| |
| |
| |
[Tweede Deel]
Over Artsenijkunde.
Het Grieksche woord pharmaceutrios beteekent nu eens giftmenger en dan weer toovenaar. Dat komt overigens nagenoeg op hetzelfde neer: In al de primitieve maatschappijen was de genezer steeds een man welken men dacht in rechtsreeksche betrekking te staan met bovennatuurlijke wezens, en de middelen welke hij aanwendde, had en slechts kracht en werking, in zooverre er de bijzondere gunst van een god of daemon over geroepen was. De toegediende stoffen, van dierlijken of plantaardigen oorsprong, waren dus slechts het voertuig van de genezende kracht; de bij hun daarstelling gebruikelijke riten en exorcismen waren eigenlijk de hoofdzaak.
Wanneer Mozes uit Egypte terugkeerde, bracht hij onder het Joodsche volk iets mede van de geneeskundige kennis welke hij bij de pharaïsiche priesters had opgedaan. Hij had aldaar de werking van een aantal vergiftige planten leeren kennen, en het was ook dáar dat hij voor 't eerst, voor steeds dezelfde ziekten, steeds dezelfde planten als geneesmiddelen had zien gebruiken. En het is verder ook tot dát tijdstip van de geschiedenis dat de oorsprong opklimt van de eerste theorie of leidende gedachte in de artsenijkunde. Met die leidende gedachte bedoel ik de leer der aanduiding, de ‘signatuurleer’ welke zeide dat de natuur (of de voorzienigheid) zelve de planten aanduidde, welke voor de genezing van bepaalde ziekten hoefden aangewend te worden: Waar het blad van een plant nier vormig was, moest de plant zelve dienen om nierziekten te genezen, en een andere, de pulmonaria, op
| |
| |
wier bladeren een netwerk zichtbaar is, dat van verre aan den bouw der longen herinnert, was uitgelezen als hulpmiddel tegen borstkwalen.
Het heeft dan al een mooi tijdje geduurd eer men het weer een stap verder bracht. Het is slechts in de middeleeuwen dat het streven zich uitbreidt om, in plaats van planten of dieren als dusdanig te gebruiken, met die planten mengsels, uittreksels, in een woord, praeparaten daar te stellen, en dan deze praeparaten aan de zieken toe te dienen. En terzelvertijd ook werd aan de leer der aanduiding minder en minder gewicht erkend.
Zoodra men eene plant verbruikt om er een praeparaat van te maken, heeft men niet alleen tot doel de heilzame bestanddeelen van die plant onder een gemakkelijker te handigen vorm te bekomen, maar ook een produkt te erlangen dat niet meer dezelfde samenstelling hebben zal als de moederstof, 't zij betrekkelijk den aard der bevatte bestanddeelen, 't zij naar de gewichtelijke verhouding van de dáarzijnde zelfstandigheden. Artsenijkundige praeparaten daarstellen komt dus neer op het leiden van scheikundige processen, en men kan alzoo gemakkelijk verstaan dat de artsenij onder het domein van de alchemisten geraakt is.
Met enkel het woord alchemist neer te schrijven, dat in de meeste gevallen even veel beduidt als mystieker, waarzegger, sterrewichelaar en wat dies meer, laat ik reeds genoeg verstaan dat de artsenijkunde in de middeleeuwen alles behalve een wetenschap is geweest, en dat de geschriften, welke ons uit dien tijd zijn overgebleven, enkel samenraapsels zijn van door en door bijstere denkbeelden, en onduidelijke, empyrische methodes, dit alles opgegeven in een taal welke blijkbaar opzettelijk zoo onverstaanbaar mogelijk werd gemaakt.
