dit alles zal worden ten toon gesteld in de bekende Lakenhal, terwijl een afzonderlijk gebouw wordt ingericht om een keur van 's meesters teekeningen. etsen en afbeeldingen zijner schoonste werken te huisvesten. Voorzitter der commissie is de archivaris van Leiden Mr. J.C. Overvoorde; Dr W. Martin, Museumdirecteur, 1e secretaris; notaris J.A. van Hamel, penningmeester. De laatste naam in het bizonder moge hier niet te vergeefs vermeld worden. Tal van klinkende namen noemen we slechts: Josef Israëls, Dr Bredius, Dr Hofstede de Groot (die beiden reeds zoo menigen Rembrandt ontdekt hebben), Mesdag, prof. Blok... | |||||||||||||||||||||
[pagina 93]
| |||||||||||||||||||||
Wie steunen wil, steune spoedig; want van de ingekomen gelden zal het afhangen of het monument een waardige hulde zal kunnen worden. De Amsterdamsche commissie onder voorzitterschap van Mr H.P.G. Quack met leden als Jan Veth en Van Deyssel, heeft een reeks van feestelijkheden ontworpen, die de kennelijke bedoeling hebben eener meer openbare en geestdriftige viering in Vlaamschen trant. Het voorgestelde programma bevat:
Ook moet de Nestor Israëls nog een mooi denkbeeld aan de hand hebben gedaan. Het geheel belooft dus wel een nationaal feest te worden en naarmate de dag nadert, zullen de Noord-Nederlanders zeker geestdriftiger worden. Mogen onze Zuiderbroeders, waar het mogelijk is, ons voor en op den heuglijken dag hunne gewenschte en bij voorbaat gewaardeerde bewijzen van belangstelling niet onthouden.
*** | |||||||||||||||||||||
[pagina 94]
| |||||||||||||||||||||
Bekrompen nationale trots is ons niet eigen. Wij Noord-Nederlanders zijn Vermeylen's beginsel toegedaan, waar hij zegt dat wij, uit eigen grond geworteld, ook het kultuurleven van andere volkeren in ons hebben om te werken tot eigen leven. Talenkennis is een door den vreemdeling terecht geprezen Nederlandsche deugd, die bij de oppervlakkigen wel eens tot veronachtzaming van eigen taal, tot dweepen met wat vreemd is, moge leiden, maar die den degelijken Nederlander zijn moedertaal des te beter doet kennen, waardeeren en liefhebben. Wij eeren onze groote mannen, misschien wel het meest wanneer ze dood zijn (maar dat is een algemeen menschelijk zwak) en zijn niet ongevoelig voor den roem van groote geesten uit andere volken gesproten. Wat zou 't ook klein zijn! Groote geesten behooren vaak meer aan de wereld dan aan hun land. Hanteeren ze het penseel en spreken ze dus om zoo te zeggen een wereldtaal, dan gaan ze van zelf over de grens en worden algemeen eigendom der intellectueelen. Openbaren ze hun genie in het woord, dan komen ze wel niet in onmiddellijke aanraking met de ontwikkelden der geheele wereld, maar hun meesterwerken worden benaderd in andere talen en zoo toch algemeen eigendom. Zulk een was Cervantes, van wien terecht werd getuigd: ‘L'auteur de Don Quichotte tient si peu à son époque et à son pays, qu'on l'en détacherait sans rien déranger à l'ordre des générations et des dates.’ De schepper dezer algemeen menschelijke figuur draagt evengoed onze bewondering weg als onze eigen groote mannen en al is hij Spanjaard, wij herdenken even goed mede den driehonderdsten gedenkdag der eerste uitgave van zijn meesterstuk. Het Nederlandsch comité ter huldiging van Cervantes heeft zich het best meenen uit te spreken door aan de Spaansche feestcommissie eenige oude Nederlandsche vertalingen van het leven en de daden van den dolenden ridder te zenden, n. 1.: den 2n druk van Lambert van Bos' overzetting (1670) | |||||||||||||||||||||
[pagina 95]
| |||||||||||||||||||||
