Tijdschrift van het Willems-Fonds. Jaargang 9
(1904)– [tijdschrift] Tijdschrift van het Willems-Fonds–
[pagina 241]
| |
Uit Noord-Nederland.Pennestrijd over een Standbeeld. - Willem III en Johan de Witt. - Makkelijk verkregen gedenkteekeningen. - Povere belangstelling. - Letterkundige partijschappen. - Verwey en Van Deyssel. - Gidsen, die doen dwalen. - De markt overvoerd. - Sportleven. - Kampioenen. - Blinde zwemsters. - Engelsche en Hollandsche spelen. - Tooneelvertooningen in de open lucht. - Verlegging van den Maasmond. - Belangrijke wetsontwerpen. - Kabelverbinding. - De Eereschuld. - Kunstbescherming. Er worden dezer dagen heel wat pennen in beweging gebracht over het plan om voor den grooten stadhouder Willem III een standbeeld op te richten. Ik schrijf zoo grifweg ‘grooten’, maar dat is het juist wat tegenstanders niet zoo aanstonds toegeven. Ze ontkennen niet, dat hij een schitterende rol heeft vervuld in de Europeesche geschiedenis van het laatste kwart der 17e eeuw, maar ze geven heel wat af op zijn karakterGa naar voetnoot(1) en achten een standbeeldhulde onvereenigbaar met het feit, dat hij de moordenaars der De Witts langen tijd een jaargeld deed uitbetalen. Ik heb iemand hooren zeggen: ‘Indien Willem III een monument krijgt, wordt een standbeeld voor Jan de Witt, die zoo fier de rij der Oranjevorsten onderbreekt, onmogelijk’. Wat ik nog niet inzie. Beide groote mannen hebben gedurende een halve eeuw de kleine Republiek Holland gemaakt tot het bolwerk tegen den Zonnekoning. | |
[pagina 242]
| |
En op Willem III's dienststaat komt dan nog voor, dat hij zeer veel heeft bijgedragen tot de redding van ons land uit de benauwdheid, waarin het in 1672 was geraakt ‘Ziet ge dan niet, dat de Republiek verloren is?’ zeiden de Engelsche gezanten in die dagen tot hem, en hij antwoordde: ‘Ik ken een zeker middel om haar ondergang niet te aanschouwen, het sterven bij de verdediging der laatste gracht.’ Het is wel opmerkelijk en teekenend voor onzen koelberekenenden landaard, dat wij bij het opperen van zoo'n standbeeldplan, evenals bij de vraag in welk gedeelte van de hofstad het vredespaleis van Carnegie moet komen, eerst eens flink en vooral lang gaan disputeeren. En het maakt een te zonderlinger indruk als men bedenkt, dat Engeland, wiens koning onze stadhouder 14 jaren lang was, wel een half dozijn beeltenissen voor hem heeft opgericht. Al zijn er in bijna alle plaatsen van ons land inzamelcomité's gevormd, de giften stroomen maar schaars en men zal moeilijk, wat men zoo graag gezien had, de oprichting van het monument, dat naar men zegt te Breda komt vóór de Militaire Academie, een ‘nationale’ hulde kunnen noemen. Een zonderlinge tegenstelling vormt met dat geredetwist de gemakkelijkheid, waarmee verleden jaar de torenspringer Jan van Schaffelaar te Barneveld werd bestandbeeld, en nu kort geleden eerst Jan Pieter MinchelersGa naar voetnoot(1), de uitvinder van het lichtgas, te Maastricht, toen kreeg Jhr. Mr. Van Asch van Wijk, in leven gouverneur van Suriname en Minister van Koloniën, een gedenkteeken, | |
[pagina 243]
| |
te Paramaribo vervaardigd door Charles van Wijk, en nu pas verrees voor Adriaan van Bergen, den man van het vermaarde turfschip, waarmee Breda werd ingenomen, een standbeeld in zijn geboortedorp Leur nabij Breda. Ter gelegenheid van de laatste hulde werd zelfs een fraaie gedenkpenning geslagen. Toen ik in 1902 te Kortrijk gewaar werd dat men daar voor den uitvinder der verlostang een gedenkteeken had opgericht, achtte ik het onmogelijk, dat de Nederlanders ooit zoover hunne zich in standbeelden uitende persoonsvereering zouden uitstrekken. En ik geloof het ondanks de feiten der laatste jaren nog niet. Wij houden niet van beeldendienst, minder uit beginsel dan wel uit koel- en onverschilligheid. Een nog niet bekend feit sterkt me in die meening. Toen het den ijverigen archivaris van Dordrecht eenigen tijd geleden gelukt was het pand op te sporen, waarin de gebroeders De Witt geboren zijn, verzocht hij