Er is evenwel onder de alchemisten éen man geweest, welke mettertijd in de toen heerschende gegevens eenige
| |
| |
orde, eenige helderheid heeft weeen te brengen. Het is namelijk Galenus, tevens alchemist, geneesheer, apotheker en theoloog, zooals overigens vele van zijn tijd- en vakgenooten. Zijn naam wordt nog dagelijks in de huidige wetenschap gebruikt, want een zeer belangrijk deel van de thans gebruikelijke artsenijkundige produkten heeten galenische praeparaten; het zijn namelijk al de stoffen welke, zonder chemisch éen te zijn, uit planten of dieren worden getrokken, en alzóo bewaard blijven. Daartoe behooren alzoo, om eenige voorbeelden aan te halen, de tinkturen, welke door meerdagelijksch trekken van planten of plantendeelen op bewuste vloeistoffen (alcohol, aether enz.) en navolgend uitpersen van die planten bekomen worden, en ook de extrakten, welke men nu eens door uitdampen van het sap van groene plantendeelen, en dan weer door het concentreeren van waterige, alcoholische of aetherische tinkturen worden daargesteld. Galenische praeparaten zijn ook nog de medicinale wijnen en de medicinale oliën, d.z. tincturen waarvoor de vloeistof in plaats van alcohol of aether, wijn of olie was, en dat zijn ook nog de gedestilleerde waters en de vluchtige oliën of essentiën.
Tot in de zestiende eeuw bestonden er in de apotheken geen andere praeparaten dan galenische, en de artsenijkundige wetenschap - in zooverre men dat reeds een wetenschap noemen mag - was tot dan toe louter empirisch.
Maar op dat tijdstip werd weer een ontzaggelijke stap vooruitgegaan, door toedoen van den Zwitser Paracelsus.
Hij was het immers die de eerste het empirisme van Gallenius bestreed, en zuiver chemische methodes in de studie van de artsenijkundige stoffen aanbracht. Het is alzoo dat hij het zoo gewichtige begrip van de enkelvoudige zelfstandigheden [principes immédiats] invoerde, en op die manier tot een uitgebreid veld van ervaring en opsporing
| |
| |
den weg opende. Hij was de eerste om vast te stellen dat de galenische praeparaten niet éen zijn in hun samenstelling, maar dat ze uit meer of minder homogene mengsels bestaan van een grooter of geringer aantal enkelvoudige zelfstandigheden, welke dan, in bepaalde omstandigheden kunnen van elkander afgezonderd, en in zuiveren toestand bekomen worden. Het is alzoo, bij voorbeeld, als een gevolgtrekking van Paracelsus' leer, dat bevonden werd dat opium of zelfs opium-extrakt geen enkelvoudige stoffen zijn, maar mengsels van een reeks zelfstandigheden, zooals morphine, codëine, narcotine enz.
Aan de ontdekking en aan de leer van Paracelsus, welke, het spreekt van zelf, mettertijd op groote schaal ontwikkeld werd, danken wij alzoo een tweede, zeer belangrijke klasse van geneesmiddelen, de reeds genoemde enkelvoudige zelfstandigheden, of onmiddellijke principes [Unmittelbare Prinzipien, principes immédiats]. Het is tot die klasse van zelfstandigheden dat de zoogenaamde alkaloïden (morphine, quinine, strychnine, atropine enz.) behooren. Deze zijn eenvoudigweg heftig werkende, doorgaans zeer giftige stoffen, welke uit planten of plantaardige produkten afgezonderd en gezuiverd worden en ook over 't algemeen kristalliseeren.
Terwijl men nu langs die twee wegen uit de levende natuur artsenijkundige hulpmiddelen wist te trekken, had men ook geleerd, - en dit reeds sedert zeer lang - uit minerale stoffen eene andere reeks geneesmiddelen daar te stellen. Eenige daarvan, namelijk de arsenik en de antimoon verbindingen [rattenbrood, kermes e.a.] bestaan reeds sedert onheugelijke tijden; een aantal zouten ook, en daarvan is het bekende Epsom- of Engelsch zout een typisch voorbeeld, zijn sinds lang in gebruik; maar vele andere stoffen van mineralen aard werden nog slechts zeer onlangs in de geneeskunde aangewend, en hun aantal groeit nog dagelijks aan.