met 26 kopergravures, den 6n druk hiervan (1701) met 25 gravures, den 2n druk van den Don Quixote van Avellanda (1718) met kopergravures en de prachtuitgave van Jacob Campo Weyerman, met 31 kunstplaten van. Picart den Romein (1746)Ga naar voetnoot(1). Aan de schenking is een prachtalbum toegevoegd met oorkonde en gedenkpenning. Het album van blank leder geeft op de voorzijde het Spaansche en Nederlandsche wapen, beide gedekt door de koninklijke kroon, waaromheen zich lauwertakken slingeren op een dof gepareld fond. Op de achterzijde zelfde indeeling met het monogram van Cervantes. Van binnen zijn de schutbladen van antiek moiré met goud afgezet en omsluitend de op perkament in goud en kleuren uit de hand gepenteekende opdracht in het Spaansch op het eerste vel, op het tweede den Hollandschen tekst, benevens de namen van comitéleden en deelnemers aan het huldeblijk. *** April is ten onzent de bloembollenmaand en de derde Zondag heet zelfs Bollenzondag. Wie dan den straatweg tusschen Leiden en Haarlem bewandelt, wie dwaalt in de omstreken van Heemstede, Zandpoort, Velzen, Vogelenzang, Hillegom en Lisse, alle nabij of in de zandige duinstreek liggend, die kan zich wanneer de lente meewerkt, verlustigen in de schitterende kleurenpracht van uitgestrekte velden, die als levend mozaiek vertoonen vakken met fel-gele opzijhangende narcissen, hare wit en oranje glanzende zusters die men jonquilles noemt, blauwe en witte hyacinthen, roode, paarse, witte, blauwe en gele tulpen. Niet altijd is de kleurencombinatie der vakken even gelukkig, maar het toeval schept | |||||||||||||||||||||
[pagina 96]
| |||||||||||||||||||||
wonder mooie schakeeringen en zelfs de bontste kleurenpracht doet toch nog aangenaam aan, vooral als men met het spoordie velden doorstoomt. Wie echter de Haarlemsche bollenstreek rustig in oogenschouw wil nemen moet niet op den beroemden Bollenzondag gaan. Dan is het als kermis op den straatweg van Haarlem, dan joelt en krioelt alles dooreen, voetgangers en fietsers, rijtuigen en auto's, het is een gegons van stemmen, een geratel van wielen, een getoet van horens, een geklingel van bellen, dat hooren en zien vergaat, dan is half Holland uitgeloopen en uitgereden om de bloemenstad bij uitmuntendheid op zijn mooist te zien, wat door de soesa en de hurrie maar moeilijk gaat. De gastvrije burgers, boeren en buitenlui zijn er wel eenigszins op ingericht voor dien dag, maar kunnen toch den springvloed van kijklustigen niet baas. Voor alle veiligheid nemen de meeste kijkers hun knapzak mee en wie tegen den avond een tram of ander voertuig wil bemachti gen, moet er vaak een formeel gevecht om leveren. En niemand van de duizenden en duizenden, die dan naar huis trekken, of hij voert in kleurige slingers en bonte bouquetten de bewijzen van het bezoek aan Haarlem en zijne schoone omstreken mede. Het is een telken jare terugkeerend bloemenfeest als ter inwijding van de lente. En toch hoe rijk van kleur die velden zich tooien, men weet dat het de handelaars niet om dien schoonen schijn te doen is. De Haarlemsche bloemisten zijn geen bloemen-, maar bollenkweekers en hun waren zijn beroemd over de heele wereld. Vooral vinden ze afzet over zee en er zijn zelfs Engelsche maatschappijen, die in de Leidsche en Haarlemsche duinstreek bloembollen velden exploiteeren. De groote borden met hun vreemde namen wijzen het uit. Maar ook de handel in eigen land is levendig. In deze dagen kan men geen stads- of buitentuin voorbijkomen, | |||||||||||||||||||||
[pagina 97]
| |||||||||||||||||||||