door middel van de krant dat ieder die instemming betuigde met het plan om een eenvoudigen gedenksteen in hun geboortehuis aan te brengen, hem zijn kaartje zou toezenden. Er kwamen in... 3 kaartjes. *** Het is altijd de zwakke zijde van het Nederlandsche volk geweest, dat het verdeeld en onderverdeeld was in partijschappen, al was er ook vaak éénheid waar gemeenschappelijk belang in den hoogsten nood dwong. Waar het de zelfstandigheid eener natie geldt is het euvel immer noodlottig, op ander gebied kan door heilzamen wedijver uit dit kwade het goede voortkomen. Toen De Gids omstreeks '80 oppermachtig heerschte werd er geteerd op ouden roem en bezat onze nieuwe | |
[pagina 244]
| |
letterkunde kracht noch heerlijkheid. Toen is de frissche wind der wezenlijke Nieuwe Beweging door onze landouwen komen waaien en een krachtige literatuur verrees in Den Nieuwen Gids. Ze stonden sterk tegenover elkaar die oude en die nieuwe richting, twee duidelijk herkenbare en hemelsbreed verschillende stroomingen. In het kort bestek van een kroniekje kan geen stuk van onze zoo merkwaardige literatuurgeschiedenis van het 19de eeuweinde geschreven worden, maar uit de gevolgen der Beweging licht ik de feiten, dat de Nieuwe-Gidsers een gansche school van bentgenooten, navolgers, nastrevers en nabouwers hebben gekweekt; dat de kopstukken spoedig neiging gevoelden elk voor zich een tijdschrift te besturen; dat elk schrijver of dichter ook maar dadelijk meende kritiek te kunnen en moeten schrijven over zijn kunstbroederen, waardoor we hier bijna verdrinken in de bundels kritieken, en dat de oudere tijdschriften langzamerhand in het zog der Nieuwere Richting gingen varen m.a w. zij die men als ‘jongeren’ aanmerkte vonden toegang in alle tijdschriften van eenige beteekenis. Alleen Kloos, Verwey en Van Deyssel, bleven zich fier gelijk. De eerste nog altijd in zijn Nieuwen Gids, de laatsten in het Tweemaandelijksch Tijdschrift, thans de XXste Eeuw, dat elke maand verschijnt. De generale staf der medewerkers wekte vertrouwen, dat men hier van het beste kon verwachten wat onze voornaamste letterkundige en wetenschappelijke voormannen voortbrachten. Maar sinds Van Eeden verleden jaar zijn knuppel in het hoenderhoek heeft geworpen en ‘de leeuw’ Van Deyssel is ontwaakt, is er een breuk ontstaan tusschen de beide redacteuren en de laatste is gaan publiceeren in tijdschriften, die hij vroeger beneden zijn waardigheid vond. 't Is nog zoo lang niet geleden, dat hij, volkomen in zijn stijl blijvend, zijn tijdschrift hèt tijdschrift noemde en | |
[pagina 245]
| |
Den Gids een bijlooper. En zie dit jaar vroeg hij gastvrijheid aan dien ouden Gids, evenals in Groot-Nederland en elders, aan redacteuren dus, die hij vroeger als nietswaardigen en onbevoegden op zijn geniale wijze uitschold en voor den mal hield. Was dit een erkenning, dat er geen scherp onderscheid meer bestaat, of wilde hij der wereld laten zien, dat hij thans overal erkend wordt? Verwey meent het eerste, blijkens dezen zin uit een uitvoerig, niet overal even helder betoogend, prospectus voor een door hem tegen 1905 op te richten eigen orgaan, getiteld De Beweging: ‘Nu door de ééne partij gemeend wordt dat die Beweging geëindigd is en zij den tijd gekomen acht om door deelneming aan andere tijdschriften te toonen dat er, naar hare meening, tusschen die tijdschriften en het Tijdschrift van de Beweging geen onderscheid meer bestaat, nu is het voor de andere partij, de onveranderd geblevene, een droevige maar noodzakelijke plicht geworden het eens zoo schoone bondgenootschap te doen eindigen, en het zoo nadrukkelijk mogelijk uit te spreken dat de Beweging nog leeft.’ Ik meen echter zeker te weten, dat Verwey een paar jaar geleden beweerd heeft, dat de muur der slechte dichters omgeloopen was. Hoe het ook zij, we krijgen weer een nieuw letterkundig tijdschrift en de XXste Eeuw blijft, blijkens een inmiddels verschenen kennisgeving van Van Deyssel, dat de zaak op denzelfden voet door hem alleen zal worden voortgezet. De zoogenaamde Beweging van '80 begint al oud te worden en het jonger geslacht dat de revolutie niet meemaakte en in elk beduidend tijdschrift veel belangwekkends vindt, dat evengoed in een ander kon staan, zonder dat daardoor het karakter zich zou wijzigen, raakt zijn stuur kwijt, zal althans geen lust gevoelen zich partij te | |