| |
| |
Galenische praeparaten, onmiddellijke principes en minerale stoffen - dit waren tot in het begin der XIXe eeuw de drie bronnen van artsenijkundige voortbrengselen. Maar thans zijn we veel rijker. Tot dan toe immers had men gedacht dat de onmiddellijke principes slechts konden ontstaan in levende wezens, en dat het on mogelijk was ze op kunstmatige manier daar te stellen. In 1828 echter gelukte de Göttinger professor Wöhler er in, door middel van aan de minerale wereld ontleende stoffen, een principe daar te stellen, dat een der rechtsreeksche produkten is van het leven, namelijk de pisstof (urée) welke zich steeds in de menschelijke pis bevindt. Hij bracht aldus, zooals 't heet, de eerste scheikundige synthesis teweeg, en gaf alzoo aanleiding tot het ontstaan van een nieuwen tak van de chemische werkzaamheid, namelijk het opzoeken van middelen om op kunstmatige manier al de andere enkelvondige zelfstandigheden na te bootsen. Dit streven is bekroond geworden met de gelukkigste uitslagen, en een zeer aanzienlijk aantal stoffen welke vroeger alleen in planten of dieren konden gevonden worden, stelt men thans op kunstmatige wijze in laboratoriën of fabrieken daar. Zekere alkaloïden, zooals atropine en cocaïne, worden reeds in de industrie vervaardigd, en men is er al niet ver meer van af, hetzelfde met quinine, morphine e.a. te kunnen doen.
Maar de scheikundige syntheseleer heeft nog een andere vrucht gedragen: men heeft niet alleen produkten weergevonden welke tot dan toe slechts in levende organismen ontstonden, maar men heeft ook tallooze andere zelfstandigheden vervaardigd, welke zelfs niet in de georganiseerde natuur bestaan. Het is langs synthetischen weg dat men de verbazend om vangrijke groep der anilinekleuren heeft daargesteld, en ook tal van produkten heeft gevormd welke thans in de artsenij worden aangewend. Eenige
| |
| |
onder deze produkten staan de alkaloïden zeer nabij; het zijn de synthetische alkaloïden (kaïrine, orexine, antipyrine e.a.), terwijl er nog veel meer andere zijn wier eigenschappen met die der alkaloïden niets gemeens hebben (chloroform, jodoform, sulfonal e.a.), en over 't algemeen synthetische produkten genaamd worden.
Er zijn nu, in de laatste tijden, nog een paar andere soorten van geneesmiddelen in de therapie ingevoerd, maar hun toebereiding behoort niet rechtstreeks tot het beroep van den apotheker. Iedereen weet dat men thans in de behandeling van zekere besmettelijke ziekten serums gebruikt. Zij worden evenwel in bijzondere gestichten, maar niet in apotheken gemaakt. Sedert een tiental jaren nu worden ook de organotherapische geneesmiddelen aangewend. Het zijn extrakten van organen van dieren, welke dienen moeten om ongesteldheden van dezelfde organen bij den mensch te verhelpen. De beruchte spermine van Brown-Sequard en de thyroïdine van Baeyer zijn daar voorbeelden van.
***
Er bestaan aldus zes bronnen van artsenijkundige waren: de planten en plantendeelen als dusdanige, de galenische praeparaten, de enkelvoudige principes, de synthetische produkten, de serums en de organotherapische geneesmiddelen.
De twee eerste klassen van produkten is men geneigd, minder en minder te gebruiken, en dat hoort zoo. De samenstelling van de planten is immers steeds aan een groot aantal afwisselingen onderhevig, zoodat men, wanneer men planten of galenische praeparaten voorschrijft, nooit juist weet wat men den zieke toedient.
