| |
| |
| |
Janne Panne, de tooverheks van Nieuwpoort.
De terechtstelling van Janne Panne de tooverheks is langs onze kust nog niet uit het geheugen gewischt. Nog weet men er te vertellen dat, toen het vuur reeds aan den brandstapel gestoken was, zij een opgerolden band papier uit haar zak haalde (?), dien met een zwaai in de lucht ontrolde en er mee in de hoogte ging gelijk een vlieger aan zijn draad.
De Heer Em. Meijnne van Nieuwpoort heeft ons een afschrift van haar proces en vonnis medegedeeld. De processtukken maken een bundel uit die daar op het stedelijk archief berust. Het vonnis komt voor in het Register van Sentencien der stede van Nieuport van 1623 tot 1654, welk boek, zegt hij, heden niet meer te vinden is.
Wij willen hier eens vertellen wat wij uit dit afschrift geleerd hebben.
Een enkel heksenproces is een even belangrijk stuk beschavingsgeschiedenis als de geheele rechterlijke geschiedenis van de tooverij, omdat men er al de verschijnselen van die eigenaardige geestesziekte van het Christendom ziet in optreden. Wanneer men kennis neemt van de gekke, onbewezen beschuldigingen die tot de veroordeeling aanleiding geven, weet men niet waarover men zich het meest verbazen moet, of over de onnoozelheid der getuigen die ze aanbrengen, of over de dwaasheid der gestrenge rechters die ze aannemen, of over de de gewetenloosheid der geestelijken die door hun leering en handelwijze de toestanden geschapen hebben en in het leven houden.
De Kerk heeft niet graag dat er van inquisitie of
| |
| |
heksenprocessen gesproken wordt, en als zij het niet kan beletten, verontschuldigt ze zich met te zeggen dat de straffen op de rekening komen van de wereldlijke macht, voor wie ketterij en tooverij wereldlijke misdaden waren. Het eerste is valsche schaamte en het tweede cynieke spot, alsof nu een rechter zich over een onrechtvaardige veroordeeling zou verontschuldigen met te zeggen: ‘Ik heb dien ongelukkige niet terechtgesteld, het is de beul geweest!’
Janne Panne was de weduwe van den bakker Jan Panne, die in 1644 nog leefde, doch in 1648 reeds overleden was. Zij heette Janneken de Deyster, en was de dochter van Jan de Deyster en van Cathelyne Goossens. Zij moet geboren zijn in 1593 daar zij in 1650 bij haer terechtstelling ‘oudt was 57 jaren ofte daerontrent.’ Haar vader is te Nieuwpoort ‘ter cause van tooverie ghejusticieert geweest metten viere.’ Zij was toen ‘soo jonck dat sij schae(r)s van hem eenighe kennisse gehadt heeft.’
Uit haar proces vernemen we nog dat ‘leden twaelf jaren ofte daerontrent Perince Mynne, betuight ende ghevanghen van tooverie, was in exame op de torture in scepencamer deser stede.’ Zij was dus in dien tijd te Nieuwpoort de eenige niet die men voor tooverij vervolgde.
Zij woonde in de St-Mariestraat, waar zij een bakkerij en winkel had. Zij moest nog al welgesteld zijn, daar zij in een brief om hulp, tijdens haar gevangenschap aan de Jezuïeten te Ieperen geschreven, beloofde ‘dat sij hun rijckelick soude recompenseeren en dat sij geen gelt noch goud en soude sparen,’ wat door twee getuigen als iets heel natuurlijks medegedeeld wordt.
Zij had een zoon, Joorkin Panne, die op dit tragisch oogenblik nog in leven was. Van andere kinderen wordt geen melding gemaakt, tenzij van een dochter, van welke wij alleen vernemen dat zij ‘leden acht jaren ofte meer’ ziek was.
| |
| |
Haar proces begon dus ‘in camer der wet’ den 3 Maart 1650 ‘op de denuntiatie ghedaan bij diversche zeleuse inwooners.’ Zij was toen zeker reeds gevangen genomen; maar eerst den 7 April hooren we dat ze in de gevangenis zit en den 27 April kunnen we uit een verklaring van een getuige opmaken dat ze toen reeds meer dan een maand gevangen was. Het verslag over haar ondervraging stelt ze voor als ‘voluntaire gevanghene.’