waarin niet een bedje tulpen aan het bloeien is en voor de ramen der huizen prijken de rijzige hyacinthen. Er is ook voor den arbeider aankomen aan. Voor een paar dubbeltjes heeft men al een bloempot die wat doet. Dat is wel eens anders geweest, De bloembollencultuur heeft in ons land een zeer belachelijke zijde gehad. Op de schoolbanken liet men ons dat een tijdlang uitbazuinen in het jaartal: 1635, dwaze tulpenhandel. Er moeten toen speculanten geweest zijn die zich arm kochten aan bloembollen. Geen wonder als men leest dat voor fraaie soorten duizenden guldens per stuk werden betaald. Opmerkelijk is het wel, dat de bloembollenteelt zich eeuwenlang alleen tot de genoemde Hollandsche kuststreek bepaalde en de overige zandstreken van ons land - de kleibodem is van zelf uitgezonderd - geen teelgrond bleek te zijn. Toch heeft men in den laatsten tijd pogingen in het werk gesteld om op Schiermonnikoog, een der waddeneilanden ten Noorden van Groningen, bloembollen te kweeken. Gedurende vier jaren zijn onder toezicht van een rijkstuinbouwleeraar proefvelden aangelegd met het doel te weten te komen of de grond er geschikt is. Het resultaat is in alle opzichten bevredigend geweest. De meest voorkomende handelssoorten tieren er uitstekend, zoodat, nu de regeering haar proefnemingen gestaakt heeft, eenige eilandbewoners een vereeniging hebben gevormd die de zaak zal voortzetten. Er is alle reden om te gelooven dat het overigens onbelangrijke duineiland met zijn nieuwe cultuur een goede toekomst tegengaat. *** Er is in de laatste jaren in Holland een bedenkelijke uittocht van kunstenaars gaande. Dat onze eigen zangers, in het bizonder die aan de opera verbonden waren, in het | |||||||||||||||||||||
[pagina 98]
| |||||||||||||||||||||
buitenland een goed heenkomen zochten en er als ballingen rondzwerven, mag hun niet als een fout worden aangerekend. De strijd om het bestaan werd hun al te zwaar gemaakt. Al heeft de zoo door en door bevoegde en ten onzent evenzeer als in zijn geboorteland hooggeschatte Florimond van Duyse in een schoone lezing voor de Delftsche studenten over de oudste bronnen van het Nederlandsch Lied o.m. gezegd: ‘Zou men niet als taaleisch mogen stellen, dat op elk programma van een zanguitvoering aan de Nederlandsche taal de voornaamste ruimte, in elk geval de eereplaats werd ingeruimd? En waarom zou, op dien weg voortgaande, niet een Ned. Opera kunnen bloeien?’ - er is geen kijk op dat er, gezien de droeve ervaringen, vooreerst iets van zal komen. Orelio heeft er zijn kapitaal mee verspeeld in een half jaar tijd en moet naar Indië zijn gegaan om het weer bij elkaar te zingen, wat hij dan ook gedaan heeft. Zoolang de zenuw en in dezen een zeer krachtige zenuw niet door rijks- of stadsbestuur of door particulieren is bijgebracht, kan van een ernstige poging geen sprake zijn. Dat echter Hollandsche tooneelspelers hun land en taal ontrouw worden, is zeer te bejammeren, al kan men natuurlijk de persoonlijke vrijheid niet aan banden leggen en kan men geen enkel positief recht op hen doen gelden. Men zou zelfs te hunnen gunste kunnen beweren, dat als zij roem in het buitenland behalen, zij hun land tot eer strekken. Van de drie personen, die ik hier op het oog heb, kan dit dan ook gezegd worden. Daar is vooreerst mejuffrouw Rudy Scheffer, vroeger aan het Ned. Tooneel (de Koninklijke) verbonden, thans zwervend in Amerika, waar zij lezingen houdt over onze taal en letterkunde, nadat ze in Engeland gedurende en na den Zuidafrikaanschen oorlog veel bijval heeft verworven met het voordragen van Hollandsche verzen. | |||||||||||||||||||||
[pagina 99]
| |||||||||||||||||||||
