Tijdschrift van het Willems-Fonds. Jaargang 8
(1903)– [tijdschrift] Tijdschrift van het Willems-Fonds–
[pagina 37]
| |
Lentelied voor 1903. - De Noordpool Ontdekt.Aan de vrienden van ‘'t Zal wel Gaan’ te Gent. O, lente-lief! zoo heerlijk, zoo bevallig:
drie graden onder zero slechts, niets meer!
Wind, regen, sneeuw en hagel... Hoe lieftallig
en dichterlijk! Echte paradijzenweer! -
Siberië, zoo wijd van ons gelegen,
wij moeten u niet meer benijden, daar
Natuur ook ons bedeelt met haren zegen?!
ons negen maanden winter schenkt per jaar.
Die blauwe lucht, dat heete zonnegloren,
waarmee de lente ons eertijds plagen dorst,
zijn heen: op gansch een andren kam geschoren
heerscht in de lente thans de wintervorst.
In plaats van blanke bloesems op de boomen
zijn hunne twijgen zwaar met sneeuw bevracht...
Wie, bij zoo'n weer, zou van de lente droomen
verdiende recht naar Gheel te zijn gebracht. -
Gij, Dichters, die weleer uit volle longen,
op maat en rijm, ook zonder rijm of maat,
de lente en hare schoonheid hebt bezongen,
ziet eens hoe 't nu met haar geschapen staat:
geen bloesemwolk verkondt haar plechtig naderen,
slechts sneeuw en ijs en vreeslijk winterweer;
de velden kaal, de boomen zonder bladeren;
zwart-grijze lucht, - er is geen lente meer!
‘De lente ontwaakt met bloemen en gezangen,
de velden zijn in feestgewaad getooid;
de bosschen staan met groenend loof omhangen,
met bloesemsneeuw de boomen overstrooid.
| |
[pagina 38]
| |
Gewiekte zangers stemmen in de dreven
den lofzang Hem ter eer, wiens milde hand
Natuur, ontslagen uit den winterband,
weer in het blanke bruidskleed deed herleven,
het veld met bloemen heeft beplant.’Ga naar voetnoot(1)
Zoo zong ik eens, maar dat is lang geleden;
toen kwam de lente als bloemenkoningin,
omstraald door zonneglans, haar plaats bekleeden;
een tweede winter neemt die plaats thans in.
Geen bloesem, echte sneeuw bedekt de wegen
en stuift de straten door in wilden tocht. -
Zoo treden wij stilaan de Noordpool tegen,
door ons zoolang en zoo vergeefs gezocht.
De grijze winterkoning zag ons pogen,
dat zoeken naar de Noordpool aan, en dacht:
‘wat toch de zwakke menschen niet vermogen,
wordt, met een enklen slag, door mij volbracht:
een ouden vuurberg ergens aangestoken
en de onderaardsche vlammen opgejaagd:
La Martinika's krater losgebroken
en vijftigduizend levens weggevaagd.’
En, met die reuzenstoomwolk opgevaren,
dreef hij van 't ijzig Noord naar 't Zuiden af.
Zoo laat het vreemde raadsel zich verklaren
waarom de zon geen licht, geen warmte gaf
gansch d'afgeloopen zomer, en de regen
bij heele stroomen neervloot dag aan dag:
de Noordpool kwam de Noordpoolzoekers tegen,
bracht sneeuw en ijs voor zon- en lentelach.
April-Mei, 1903.
Karel Bogaerd.
|
|