De getuigen, ten getale van 40, worden gehoord den 3, den 4, den 8 Maart, den 8, den 12, den 27, den 30 April, den 1, den 2 en den 3 Mei. Daarop volgt haar ‘interrogatoire’ en hare ‘responsen’, en, daar ze alles loochent, concludeert de wet ter torture, wat den 10 Mei door Burgemeester en Schepenen toegestaan wordt. Den 12 Mei 's avonds geschiedt het lichamelijk onderzoek door ‘Mr. Andreas exploicteur criminel der stede van Brugghe,’ die ‘onder hare rechter wijnbrauw eene roode ronde plecke’ als duivelsteeken erkent; daarna komt de exorcisatie en ‘ontrent de elf hueren in de nacht’ wordt ze ‘gheappliqueert ter torture met den halsebant.’ Ze houdt het zes uur uit, maar omstreeks ‘de 5 heuren 's morgenstondt’ begint ze te bekennen alles en nog meer dan wat men verlangde, en is ‘ontrent de zeven euren 's morgens gheclaert gheworden van de torture, hebbende na lecture van boven schrevene confessien daerby ghepersisteerd.’
Denzelfden 13 Mei ‘ten XII heuren’ heeft zij ‘wesende liber en buiten torture’ hare bekentenis van 's morgens bevestigd.
Den 14 Mei concludeert de wet tot den vuurdood en den 16 wordt door Burgemeester en Schepenen het vonnis in dien zin ‘geproncheert ende gheexecuteert ten selve daghe.’
| |
| |
Welke gruweldaden moet ze wel bedreven hebben om zulke schrikkelijke straf te hebben ondergaan?
Laten we eens vluchtig overzien wat de getuigen tegen haar inbrengen.
Jan Jacobs, een teringlijdende kleermaker, is al twee jaar ziek en zijn dochter, die, zooals men uit zijn woorden kan opmaken, zelf een zwakke gezondheid had, is drie weken geleden gestorven: hij acht zich zelf en zijn kind door Janne Panne betooverd.
Janneke van Bordillis, zijn vrouw, en Jacquemyncke de Latre, vrouw van een soldaat, die bij hun inwoont, gelooven hetzelfde.
Marie Coursens, weduwe van Gillis de Ceunynck, verhaalt dat Ryckwaert Schroo, haar zoon uit een eerste huwelijk, bij Janne Panne als bakkersknecht gediend heeft, ziek geworden is, en dus ook door deze betooverd werd. Dat wordt door Janneken Gallet bevestigd.
Janneken Proost, evenals Jacquemyncke de Latre, verklaart dat de betichte eens in haar eigen huis groot getier gemaakt heeft alsof ‘sy van iemand bij de kele ghehouden was’ en toch hebben zij niet ‘gheremarqueert dat iemant haer eenich quaet dede.’
Zoo iets is ook in de gevangenis gebeurd, volgens den soldaat Adriaen Van den Abeele.
Even ernstig zijn de beschuldigingen van de 33 andere getuigen.
Jacques Maertens en zijn vrouw Mayken Elleboot vertellen dat ze in Mei 1649 eens tegen den avond een zwarte gedaante uit Janne Panne's hof hebben zien vliegen, dat de grootte had van een hoed!
Zelfs komen twee soldaten vertellen dat zij met de kaart spelende ‘boven op de vaut van de muite’ waarin de gevangene zat, daaraf gevlogen zijn in de kamer!
