| |
| |
| |
Boekbeoordeelingen.
Vlaamsche Oogst, proza en poëzie van hedendaagsche Zuidnederlandsche schrijvers, bijeengebracht door Adolf Herckenrath, met een voorwoord van August Vermeylen en een historische inleiding door Prosper Van Langendonck. (Amsterdam, S.L. van Looy, 1904); XXIII + 318 blz.
In het Voorwoord zegt Aug. Vermeylen, zeer voorzichtig:
Dit wil vooral een bloemlezing zijn uit die Vlaamsche dichters en schrijvers, die zich in het laatste decennium hebben doen gelden, een beeld van het nieuw literair leven, waarvan het tijdschrift Van Nu en Straks, nu door Vlaanderen voortgezet, het voornaamste orgaan geweest is...
Is er ergens een lezer, die vraagt of de tijd thans gekomen was om de historische beteekenis van een beweging, die gelukkiglijk nog niet tot het verleden behoort, reeds door een anthologie te bezegelen, dan moet ik hem wel toevertrouwen, dat ik mij al te veel voorstel van wat ons volk en onze literatuur nog worden kan, om het werk van dit tiental jaren voor iets meer dan een begin te houden - en verzoek hem in dezen Oogst de eerste vruchten te willen zien van een kunst, waarvan de volle rijpheid in de schemerende toekomst ligt.
En verder:
De beste der bloemlezingen blijft altijd het werk van persoonlijke keus: wie zal eischen, dat deze, van een beweging die nog in vollen gang is, beter zij dan de beste? Het komt me toch voor, dat zij een algemeen denkbeeld kan geven, dat juist is, van de jongste literaire ontwikkeling in het Vlaamsche land.
Volledig zal echter dat denkbeeld niet zijn; want - reeds
| |
| |
maanden geleden, lang voor de ‘bloemlezing’ van de pers kwam, werd, in het weekblad Lucifer, de aandacht van den verzamelaar er op gevestigd - nog andere Zuidnederlandsche schrijvers dan degenen die meewerkten in Van Nu en Straks en in Vlaanderen hebben tot de ‘literaire ontwikkeling in het Vlaamsche land’ het hunne bijgedragen.
Vrij veel van wat in deze anthologie geboden wordt mag interessant heeten. We krijgen fragmenten uit Hard Labeur (er staat ook Labor) en Arme Menschen, van Reimond Stijns; De Eenzame, van Cyriel Buysse; De laatste Tocht, van Gustaaf D'Hondt; De Daad (in den bladwijzer staat De Dood) en een fragment uit Wrakken, van Emanuel De Bom; een drietal stukken van Stijn Streuvels, waaronder het roerende Einde; een uittreksel uit Een Mei van Vroomheid, van Maurits Sabbe, nl. de wijnvendutie; een gedeelte van eene legende van Victor De Meyere; Ratten, van Lode Baekelmans en een hoofdstuk uit Het stille Gesternte, van Herman Teirlinck; verder ‘betoogend proza’ van Hugo Verriest, Prosper Van Langendonck, Alfred Hegenscheidt, Emanuel De Bom, August Vermeylen en verzen van Verriest, Van Langendonck, L. Lambrechts, Hegenscheidt (o.a. een fragment uit Starkadd), L. Van Haute, Edmond Van Offel, Vermeylen, De Meyere, L. Ontrop, Caesar Gezelle, René De Clercq, Karel Van de Woestijne, Herman Teirlinck en den verzamelaar; ten slotte bio- en bibliographische aanteekeningen.
Wàt deze bloemlezing zeker kan, is, om nogmaals 't Voorwoord aan te halen, ‘gelegenheid tot eerste kennismaking bieden, en aldus aansporen tot naderen omgang met de Zuidnederlandsche literatuur van dezen tijd.’
P.A.
| |
| |
| |
Rich. Whotries. - Studie (Antwerpen, J.B. Madou); z.j. (1904); 74 blz.
Acht studiën, die ons eene ernstige voorbereiding toeschijnen tot omvangrijker arbeid
Geen Man brengt een eeuwig bedaarden, ernstigen man ten tooneele, die door zijne onverstoorbaarheid zijne vrouw lijden doet.
De witte Ros schetst een' dokwerker die behoefte heeft om te slaan en zich maar verlicht gevoelt als hij, na eene beestige mishandeling van zijne vrouw, zelf een' slag in 't aangezicht krijgt.
In Char à bancs is een kroeg- en straattooneeltje: Antwerpsche vrouwen op zwier.
De Betooger geeft gewaarwordingen weer van een kleinen jongen te midden van eene groep werkstakers, die met de gendarmen in botsing komen.
De Dief vindt geen werk en krijgt geen eten; hij wil zich eene boterham snijden, maar wordt betrapt en geslagen. 's Anderen daags steelt hij geld, wordt gedwongen te bekennen, maar weigert te zeggen waar hij 't verborgen heeft. 's Avonds gaat hij er mee op den paardjesmolen rijden.
Haar Held is een karakterloos bereidwillige, stom dwepende bewonderaar, van wien de vrouw zich heel wat anders had voorgesteld; die, in opstand komende tegen zijn' slavenband, 't venster openrukt als om er zich uit te werpen, teruggehouden wordt door de vrouw en haar een' slag geeft in 't aangezicht.
De Employé d'Administration kan zich niet schikken naar de honderden reglementen en vliegt de straat op.