Men kent ook het succes van Marie Kalff, wie het gelukt zich aan het Parijsche tooneel, en dat zegt wat, een eereplaats te veroveren, wier talenten door Lugné Poë en Antoine zijn erkend, maar die met dat al haar moedertaal verloochend heeft en het Nederlandsch tooneel een sieraad had kunnen zijn. En nu heeft Henri de Vries dezen winter zoo maar de aardigheid gehad Holland den rug toe te keeren. De triomftocht dien hij met de Brand in de Jonge Jan, het monologenspel van Heyermans, door het land heeft gemaakt, heeft blijkbaar zijn eerzucht zoo geprikkeld, dat hij de Noordzee is overgestoken om zijn geluk in Engeland te gaan beproeven. Na menige teleurstelling is hij er in geslaagd stemming te maken voor A case of Arson, onder welken titel het monologenspel nu reeds honderden malen in Londen is vertoond. Zelfs koning Edward had hij onder zijn gehoor. Het is ontegenzeggelijk knap voor een Hollandsch acteur om in zoo korten tijd in een vreemde taal een meesterstuk van veelzijdige uitbeeldingskunst te vertoonen. Maar of altijd maar weer datzelfde monologenspel zijn kunstvermogen nu geen schâ doet, is een vraag in elk geval het stellen waard. Heyermans heeft hem reeds een Falklandje (het 400 en zooveelste) gewijd, waarin hij hem met de geheimzinnige advertentie-phrase toeroept: ‘Henri keer terug’ en zich zelf beschuldigt den jongen tooneelspeler van zoo grooten aanleg te hebben ‘verjongejand’, beslist het nieuwste werkwoord in onze taal Intusschen blijft het te bejammeren, dat eenige der beste krachten ontrouw aan het vaandel geworden zijn. De oude garde is zoo goed als uitgestorven, en wie der jongeren zou zich ten volle waardig keuren, hun sporen aan te slaan? Tot de enkelen die nog een herinnering zijn aan vroegeren roem op tooneelgebied behoort Alex. Faassen, broeder van den vermaarden Rosier. Hij viert dezer dagen zijn 40jarig | |||||||||||||||||||||
[pagina 100]
| |||||||||||||||||||||
jubileum en wordt ofschoon reeds een eind in de zestig, nog altijd aangemerkt als een der krachtigste tooneelspelers van ons land. wars van alle aanstellerij en trucjes. Bijna altijd wekt hij bewondering om zijn eenvoudig en natuurlijk spel, 't zij hij in een karakterrol optreedt of een type heeft voor te stellen. Burgerlijke figuren weet hij het best uit te beelden, maar als referendaris titulair gaf hij dezen winter nog een knap staaltje van voornaam te kunnen zijn, al was het dan maar met Haagschen bluf. Moge de gemoedelijke tooneelspeler met zijn vermaarden acteursnaam nog lang op kracht blijven, om ons van zijn fijn-gemoedelijk spel te doen genieten. *** Verleden jaar heb ik al eens gewezen op den grooten aanwas van vrouwelijke studenten aan onze hoogescholen in verband met het feminisme en het doordringen van dames in openbare betrekkingen op onderwijs-, handels-, rechts- en kunstgebied. Ik wees er toen ook op, dat de vrouwelijke studenden zelfs haar ontgroeningsfeest hadden gevierd. Wat ik tot heden echter niet wist maar in dezen Marxistischen tijd geen verwondering kan baren, is dat zij zich in al onze academiesteden, Leiden, Utrecht, Amsterdam, Groningen en DelftGa naar voetnoot(1), tot clubs hebben vereenigd. Die van Groningen vierde zelfs in het najaar van 1904 reeds haar eerste lustrum, waarbij alle zustervereenigingen waren uitgenoodigd en een schat van F ora's kinderen de levende bloemen omringden. In het begin van dit jaar vierde de Leidsche vrouwelijke studentenvereeniging die reeds ruim 60 leden telt, een gelijk feest ook in een eigen clublokaal, het eerste van dien aard sedert de 330 jaar, dat de Leidsche Hoogeschool nu reeds bestaat. | |||||||||||||||||||||