Maar allen weten te besluiten met de verklaring dat ze ‘vernaempt is voor een tooveresse.’
| |
| |
Hieruit ziet men wat al die getuigen waard zijn. Maar een ander feit leert ons wat betrouwen een van tooverij beschuldigde in het gerecht mocht stellen: vijf jaar te voren had Janne Panne den schipper Laurens ‘doen arresteeren om 't hebben reparatie van injurie ende verwijt van tooverie’, en men heeft hem laten ontsnappen, waardoor zij hem in rechte niet heeft kunnen vervolgen!
Merken wij terloops op dat al deze getuigenissen in het zuiverste Nederlandsch afgelegd worden, behalve die van Louys Brunin ‘soldat de la compagnie de monsieur de Lyon’, welke in 't Fransch opgenomen is, evenals, zonderling genoeg, die van Henry Paradys ‘cypier du prison de cette ville’, terwijl Mary Pratycque, zijn huisvrauwe’ en ‘cipiereghe’ haar verklaring in 't Nederlandsch aflegt. Natuurlijk waar de griffier aan 't woord is, krijgen we de talrijke bastaardwoorden van de rechtstaal van den tijd.
In dit lange verhoor van getuigen, waarin de betichte slechts met vijf in vergelijking gesteld werd, vindt ‘de wet’ maar de stof voor de volgende ondervraging:
‘Interrogatoire omme d'heer en mr. Adriaen van de Walle, Baillu causa officij tot laste van Joanna de Deyster, weduwe van Jan Panne, volontaire ghevanghene ende ghestelt ter purgie nopens betichten van tooverie tharen laste ghedaen verweerderesse; daarop de selve versocht wordt ghexamineert te worden:
1. Alvoorens of sy verweerderesse niet is de dochter van wylent Jan de Deyster die voor desen ter cause van tooverie binnen dese stede ghejusticieert is geweest metten viere;
2. Of uutten cause van haren vader niet en heeft gheleert ofte onthouden raekende de tooverie en in wat voughen;
3. Of sy niet wel en weet dat is hebbende de reputatie
| |
| |
en over langhen tydt ghehadt heeft van te wesen eene tooveresse ende waeruyt deselve diffamatie ghesproten es ende of men haer niet dickmaels 't selve en heeft verweten;
4. Waeromme sy soodanighe reprochen en ynjurien heeft verdreghen ende hare eere gheabandonneert sonder haer daervan te doen repareeren;
5. Of sy niet en weet dat leden eenighen tyt het dochterken van Jan Jacobs, haren ghebeur, eene vremde siekte en afflictie ghehadt heeft ter cause van welke 't selve belesen is gheweest; of sy niet en weet de particulariteyt van deselve siekte en quellage van de voorzeide Jacobs ende wat vullicheit men in heurlieder bedde ghevonden heeft mitsgaders wat sonderlinge conversatien en actien sy int huis van selven Jacobs ghehadt en ghedaen heeft;
6. Of sy van de huisvrauwe van den selven Jacobs niet en is ghebeden gheweest te fyne van 't selve dochterken te gaan besoucken ende waeromme sy aldaer niet en heeft willen commen ende uut wat redenen sy nadehant ghevraeght heeft ande soldaten vrauwe van selven Jacobs wat deselve Jacobs ende syne huisvrauwe van haer seyden, segghende dat sy wel wiste dat sy yet van haer waeren segghende en met haer besich waeren. Item wat sy meende dat de voorzeide Jacobs en syn huisvrauwe van haer gheseydt hadden;
7. Of sy leden eenighe weken commend te ghemoete des voorzeiden Jan Jacobs op straete niet en heeft ghedeserteert en haren ganck ghenomen lanckst de huizen al of sy van selven Jacobs beschaempt hadde gheweest en omme wat reden;
8. Of Ryckewaert Schroo sone van Mayken Courssens laest weduwe van Gilles de Ceunynck, ghewoont hebbende in haren dienst als backer leden xviij maenden ofte daerontrent, 't hare huize niet en is sieck gheworden en of hy naerdien niet en is gheaffligeert gheweest met een vremde
