Tijdschrift van het Willems-Fonds. Jaargang 8
(1903)– [tijdschrift] Tijdschrift van het Willems-Fonds–
[pagina 34]
| |
Sluis.Eens waart gij neergezeten, op 't bekoorlik strand
Der blauwe zee, gelijk een blonde Zeeuwsche, zoet en
Geliefd; de goud-gekuifde golfjes op het zand,
Ze zongen u hun lied, en kusten uwe voeten.
Uwe oogen liet gij weiden over zee en land,
Als om de bodems blij te wenken en te groeten.
Eens was dit zoo; en thans ligt gij onttroond, ontmand,
Te rouwen als een zondares, die wreed moet boeten.
Ontnomen heeft de zee hetgeen ze u had gegeven;
Als een versmade, u op haar strand niet meer gedoogd;
Uw reede is lang verzand; uw boezem, uitgedroogd.
En toch, O Sluis! goed rond, goed Zeeuwsch zijt gij gebleven.
Gij leeft, naast Damme, 't stille Vlaamsche leven voort;
En spreekt nog lief en onvervalscht Van Maerlant's woord.
|
|