[pagina 246]
| |
stellen. Het eenig gevolg der verdeeldheid zal zijn, dat de tijdschriften elkaar in den grond boren en ‘De (oude) Gids’, die reeds aan zijn 68sten jaargang bezig is en wier maanddeelen er steeds welvarender uitzien, met de winst gaat schuiven. Want we hebben nu De Gids, de Nieuwe Gids, XXste Eeuw, De Beweging, Onze Eeuw, Groot-Nederland, Nederland, Europa, Elsevier, Vlaanderen, Onze Kunst; om de meer wetenschappelijke als De Tijdspiegel, Wetenschappelijke Bladen, Vragen des Tijds, Vragen van den Dag, Album der Natuur, De Aarde en hare Volken; de populaire als de Hollandsche Revue, Eigen Haard, Boon's Magazijn, Op de Hoogte, De Prins, De Week, De Katholieke Illustratie en de vele vaktijdschriften niet eens te rekenen. Ons landje, zelfs Groot-Nederland, mist daarvoor de draagkracht, ware het alleen maar in geldelijk opzicht. Jammer van de zoo mooi verkregen eenheid, waaraan het Tweemaandelijksch Tijdschrift zijn beteekenis ontleende. *** Over het sportleven in ons land heb ik tot heden nog niets in dit Tijdschrift meegedeeld. En toch is het wel belangrijk nu en dan te weten wat een volk doet voor zijn lichamelijke ontwikkeling. Er wordt hier zeer veel van het rijwiel gebruik gemaakt zoowel voor ontspanning als vervoer, meer althans dan in België, naar ik dezen zomer meende op te merken. Daarentegen is de auto of tuf-tuf lang nog niet zoo ingeburgerd als bij onze zuiderbroeders, al hebben wij onze eigen automobiel-club en haar orgaan. Dat de motorrijtuigen de fiets ten onzent niet verdringen zou het welgeslaagde feest van den Algemeenen Nederlandschen | |
[pagina 247]
| |
Wielrijdersbond (A.N.W.B.) dezen zomer te Maastricht gehouden, kunnen bewijzen, en Jaap Eden is nog altijd een kampioen. In het waterrijke Holland wordt natuurlijk veel aan de edele zwemkunst gedaan. Dezen zomer werden o.a. wedstrijden gehouden te Zwolle en Amsterdam. Eerste op de lange baan was de heer L. Pezie te Zwolle, die de baan van 600 M. in 10 min. 27 2/5 sec. aflegde. Op de korte baan van 80 M. bleef de heer P.C. Ooms van Amsterdam overwinnaar met den mooien tijd van 1 min. 2 1/5 sec. Niet alleen door heeren maar ook door dames wordt in Nederland veel aan de zwemkunst gedaan en er bestaan verscheidene clubs die feesten op touw zetten en onderling wedstrijden. Wat de onverdeelde bewondering heeft gaande gemaakt is het feit, dat in Augustus twee zusjes van het Blinden-Instituut te Amsterdam, oud 15 en 13 jaar en beiden van haar geboorte af blind, een diploma verwierven van de Hollandsche Dames-Zwemclub. Met krachtige slagen, geheel gekleed, legden zij den vereischten afstand volgens de regelen der kunst af. Het is een nieuw bewijs voor de uitmuntende opleiding, die de leerlingen van genoemd Instituut onder leiding van den bekwamen directeur, den heer H.J. LenderinkGa naar voetnoot(1) ontvangen. Nog wordt er ten onzent veel gedaan aan wedrennen, voetbalwedstrijden, cricketen en tennissen, takken van sport uit Engeland overgewaaid en dus niet voortgekomen | |
[pagina 248]
| |
uit onzen volksaard. Sommigen beweren dat de zeilsport aan ons land eigen is, maar al de Engelsche eigennamen en de termen bij de zeilwedstrijden in gebruik logenstraffen die bewering. Dank zij echter de taalzuivering, die het Algemeen Nederlandsch Verbond onvermoeid met de daad voorstaat, begint er een streven merkbaar te worden om de termen te gaan verhollandschen. Naast de bestaande Football-clubs komen Voetbal-vereenigingen, men houdt wedstrijden in plaats van matches en het behoort niet meer tot de zeldzaamheden een sportverslag te lezen met Nederlandsche termen in plaats van al dien Engelschen poespas. Intusschen gaan er sinds