| |
| |
en onghehoorde siekte en cranckheyt en of sy wesende ten huize van Jan Neut op den drie conynghen dach laetstleden niet en heeft gheseyt dat sy wel wiste wat siekte denselven Ryckewaert hadde en gheseyt dat sy hem noch beter soude hebben en voorts dat sy hem noch syn hooft soude doen crauwen;
9. Of sy leden eenighe weken herrewaerts niet en is ontboden ten huize van voorzeide weduwe Gilles de Ceunynck ten fyne van te commen besoucken den selven Ryckewaert hare soone en of sy niet en heeft gheseyt an de gonne haer commende halen: wat wilt ghy dat ik daer conne maken; men zal gaen segghen die tooveresse gaet daer ‘Godt seghent, Godt betert’ segghen;
10. Of sy eventwel niet is ghecommen ten huize van selve weduwe en aldaer over de voorzeide Rycquewaert sieck liggende te bedde en op syn versouck gheseyt: ‘Godt seghent, God betert,’ tot tweemaal toe segghende an de bystaenders: ‘Ick beroep ulieden ghesaementlick voor Gods oordeel en gylieden neempt mij mijne sonden af’ en voorts: ‘Ick slape alle nachte met Onze Lieve Vrouwen crone op mijn hooft,’ segghende oock an de bystaenders dat sy hun souden wachten van te segghen an Joorken hare soone dat sy daer hadde commen segghen: ‘Godt seghent, Godt betert;’
11. Of deselve Ryckewaert met haer vertrek uutten huize niet en heeft soo abondantelick begonnen bloeden door de neuze dat 't selve niet stremmelyck is gheweest tot syn overlyden toe en of sy danof de reden niet en weet, waeromme sy alsdan gheseyt heeft dat hare kynderen meer gheleden hadden als den selven Ryckewaert en dat hy noch meer moeste lyden en wat sy van hare kynderen ghehad hadde en of sy sich an voornoemden Ryckewaert niet eens in den nacht en heeft vertoont hem segghende dat sy hem noch beter soude hebben;
| |
| |
12. Waeromme Joorken Panne hare soone, soo sy hem wilde slaen in voorseiden somer, haer gheseyt heeft dat sy hem niet vele en moeste slaen mits hy yets van haer was wetende tuelck hy van haer soude ontdecken;
13. Waeromme sy dickmaels by nachte heeft opghestaen ten een of te twee heuren in de nacht en ghesprocken en ghediscoureert in haer camer alof daer yemand gheweest hadde die jeghens haer hadde ghesprocken, dat sy nochthans alleene was;
14. Of het niet waerachtich en is dat in de maend van meye ten jare 1648 uut haer hof is ghevlogen een swart ghedaente van de groote van een hoed vlieghende door 't hof van Jacques Maertens al swierende dwers door een appelboom vallende int hof van Jan Hoet daer neffens, ende of sy alsdanne niet en stondt in haer hof ter plaetse ontrent daer 't selve ghedaente syn vlugghe nam en haer hooft over de meur stack om te sien en te hooren wat de ghebeurs die allen in heurlieder erve waren, er vanwaren segghende mitsgaders wat 't selve ghedaente gheweest is.’
Dat alles beantwoordt de betichte heel kalm en waardig. Of wel zij loochent, waar geen ander verzet mogelijk is; of wel zij toont het ongerijmde der beschuldiging aan; of wel zij verklaart dat de ‘diffamatie ghesproten is uit haet ende nijt van de inwoonders van de stadt’.
Dit laatste zal wel de oorzaak geweest zijn van haar ongeluk.
Een weduwe die alleen een zoo belangrijke zaak als een bakkerij met winkel voortzet, moet krachtdadig zijn en dus tegenstand en haat verwekken; als haar zaak dan toch goed gaat, zooals we gezeid hebben te mogen aannemen, wordt ze even natuurlijk het voorwerp van afgunst en nijd.
