| |
| |
| |
Vijf gedichtjes
van René De Clercq.
Jannotteken.
O, als ik u zacht in mijn armen neem,
En weet-je voor ons niet een hutje van leem,
Uw oog is zoo bruin en zoo zoet als zeem
En weet-je voor ons niet een hutje van leem,
Van liefde de volheid, van valschheid geen zweem!
En weet-je voor ons niet een hutje van leem,
Och, kussen we elkander, gij lacht en ik schreem,
En weet-je voor ons niet een hutje van leem,
| |
| |
| |
Kuiperke kuipt.
Ton, ton... Een glaasje bier,
Ton, ton... De duigen net,
Ton, ton... Het gat er in!
Ton, ton... Nen band er op,
Ton, ton... Draai op de kraan!
| |
| |
| |
| |
| |
| |
| |
| |
| |
Het Lied der Terwe.
Heerlijke terwe, vroomheid en vreugd!
Rijk is de boer als de terwe deugt!
Heerlijke terwe, vroomheid en vreugd!
Rijk is de boer als de terwe deugt!
Heerlijk terwe, vroomheid en vreugd!
Rijk is de boer als de terwe deugt!
Heerlijke terwe, vroomheid en vreugd!
Rijk is de boer als de terwe deugt.
Heerlijke terwe, vroomheid en vreugd!
Rijk is de boer als de terwe deugt!
|
|