In opium, bij voorbeeld, en in opium-praeparaten, heeft
| |
| |
men tot nog toe niet minder dan éen en dertig zelfstandigheden ontdekt (morphine, codeïne, papaverine, narcotine enz.); in kina, en in kina-praeparaten niet minder dan drie en zestig alkaloïden (quinine, cinchonine, cinchonidine, quinidine, quinoïdine enz.) opgespoord. Al naar den ouderdom van de planten en van de plaats waar ze gegroeid hebben, zijn ze meer of minder rijk aan actieve bestanddeelen: de javaansche kina bevat gemiddeld drie of viermaal zooveel alkaloïden als de peruviaansche; de klein-aziatische opiumsoorten bevatten gemiddeld 2 a 3 per honderd morphine, terwijl men er in Fransche kweekerijen bekomen heeft welke er tot 16 per honderd bezaten. Wie onverschillig éen gram opium zou voorschrijven, zou dus niet weten of hij twee dan wel zestien centigrammen morphine voorhanden heeft. Dit zou, zooals men licht begrijpt, tot groote ongelukken kunnen aanleiding geven, was het niet dat de officiëele staatsartsenijboeken (pharmacopaea en codex), de grenzen bepalen tusschen dewelke het gehalte aan alkaloïde van eenige der heftigst werkende produkten mogen zwenken. Deze grenzen zijn evenwel tamelijk breed, zoodat men nooit de juiste dosis kent van het alkaloïde dat men voorschrijft. Maar er is nog meer: de gewichtmatige verhouding van de alkaloïden tegenover malkander is eveneens zeer onregelmatig; er zijn opiumsoorten welke weinig morphine en veel narcotine bevatten, of omgekeerd, en er zijn kina-schorsen waarin bijna geen quinine en integendeel zeer veel cupreïne of cinchonine voorhanden is. Welnu, de eigenschappen van die alkaloïden zijn erg uiteenwijkend.
Narcotine, bij voorbeeld, is veel giftiger dan morphine, zoodat, wanneer men een opiumprodukt voorschrijft, welks gehalte aan morphine niet te groot is, men nochtans gevaar loopt de dosis narcotine te overschrijden welke mag toegediend worden. Het kan verder gebeuren dat een zieke gedurende zijne behan- | |
| |
deling van apotheek verandert en dat hij aldus, in den loop van die behandeling, in plaats van geneesmiddelen van hetzelfde gehalte, praeparaten erlangt welke zeer veel met elkander verschillen. Dit stelt hem dan natuurlijk aan zeer erge storingen bloot.
Er bestaan overigens, onder de tallooze galenische geneesmiddelen, een zeer groot aantal voorbereidselen waarin de oude geneesheeren veel vertrouwen stelden, en waarvan het chemisch onderzoek vaststelde dat ze niet een bestanddeel bevatten van eenige werking; andere integendeel bleken nu eens gansch onschadelijk, maar in andere omstandigheden integeel zeer gevaarlijk te zijn. Ik ken daarvan een merkwaardig voorbeeld: Een oud landelijk dokter gebruikte nu en dan eens morphine als slaapwekkend middel. Eens bekwam hij geen resultaat bij een van zijn kliënten, die evenwel zelf het middel vond om slapeloosheid te verjagen, met eenvoudigweg een afkooksel van slaapkoppen (papavervruchten) te gebruiken. Hij herhaalde de proef van zijn patiënt in nog een paar gevallen, en bekwam goede uitslagen. Hij besloot van dan af geen ander middel meer aan te wenden, en bracht mij dat geval aan als een argument ten voordeele van het oude empirische galenisme. Ik onderzocht de vraag en bevond dat, volgens de papavervruchten vroeg of laat geoogst worden, ze al of niet morphine en zelfs narcotine bevatten, zoodat de dokter nooit zou op voorhand weten of zijn patient, met papavers te gebruiken, al of niet twee giften zou innemen. De verbetering is dus maar heel betrekkelijk gebleken!