Dat ze wel een beetje hysterisch was, blijkt uit de getuigenissen over haar getier ‘alsof iemant haer bij de
| |
| |
crop vast greep’; ook uit de getuigenis van Frans de la Banste van ‘Provisie’, die in 1648 haar bruidegom zijnde, eens bij haar aan tafel gezien had dat ze ‘eene reyse ofte twee haer hooft achterwaerts hadde ghekeert al of haer iemandt invisibelick op den schouder hadde gheslegen’; verder uit de getuigenis van Guilliaume Witvoet dien ze onbehoorlijk zou aangeraakt hebben, en uit een van haar eigen bekentenissen in haar laatste ‘confessie’.
Overigens heel de tragedie van de ketter- en heksenvervolgingen is niets anders dan een epidemie van hysterie bij de slachtoffers en van sadisme bij de rechters.
Men stelle zich den toestand voor van deze vrouw van 57 jaar, wier weerstandsvermogens door haar weduwstaat, door haar werk, door haar ouderdom reeds afnamen. Zij heeft betrouwen in haar onschuld, en niettegenstaande 2 ½ maand gevangenschap met tergende bejegening en met de vrees voor het lichamelijk onderzoek en voor de torture, zooals uit de getuigenissen van de cipiers en de soldaten voldoende blijkt, verdedigt ze zich nog met helderheid van geest. Maar na zes uur foltering gedurende een langen, pijnlijken, slapeloozen nacht is de weerstand gebroken: in een ijlende koorts, uit haast om met haar onverdragelijken toestand gedaan te maken, bekent zij de uitzinnigste dingen:
‘Seggende, mynheeren, maect my los ende ick ben eene tooveresse ende hebbe sulcx gheweest leden dry jaren sonder meer;
Segt soo sy over drie jaren berooft wiert van hare soldaeten eene notabel somme ghelt ende ter dier cause ghevallen wesende in desolatie, den booze by haer t' haeren huize ghecommen heeft in de ghedaente van een manspersoon van ordinaire stature ghecleet in blauw coleur, haer segghende dat hy haer soo rycke zoude maken als
| |
| |
van te vooren behoudens dat sy hem soude anhaenghen ende hem haer ziele gheven, 't welck sy hem toegheseyt heeft loochende Godt en haer doopsel;
Seght dat de boozen haer noynt meer ghegheven en heeft als eenen gheconterfeyten driestuiverpenninck die sy wech gheworpen heeft uut miscontentement dat de de duyvel syn beloofte niet en acquitteerde;
Ghevraeght, dat dezelve boosen ghenoempt wordt Twee blancken schynende te wesen een persoon van xl jaren zwart van hare en coleure cort van stature.
Seght dat sy op deselve dach dat de paix van Holland ghepubliceert wiert binnen dese stede, sy alsdanne betoovert heeft Ryckewaert Schroo zoone van Mayken Coussens, sulks dat de selve naer vele vremde afflictien en miseriën ghestorven is van de selve tooverie;
Seght dat int betooveren van den selven Ryckewaert den voorzeiden duyvel by haer was die haren arm nam en daermede op den selven Ryckewaert slouch, segghende sy ghevanghen door suggestie dese woorden: ‘De duyvel taect u; dat ghy nooyt gheene ghesonde eure en hebt;’
Seght 't selve ghedaen te hebben uit vrake dat deselve Ryckewaert met haer ghevrocht hebbende als backer, haer eenighe ondienste ghedaen hadde;
Seght dat eens ontboden wezende ten huize van de selve Ryckewaert, daar hy cranck lach van 't voorzeide maleficie, sy aldaer over hem gheseyt heeft: ‘Godt seghent, Godt betert,’ sonder nochthans hem ghenezen te hebben ende dat alsoo de voorz. Ryckewaert haer daertoe ontboodt ende dat sy niet en wilde gaen, soo heeft den duivel haer gheraden 't selve te doen;
Seght dat de duyvel haer eens ghesleghen heeft omdat sy refuseerde te betooveren het dochterken van Jan Panne.
