Tijdschrift van het Willems-Fonds. Jaargang 9(1904)– [tijdschrift] Tijdschrift van het Willems-Fonds– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 20] [p. 20] Sonnet. In halve deemstering, als zacht de avond óm uw wezen vloeit tot hevelend goud, en zacht de dag, in stille sterven, windels vouwt van kwijnend licht, dat weeft, onz’ harten lavend, een bibbrende vool van glorie óm de schouders heen, dan straalt uw blik me tegen, godverheven, als in stergejubel, als in zonneleven, en ik voel me klein, zóó zielig-klein, zóó kleen... Dan krimpt ineen m'n tengere lijf; m'n zinnen twijfelen, angstig, of zoo'n licht me minnen wil, mij, nietig mensch die kruipt bij grond... En stil-vredig, ontsluit ge, gloor-godinne, het druiven-karmozijn van uw rooden mond, en prevelt, als in heilig bidden, ruischend-zoet: ‘Beminnen’! Vorige Volgende