Het valt buiten kijf dat op onze dagen de galenische produkten nog slechts als ‘pis-aller’ hoeven gebruikt te worden, ik wil zeggen in de gevallen waar een tot hiertoe ontoereikend onderzoek van die praeparaten nog niet nauwkeurig heeft uitgewezen aan hetwelk der voorhan- | |
| |
dene bestanddeelen hun typische werking toe te schrijven is. Maar zoo gauw integendeel die kennis erlangd is, wordt het noodig nog enkel die bestanddeelen voor te schrijven, dewijl men van dan af in staat is ze zuiver toe te dienen, en aan nauwkeurig bepaalde dosissen, zoodat men dan ook op een juiste, wetenschappelijke manier hun werking kan gadeslaan.
De toekomst is dus aan de zuivere produkten, van natuurlijken of van kunstmatigen oorsprong. Hun getal wordt steeds aanzienlijker, en er gaat geen jaar voorbij zonder dat een dertig of veertigtal nieuwe geneesmiddelen op de markt worden gebracht.
Ik zei op de markt, en dat woord is gepast. Er bestaat immers een chemische - hoofdzakelijk Duitsche - industrie, welke er maar altijd op uit is, nieuwe zelfstandigheden synthetisch daar te stellen en aan den man te brengen; zij maakt als het ware een specialiteit van anilinekleuren en van geneeskundige stoffen. Deze laatste worden dan met den noodigen tam-tam de wereld ingezonden, en de meeste hunner verdwijnen weldra uit het gebruik, na enkele jaren of slechts weinige maanden omloop. Er gaan geen jaren voorbij of men vindt een twee- of drietal stoffen welke het onaangenaam riekend en daarbij moeilijk te bewaren jodoform beweren te vervangen; succédanés van carboolzuur (phenolen, kresolen, kreolinen enz.) rijzen als kampernoeliën uit den grond op; nieuwe koortswerende middelen als antipyrine, phenacetine, antifébrine e.a. komen beurtelings aan den dag, nieuwe slaapverwekkende zelfstandigheden, in vervanging van chloral of morphine (trional, sulforal, hypnal, heroïne) verschijnen regelmatig. Van die honderden stoffen welke vóor twintig jaren aan het licht kwamen, zijn er ten hoogste een dertigtal in gebruik gebleven. De andere heeft men op zij gelaten, 't zij dat ze inderdaad geen werking hadden, of
| |
| |
't zij ook dat men ze niet van doen had, dewijl men reeds over andere produkten beschikte, welke dezelfde werking uitoefenen. Die koorts of neomanie schijnt nu eindelijk eenigszins te bedaren.
Het werd immers tijd, want in de laatste jaren was men over 't algemeen tegenover nieuwe geneesmiddelen zóo sceptisch geworden, dat alle vernieuwingen op therapisch gebied allicht steeds met hetzelfde wantrouwig glimlachen zouden onthaald geworden zijn. De Duitsche wetenschap, als is zij in dat opzicht wel eens haar rol ietwat te buitengegaan, heeft toch intusschen aan de genees- en artsenijkunde een onloochenbaren dienst bewezen.
***
De apothekers van den ouden tijd maakten eigenhandig de meeste praeparaten klaar, welke zij voor het uitoefenen van hun ambt noodig hadden. Zulks is op onze dagen niet meer het geval. Voor het bereiden van galenische, zoowel als van zuivere, chemische produkten bestaat thans eene grootindustrie, welke, zooals alle grootindustrie, betere en goedkoopere produkten leveren kan dan het kleinbedrijf der artsenijen. Met uitzondering van een klein aantal galenische voorbereidselen koopt de apotheker thans ook al de behoeften van zijn beroep van de industrie af. Zijn werk bestaat thans hoofdzakelijk in het onderzoek van de waren welke ten zijnent binnenkomen, en verder in het uitvoeren van de voorschriften, zooals ze door de geneesheeren worden afgeleverd.