Gevraeght, seght dat de voorzeide duyvel jeghewoordich
| |
| |
in camer is staende nevens den Aultaer inde voorgaende posture en ghedaente, hebbende continueelick syne ooghe op haer. Nota dat de officier criminel ghewiedt water naer hem ghesmeten hebbende, de ghevanghene seyde dat hij daermede ghedisparueert was;
Seght dat soo sy quaem naer de schepencamer om ghetortureert ende ghevisiteert te worden, den voorzeiden duyvel haer quaem rencontreeren in de zale van de greffie alwaer sy passeerde, haer segghende: ‘Gaet stout, ick salt al afclaesen,’ nemaer seght dat hy haer van gheene pynen heeft ghesolageert;
Segt dat de duivel twee maels neffens haer ghecommen heeft om haer 't assisteeren in haer exame in schepencamer;
Segt dat sy van de selve een teeken heeft onder haer rechterwynbrauwe, alwaer de officier metter daed steect met eene spelle, 't welck sy niet en gevoelde.
Seght naer verscheyde denegatien dat de duyvel haer eens vleeschlyck heeft bekent op ofte jeghens de sponde van haer bedde in den avondstondt ende dat syne litmaeten ende syne n.... zoo cauwdt waren als ys;
Seght dat de duyvel haer heeft commen besoucken en dat sy te saemen ghingen eeten in haer hof een brocke vleesch die deselve medebrochte, ende op een anderen tydt op haeren zolder alwaer hy haer droeg op syne schouders;
Seght dat sy by nachte viermael van de duyvel door de lucht vertransporteert heeft gheweest tot op 't Kasteelland alwaer sy ghevonden heeft vergheseltschap van elck een duyvel met welcken Livisch van Brugge en een boerinne ofte lantvrauwe van Slype wiens naem haer onbekent was; alwaer sy telckens een heure ghedanst hebben eene ronde met een speelman die sy vanghelycke meent de booze geest gheweest te syne; alwaer sy telckens vleesch, schynende calfvleesch, gheeeten hebben en bier
| |
| |
ghedronken uut eene kanne, synde nadehant elck naer syn huis ghevlogen met assistentie van elck syn boosen gheest;
Seght dat de boosen haer inde ghevanghenesse niet en heeft ghevisiteert;
Seght dat sy daeghs voor haer ondertrouw met François Labaenste den voorzeidenduyvel aen taefel quaem slaegende op haere schouder, en vooren inde vloer by haer commende seyde haer: ‘is dat 't gonne ghy my belooft heeft van niet te trauwen?’ Oorsake dat sy met selven Baenst niet voorts en heeft willen varen int huwelick;
Seght dat de duyvel eens door haer hof ghevlogen heeft int vallen van den avont en int hof van Jacques Maertens in de ghedaente van eenen grooten uyl alswanneer sy haer hooft over de meur stack om te vernemen wie daer was int hof van de voorzeide Jac. Maertens die was Jacobs;
Seght dat sy nooit an haren biechtvader hiervan ghesproken heeft, ende dat hy sieck was stynkende van de vermuftheit. Verclaert, als den boozen haer aenghesproken heeft, sy hem verstaan heeft al of hy door eenen pot gesproken hadde met eene...
Ghevraeght, ontkent dat sy Jan Jacobs ende syn kyndt soude hebben betoovert en seght niemant meer ghemalifieert ande doot ghebracht t' hebben als den vermelden Ryckewaert Schroo;
Insghelycks ghevraeght op andere quaden en actien danof sy ghediffameert was, heeft verclaert en ghepersisteert op t' h. cruys nooit ietander quaed ghedaen t' hebben, en insghelicks dat sy de voorzeide duyvel absolutelick afgaet hem renieerende in de eewichheyt in den afgrond der helle, biddende om ghenade an de goddelicke bermerticheyt’.