lang stemmen op om de echt Nederlandsche spelen weer meer in eere te brengen. De Friezen en Hollanders doen tegenwoordig weer veel aan kaatsenGa naar voetnoot(1) en de Belgen hebben meermalen getoond geduchte tegenstanders te zijn, terwijl in Noord-Holland het kolfspel weer meer in eere komt. Te Amsterdam en Rotterdam bestudeert men in den laatsten tijd druk het gezelschapsspel bekend onder den naam van korfbal. Dit nationaal streven verdient waardeering, al zal het de Engelsche spelen niet verdringen, wat ook niet noodig is. Welk gezond jongmensch zou niet verzot zijn op het zoo verrukkelijke voetbal! De kleinste jongens ziet men tegenwoordig in onze straten en op pleinen bij gebrek aan een voetbal met een onnoozele kikkebal (vangbal) ‘kooltje’ (goal) schoppen. *** Als deze kroniek gelezen wordt - laat ik bescheidener zijn en zeggen verschijnt - is het tooneelseizoen al in | |
[pagina 249]
| |
vollen gang, ofschoon het mij nog geen stof kon verschaffen voor dit Tijdschrift. Toch ben ik in staat tooneelnieuws te melden, maar uit de open lucht. Verleden jaar in Julimaand is in het bosch van den Zwaluwenberg bij Hilversum ('t Gooiland bij de Zuiderzee) een sprookje vertoond, door mevr. Arny Grothe-Twiss in elkaar gezet. Het heette ‘Swawa's Terugkeer’ en in pracht van fantasiegewaden voerden jonge dames het op, tusschen het natuurlijk décor van boomen, bloemen en vogels. Een 800-tal genoodigden mochten genieten van deze kunst in de natuur. Deze zomer heeft herhaling en navolging gebracht. Op twee achtereenvolgende Zondagen in Juli van dit jaar heeft dezelfde schrijfster in de Gooische Bosschen een landelijk zinnespel ‘Herinneringsdag’, doen opvoeren, waarin Swawa weer de hoofdpersone was en dat wilde zijn een verheerlijking van de algemeene menschenliefde. Ter gelegenheid van den verjaardag onzer Koningin heeft te Baarn, een der schoonste dorpen van Nederland in de nabijheid van het koninklijk lustslot Soestdijk, een feest plaats gehad, dat sterk herinnert aan de Hilversumsche voorstelling. De werklieden-tooneel vereeniging ‘De Vriendenkring’ aldaar heeft ook in de vrije natuur - en de Baarnsche bosschen leenden er zich uitmuntend toe - een Germaansche Marke in scène gezet en zeer getrouw een beeld gegeven van het leven onzer verre voorouders. Een honderdtal ‘Germanen’ namen aan de vertooningen deel. Vertooningèn, want verschillende tableaux werden te aanschouwen gegeven Vooral maakten indruk de Havezate, woning van den vrijen Germaan; de Offerande, waarbij de priester bloed van een pas geslacht lam op een wit laken sprenkelde om uit de daardoor ontstane teekens den wil der goden te lezen met betrekking tot de krijgskans; de Rechtspleging soortgelijk als die | |
[pagina 250]
| |
werd voorgesteld bij den Ballerkuil in Drente ter gelegenheid van het bezoek onzer koninginnen in 1895; verder nog een lijkverbranding, een dobbelspel en een aanvoerder op een schild verheven. Meer dan 10.000 personen woonden deze vertooningen bij. Het schijnt dat die voorstellingen in de open lucht met min of meer geschiedkundigen achtergrond de historische optochten gaan vervangen, waar ons volk vroeger veel van hield, maar die meer en meer tot de zeldzaamheden gaan behooren. Zoo had den 24sten Aug. te Bolsward (Friesland) een herinneringsvoorstelling plaats van het historisch spel ‘Anna’ den 29 April 1500 te Witmarsum opgevoerd. Het is een stuk uit den tijd van Sjoert Aylva, den hoofdman der Friesche edelen, en de schitterende middeleeuwsche kostuums gaven dus gelegenheid tot prachtige groepeeringen. Nog werd op Koninginnedag (31 Aug.) in den Hertekamp te Haarlem een aanschouwelijke voorstelling gegeven van het beleg dier stad door de Spanjaarden in 1572. Dat daarbij Kenau Simonsz. Hasselaar met haar vendel niet ontbrak spreekt van zelf. Het behoeft geen nader betoog, dat zulke geschiedkundige spelen een uitmuntend middel zijn om het volk een blik te geven op het leven onzer voorouders. Waar Maas en Waal te zamen spoelt
En Gorcum reist van ver...