Hier ligt dus het tweede deel van het beroep van den apotheker; 't is wat men heet de magistrale artsenijkunde, welke eigenlijk de kunst is om op wetenschappelijke, rationeele wijze de voorgeschreven stoffen onder malkaar te mengen, en ze onder een aangenamen vorm aan den zieke aan te bieden.
| |
| |
Die kunst behelst een aantal regels waarvan er eenige theoretisch worden aangeleerd, en waarvan er een aanzienlijk aantal andere enkel door oefening kunnen gekend worden: het is de eigenlijke practische pharmacie.
In de tweede plaats speelt hier de apotheker de rol van controleur over de voorschriften van den dokter. Heeft deze, door onwetendheid of door verstrooidheid eene dwaling begaan, heeft hij, bij voorbeeld, in een zelfde receptuur stoffen voorgeschreven welke niet mogen samengaan, of heeft hij giftige zelfstandigheden willen toedienen boven de maximale dosissen, dan komt het den apotheker toe, die dwalingen te ontdekken, en aldus ongelukken te voorkomen. Wordt de onvoorzichtigheid van den dokter door den apotheker niet opgemerkt en vloeit er daar een ongeluk uit voort, dan is de artsenijmenger zoowel, en zelfs meer dan de geneesheer daarvoor verantwoordelijk en aansprekelijk.
***
De practische artsenijkunde bevat zeer weinig moeilijke punten; zij neemt op de universiteit slechts een zeer weinig omvangrijken leergang in. Wat na het volgen van dien leergang nog aan kennis daarvan ontbreekt, wordt door het gebruikelijke stage aangevuld. Het vak is alles behalve moeilijk en gelijk welk verstandig mensch, die een jaar in een goede officine wil doorbrengen, zal er al gauw genoeg van af weten. Het is dus geen wonder dat de wet den apotheker veroorlooft, zich op zijn verantwoordelijkheid, door gelijk wien te laten vervangen. Wie van dat gedeelte van het beroep ietwat de gewoonte opdeed, en verder maar wil voorzichtig zijn, loopt geen gevaar ongelukken te veroorzaken. Het belangrijke en kiesche van het apothekersambt ligt in het onderzoek van de produc- | |
| |
ten welke hij aankoopt, en het is overigens heelemaal in dien zin dat zijne studiën gericht zijn.
Sedert de wet van 1890 op het hooger onderwijs heeft men, om apotheker te worden, vijf jaar studie noodig. De eerste twee jaren bedragen de candidatuur in natuurlijke wetenschappen, namelijk dezelfde studiën als die van de dokters in de geneeskunde, met bijvoeging van een viertal leergangen: de zieleleer, de aromatische scheikunde, de beginselen der analytische scheikunde en eenige bijvoegsels over plantenkunde. De andere, gemeenschappelijke leergangen, zijn de plantenkunde, de dierkunde, de aarden delfstofkunde, de algemeene scheikunde, de natuurkunde, de logika en de zedeleer. Van hier af worden de studiën meer speciaal. Het derde en het vierde studiejaar bedragen de scheikundige ontleedkunde, d.i. de herkenning van de in een mengsel voorhanden stoffen en de bepaling van hun gewichtmatige verhouding; de artsenijkundige scheikunde(d.i. de studie van de voorbereiding der artsenij- en scheikundige produkten en de opzoeking van hun verontreinigingen of vervalschingen); de giftenleer, of opzoeking der giften in de lijken; de pharmacognosie of warenkunde, (d.i. de herkenning en het onderzoek van de in artsenij en drogerij aangewende plantaardige of dierlijke grondstoffen en de studie van hun chemische samenstelling); de microscopie; en eindelijk de opsporing van de vervalschingen der eet- en drinkwaren. Bij al die theoretische lessen zijn uitgebreide practische oefeningen gevoegd. Het vijfde en laatste studiejaar bedraagt de lessen over galenische en magistrale artsenijkunde.