In Een Ongeluk remt een wattman, overmoedig, niet bij tijds; als gek wordend, zet hij full speed waar er een wagen op de baan staat.
| |
| |
In al de personen van Whotries steekt een dubbel mensch. Dat geeft aan de studien, als men ze achter elkaar leest, iets eentonigs. Maar veel tooneeltjes werden flink opgemerkt, veel zielstoestanden goed ontleed. Nummers 5, 4, 8, 3, 2 bevielen ons 't best.
De taal is niet overal vrij van feilen: we vonden knarssetanden en starroogen, doeloos en onmiddelijk, booren en stooren, nog rust nog duur, zij scheldde (voor schold) en andere meer.
P.A.
| |
Victor De Meijere. - Uit mijn Land. (Utrecht, H. Van Romburgh, 1904); 169 blz.
De schrijver laat in Klein-Brabant eenige legenden spelen: zoo Het bloedende Hart van Daneelken (die bij vrouw Minne in den Venusberg gaat wonen, naar Rome vergiffenis gaat afsmeeken en zich een deel van het hart uitsnijdt); zoo De Vlaamsche Legende van Maria de bedrukte (die levend begraven wordt, ten onrechte van diefstal beschuldigd en op haar graf mirakels doet, ook voor haren beschuldiger); zoo De Klokken (die in hunnen val een bloedschendend paar dooden); zoo De Veerman van Wintham (die den duivel in een' watermolen verplettert).
Hij herinnert zich hoe 't Verschovelingske, ‘een dreumes van tien à twaalf jaren’, door zijn optreden verschoond bleef van de plagerijen van ‘twee kloeke loeders van werklieden’, en hoe hij eens, op een Middernacht, in eene ‘ellendige kaberdoes’, een lied hoorde ‘van opstand en woede, een lied van vermaledijding en droefenis’ (nl. ‘Ach! chantons la Ravachole!’)
Of hij doet den lezer watertanden bij de vele smulpartijen, die in een Brabantsch Winterdorp op elkaar volgen: penskenskermis, Kerstdag, Driekoningenavond.
| |
| |
Of hij vertelt - in een stuk van groote verdienste: De Molen - hoe de liefde ontluikt in Bertus, den molenaar; hoe hij op een' zomeravond, overgelukkig, zijn hart uitstort voor Bertha en de litanieën vergeet die heel 't dorp op 't kerkhof prevelt, omdat... nu ja, omdat zij hem ‘levensvreugde offert op het altaar van haar vleesch’; hoe 't meisje 's anderen daags sterft aan ‘de ziekte’ (de zwarte cholera) en hoe Bertus, die ook de kenteekenen der ziekte vaststelt, zich ophangt in den molen
De taal van Victor De Meijere is, al naar den aard van 't onderwerp, los en lenig, of schilderachtig en intens van gevoel. Ze blijft over 't algemeen natuurlijk en offert alleen maar enkele keeren aan de mode van den dag, die wil dat men 't geluchte zegt en een wemelend beweeg. Hier en daar had ze nog aan meer zorg gewonnen, bv. waar slagen staat voor slaan, of bedreeg voor bedreigde, of waar ten onpas zich wordt gebruikt: ze hadden zich liefgehad; nu zullen de feesten zich rasch opvolgen, e.a.m.
P.A.
| |
Paedagogisch Woordenboek door C.F.A. Zernike. Met medewerking van vele andere deskundigen. Compleet in 12 afl. van 96 blz. Groningen; J.B. Wolters, 1904 (afl. 3-9). Prijs per afl. 0,50 ƒ.
Mocht ik aan mijn collega's en aan de opvoeders een goeden raad geven, ik zou hun zeggen: ‘Koopt het Paedagogisch Woordenboek door Zernike’. - Niet in hun boekerij diende het vertoon te maken, maar op de studietafel van elken leeraar moest het liggen immer in 't bereik van hand en geest... Opgesteld naar de grondregels der Duitsche school, die in de wereld der paedagogiek de eerste plaats
| |
| |
inneemt, werpt het voor de Vlamingen, doordrongen van 't Fransch systeem, zooniet een doorstralend, ten minste een heller licht op menig psychologisch raadsel.
Het is geen slenter! Men ontmoet er niet op elke bladzijde ‘ouwe kennissen’ in 't nieuw gestoken; de onderwijzer, de opvoedkundige, de denker doorleest het met groeiend genoegen Bij stormpas werpt men er vele oudnieuwe versterkingen omver. Druischen soms de denkbeelden die er in voorkomen hevig aan tegen de onze, bij nader toezicht komt men tot het besluit dat er valschheid was in onze vroegere opvattingen en dat Zernike licht ontsteekt, waar tot heden duisternis heerschte.
Aan goeden raad mangelt het niet; aan verstandige wenken over methodiek evenmin. Wie een net voorbereidend werk wil afmaken vindt er stof bij de vleet. Hoe belangrijk le artikels over Fröbel, Comenius, Herbart en Lötze; over Geheugen, Hervorming, Jezuïeten in hun betrekking tot onderwijs en opvoeding; enz., hoe sierlijk-boeiend de beeltenis van Pestalozzi waarmede de 9e aflevering eindigt.
En het mag wel een verdienste heeten dat men in een werk van zoo hooge waarde een plekje gunt aan H.J. van Lummel net als aan Imm. Kant; J. Fr. Herbart stelt het nevens Herm Francke en meester Nic. Anslijn. Het edel streven wordt er gevierd zoowel in den nederigen dorpsschoolmeester als in den hoogleeraar!...
Om gegronde redenen dus wenschen wij dat het boek veel aftrek vinde
C.
|
|