geworden, vloeide de wijn in schuimende bekers, onder het gelach en gejuich van talrijke opgeruimde gezelschappen.
Immers het bal, in dezen schouwburg, was vermaard niet alleen de gansche stad door, maar ook overal in den lande, en lokte jaarlijks duizenden vastenavondgasten.
Geen wonder dat de huisbewaarster het op zulke dagen druk had, en geen wonder dan ook dat zij, tot verlichting van haren arbeid, van tijd tot tijd eens duchtig de flesch aansprak.
Haar man was sedert een paar dagen een weinig onpasselijk, oogenschijnlijk geen erg nochtans, maar toch al die beweging, al dat gewoel en geluid kon hem nadeelig wezen; daarom was hij, op aandringen zijner vrouw, toen hij zijn zoontje slapen gelegd had, insgelijks naar bed gegaan. Daar, op zijne kamer, kwamen de lustige deuntjes der opwekkende muziek, als een verre weergalm, in gedempte tonen tot hem, en het vlugge gehuppel der onvermoeibare dansers deelde nog een licht gedreun aan den vloer mede.
***
Het was diep in den nacht geworden; een flauw schemerend lampje verlichtte het vertrek; onder het daveren van den vloer danste het vlammetje, en teekende vluchtige schaduwen, als huppelende schimmen, op den witgekalkten muur.
De warme, bedorven lucht, welke uit de balzaal opsteeg, drong in zijn kamertje door, en beklemde hem de borst, eene ijselijke nachtmerrie kwelde hem. Hijgend en kuchend lag hij daar, terwijl zijn zoontje rustig sliep, en de vroolijke tonen eener wegsleepende trippelwals tot hem doordrongen en spotten met zijn wee.
Steeds benauwder werd het hem, de koorts gloeide in