Met deze ‘confessie’ had de ongelukkige vrouw haar
| |
| |
eigen vonnis uitgesproken, dat onverbiddelijk luidde als volgt:
‘Daeromme soo eyst dat Burchmeester ende schepenen deser stede, up den heesch, fynen ende conclusien t'uwen laste ghenomen by d'heer ende Meester Adriaen Van de Walle, baillu, daeruppe ghehoort uwe antwoorde ende verlyt, u gheabandonneert hebben ende condemneren mits desen in handen van den officier criminel omme by hem gheleyt te worden ter markt deser stede en aldaer up een schavot publicquelickx gheexecuteert te worden ende gheestranguleert aen een staeke ende metten viere tot datter de doot navolcht, ende 't eynde dien u lichaem ghevoert te worden buyten deser stede ter plaaste patibulaire ende aldaer te hangen aen eene staecke ofte crickgalghe; verclaeren alle ende jghelieg uwe goederen waer ghestaen ofte gheleghen syn, verbeurt ten proffyte van syne conincklicke majesteyt ofte van degonne diet behoort, de costen ende mysen van justicie daervan alvooren ghededuceert.
Geproncheert den XVI mei 1650 ende gheexecuteerd ten selve daghe.’
Door de verbeurdverklaring liet zij haar zoon zonder middelen van bestaan achter. Hoe het hem vergaan is, weten we niet.
Eenige geestelijken waren in de zaak gemengd, niet nochtans als rechters om te onderzoeken of te oordeelen.
Een pater recollet had het dochtertje van Jan Jacobs belezen, en belas hem zelf dagelijks! Pater Dominicus Terminaris werd ook met dat doel door denzefden Jan Jacobs bezocht en aan hem vermaakte Janne Panne, volgens het getuigenis van Cathelyne Bogaerts, hare ‘dienstmaerte’, eenige kleine voorwerpen voor het geval dat zij ‘inde pynebanck quam te blijven’.
| |
| |
De pastoor van Oostduinkerke geneest ‘naer eenige exorcisatien’, volgens haar eigen getuigenis, Mayken de Reymault die door Janne Panne's hond in haar been gebeten was!
De stukken melden niet wie de exorcisatie over Janne Panne deed tusschen het lichamelijk onderzoek en de torture.
Wij zeiden reeds dat de betichte een brief geschreven had aan de Jezuïeten te Ieperen om hunne hulp in te roepen met belofte van rijke belooning. Deze brief werd volgens bevel van Pr de Bruyne, bakker ‘bedienende de wynckel ende backerie van voorz. weduwe Panne ghedurende hare detentie inde ghevanghenisse’, op zijn adres besteld den Witten Donderdag door Pieter Daneels ‘cranekynt van syn style’, die het antwoord ‘sonder ghelesen te hebben an de dienstmaerte van voorz. weduwe heeft overghelevert’. Maar wat dit antwoord behelsde, wordt niet medegedeeld. Zeker niets nadeeligs voor de beschuldigde, want anders zou er de beschuldiging wel gewag van gemaakt hebben.
Daaruit ziet men dat de geestelijken, evenals de domme gemeente, zich steeds door duivels omringd achtten, al het schadelijke op hun rekening schoven en door hun practijken het bijgeloof onderhielden. Hoe verre dit kon gaan, blijkt uit dit feit in de ‘confessie’ vermeld: Janne Panne beweert den duivel te zien nevens het altaar in de kamer van de wet; de ‘officier criminel’ die hem niet ziet, werpt wijwater in de door haar aangeduide richting en gelooft dan op haar zeggen, dat hij daarmee verdwenen is!
Zoo ging het in den goeden, ouden tijd en stoutweg zegt men dat hij voor altijd verdwenen is. Maar men vergeet dat dit bijgeloof nog altijd het bijgeloof is van een groot deel der bevolking zelfs in onze naaste nabijheid; dat te Rome
| |
| |
nog altijd de Congregatio Sancti Officii bestaat; dat de geestelijke wijze van straffen nog altijd wreed is; dat de geestelijken nog altijd hardvochtig zijn in het aanwenden van de middelen om andersdenkenden te bekeeren of onscnadelijk te maken, en dat we dus nog niet alles gedaan hebben om den terugkeer van dien goeden, ouden tijd onmogelijk te maken.
J. Vercoullie.
|
|