[pagina 101]
| |||||||||||||||||||||
Het aantal doctoressen in letteren of wetenschappen en ook, al is het in veel minder mate, het aantal vrouwelijke advokaten neemt gestadig toe. De meening van sommige Hollandsche geleerden, die beweren dat de studie voor de vrouw ongeschikt is, wordt dus door de feiten al vrijwel gelogenstraft. *** Het vakvereenigingsleven heeft ook onze letterkundigen aangestoken. Zij hebben ten minste kort geleden eene vereeniging gesticht. Het doel is den bloei der Schoone Letteren in Nederland te bevorderen door behartiging der belangen harer beoefenaars: de Nederlandsche letterkundigen. Dat doel tracht zij te bereiken door het letterkundig eigendom binnenlands zoowel als daarbuiten te doen erkennen en eerbiedigen, in overeenstemming met geldend eigendomsrecht; door grondslagen te ontwerpen voor de betrekkingen tusschen Nederlandsche letterkundigen ter eener, uitgevers en schouwburgondernemers ter ander zijde; bij moeilijkheden aan de leden der vereeniging zedelijken en feitelijken steun te verleenen; scheidsrechterlijke uitspraak te bevorderen, zoo noodig en zoo mogelijk rechtsbijstand te verstrekken; ook op andere wijze steun te verleenen aan leden of nagelaten betrekkingen van leden; het houden van bijeenkomsten; het verstrekken van mededeelingen aan de leden. Het wil ons voorkomen dat beoefenaars van letterkundige kunst allerminst in een vereeniging van zoo materealistische strekking kunnen worden saamgebracht. Kunstenaars van walken de een de ander niet voor vol aanziet en voor een brekebeen uitscheldt (want hier verbeeldt zich bijna elk schrijver ook criticus te kunnen en moeten zijn) zullen hun gemeenschappelijke stoffelijke belangen ook wel niet met de noodige ‘esprit de corps’ behandelen. Maar bovendien wie is letterkundige? Van de 10 die zich zoo noemen niet één in de beteekenis van kunstenaar. | |||||||||||||||||||||
[pagina 102]
| |||||||||||||||||||||
Eerlijkheidshalve zal men ook de belangen dienen te behartigen van hen, wier werk beter ongeschreven ware ge bleven. Voor de bevordering der Nederlandsche letteren verwachten wij dan ook van deze vereeniging geen heil. Het grootste nut dat zij kan stichten, is wellicht in samenwerking met andere vereenigingen als den Nederlandschen Uitgeversbond, die Ter Bevordering van de Belangen des Boekhandels en het Algemeen Nederlandsch Verbond, te bewerken, dat Nederland zich eindelijk aansluite bij de Berner-Conventie om letterkundigen diefstal te voorkomen. De meeningen daarover zijn echter nog zeer verdeeld en vooral de kleine uitgevers en krantendirecteurtjes stapelen bezwaren op bezwaren omdat zij, eenmaal aangesloten, hun afnemers niet meer zoo goedkoop van leesstof zullen kunnen voorzien en dientengevolge de volksontwikkeling achteruit zal gaan. Alsof dat in de veel reeds aangesloten landen het geval is! Dat het onzen uitgevers intusschen niet zoo bizonder naar den vleeze gaat - die van de populairste onzer schrijvers en schrijfsters uitgezonderd - zou een maatregel kunnen bewijzen door de Vereeniging ter Bevordering van de Belangen des Boekhandels genomen en op 1 Jan. 1905 in werking getreden. Vroeger n.l. kregen alle afnemers die bij eenigen tak van onderwijs werkzaam waren, een aanzienlijke korting op boeken en andere benoodigdheden, afwisselend van 10 tot 15 percent en soms nog hooger. Dit oud gebruik is nu ingetrokken. Het schijnt dat de Boekhandel de hieruit voortspruitende winst bij de steeds sterker wordende mededinging niet meer kan missen.
April 1903. C. van Son. |
|