Aldus vangt een lang vers van Tollens aan, waarin het heldenstuk van Herman de Ruyter, de verrassing van het slot Loevestein (1570) wordt verheerlijkt. | |
[pagina 251]
| |
Die regels zijn na 18 Aug. van dit jaar onwaar geworden. Twintig jaar heeft men gegraven over den nieuwen waterweg, waardoor het Maaswater nu niet meer op de grens van Gelderland en Noord-Brabant tot aan de Merwede loopt, maar zich langs Heusden, het Land van Altona afsnijdend, dwars door den Noordoosthoek van Brabant, in de Amer stort en langs de zuidpunt van het Dordtsche eiland zich verder naar zee spoedt. De velerlei overstroomingen van den Bommelerwaard, die tot nu door de Maas als omsloten was, zullen nu wel tot de geschiedenis behooren en de nieuw doorsneden streek gaat denkelijk een toekomst van welvaart te gemoet. Ter herinnering aan dit voor het waterbouwkundige Nederland merkwaardige feit is nabij het dorpje Andel aan de Maas, in tegenwoordigheid van H.M. Koningin Wilhelmina en den Prins Gemaal, een gedenksteen onthuld. *** Ten slotte wensch ik nog de aandacht te vestigen op twee belangrijke wetsontwerpen door onze Regeering aan de Tweede Kamer ingediend. Het eerste betreft de overeenkomst met de Fransche Regeering voor het tot stand brengen der onderzeesche kabelverbinding tusschen Saigon en de westkust van Borneo in aansluiting aan onze telegrafische lijn Pontianak-Batavia. Bij tot standkoming daarvan kan Indië rechtstreeks over Zuid-China met Europa in telegrafische verbinding treden zonder dat wij en anderen behoeven gebruik te maken van de Engelsche kabels. Het tweede heeft betrekking op de maatregelen in het belang van de economische ontwikkeling van Ned.-Indië. Heeft vroeger Nederland het heerlijk rijk van Insulinde | |
[pagina 252]
| |
uitgebuit, thans gaat men een begin maken om van hier uit de noodlijdende kolonie steun te verschaffen omdat haar verbetering uit eigen middelen niet mogelijk is. In overeenstemming met de Indische regeering heeft de Minister van Koloniën het volgende programma aangegeven: a. bevordering van irrigatie; b. emigratie; c. verschaffing van bedrijfscrediet aan de inlandsche bevolking; d. bevordering van veeteelt en paardenfokkerij; e. aanleg en verbetering van voor de bevolking nuttige wegen: f. bevordering van nijverheid, voor de inlandsche bevolking van belang. Er wordt hier dus een begin gemaakt met het delgen der ‘Eereschuld’, waarop Mr. C.Th. van Deventer zoo waardig eenige jaren geleden de aandacht heeft gevestigd in ‘Den Gids’, waarvan hij een der redacteuren is. Het is te hopen, dat de Regeering genegenheid zal hebben en gelegenheid zal vinden - het laatste is waarschijnlijk daar de algemeene verkiezingen in 1905 het Christelijk Ministerie wel op het kussen zullen laten - om ook aandacht te schenken aan het adres, dat weldra door het Bestuur der Maatschappij Arti et Amicitiae aan H.M. de Koningin zal worden aangeboden, ter verkrijging eener wettelijke regeling op het auteursrecht van beeldende kunstwerken. Er bestaat reeds een regeling van het recht op het uitgeven van geschriften, plaat-, kaart-, muzieken tooneelwerken, mondelinge voordrachten en het opvoeren van dramatische-, muzikale- en tooneelwerken, vastgesteld bij de wet van 28 Juni 1881. Reeds vroeger, Febr. 1884, is een ontwerp van een wet als thans verlangd wordt bij de Tweede Kamer ingediend. Door verwisseling van ministerie kwam het niet in openbare behandeling. Als men weet dat de Ver. Staten van Noord-Amerika, | |
[pagina 253]
| |
België, Duitschland, Frankrijk, Groot Brittannië en Ierland, Italië, Haïti, Liberia, Oostenrijk, Rusland, Spanje, Tunis en Zwitserland ons in dezen zijn voorgegaan, wordt het meer dan tijd dat ook ten onzent een regeling tot stand komt. Voegen we er den meer en meer naar voren komenden wensch bij, dat Nederland zich eindelijk ook moge aansluiten bij de Berner-conventie.
1 Oct. 1904. C. van Son. |
|