Uit dat overzicht van de leervakken alleen blijkt reeds dat de bemoeiingen van den apotheker hoofdzakelijk tot de scheikunde, en vervolgens tot de plantenkunde, maar geenszins tot de eigenlijke geneeskunde behooren.
Het tegenovergestelde denkbeeld is nochtans overal bij
| |
| |
het publiek in omloop. Dagelijks hoort men zeggen dat een apotheker zooal iets is als een halve dokter, vermits beide dienen om zieken te helpen genezen. En men voegt er bij ‘dat er immers voor de dokters maar éen jaar studie meer vereischt wordt dan voor de artsenijmengers.’
Dit vooroordeel is zóo diep ingeworteld dat zelfs ontwikkelde menschen, voor weinig erge kwalen, veel eerder met een apotheker zullen te rade gaan dan een geneesheer, en dat men in het publiek den naam geeft van ‘goeien apotheker’ aan hem die voor alle, kleine en groote kwalen, een degelijke remedie weet uit te denken. Wie zulks thans niet doet, loopt steeds gevaar door te gaan voor een onwetende, voor een lomperd, en zijn kliënteel heeft er al geen lang werk mee hem te veroordeelen en te verlaten. Die toestand is zóo erg dat, vooral in geringere plaatsen, een apotheker die van zijn beroep leven wil - en dáar komt het immers op aan - verplicht is op een bepaalde schaal on wettelijk de geneeskunde uit te oefenen. In een zeker aantal gevallen gaat zulks nog al gemakkelijk. Voor schijnbaar lichte gevallen dient hij gewoonlijk de middelen toe welke hij bij soortgelijke krankheden door geneesheeren zag voorschrijven, en, wordt het geval toch erger, dan zendt hij den zieke bij den dokter. Hij stelt zich aldus - indien ik mij derwijze mag uitdrukken - schrijlings met éen been binnen, en 't andere buiten de wettelijkheid, en hoe valsch zijn positie dan ook zij, in onze toestanden is ze de eenige houdbare.
Opmerkenswaardig is ook de voorliefde waarmede zekere soorten van zieken en ja erge zieken maar steeds liever een apotheker gaan raadplegen dan een geneesheer. Zulks is het geval met de meeste mannelijke venuskwalen, en met de meeste meisjes- en vrouwenziekten. Vermits nu juist de behandeling van die krankheden behoort tot de moeilijkste en duisterste deelen van de geneeskunde, kan
| |
| |
men allicht raden welk ontzaggelijk getal onheilen die handelwijze na zich sleept.
Er bestaan nu ongelukkiglijk apothekers, vooral in Frankrijk en op een deel van het Belgische platteland, welke er op staan, eene specialiteit te maken van de behandeling van eene zekere reeks ziekten. Er zijn streken waar, van verscheidene uren afstand, de ongeneesbaren zich in eerste en laatste beroep tot den ‘goeien apotheker’ van deze of gene stad wenden, onder voorwendsel dat deze nu al zóóveel gevallen onder handen heeft gehad, en er dan ook al veel beter weg mee zal weten dan de plaatselijke geneesheer. De artsenijkundige welke zich daartoe leent is, dat spreekt van zelf, niets meer dan een gewetenlooze kwakzalver. Hun getal is nochtans niet gering.
De remedies, onder een vastgestelden vorm in den handel gebracht, en met groote réclame aanbevolen, zijn de, door de apothekers en dokters over 't algemeen zoo gehate specialiteiten. De ongunst waarmede zij bejegend worden, heeft een driedubbele oorzaak. Wie, na het lezen van een aankondiging op de vierde bladzijde van zijne krant een specialiteit gaat koopen, loopt dienvolgens de deur van den dokter voorbij, en jont daarbij den apotheker een veel kleiner winst, dan deze zou kunnen hebben, indien hij er eigenhandig, met of zonder voorschrift van den geneesheer, er een ander remedie op namaakte. Aan een anderen kant is het zeker dat die specialiteiten, indien ze nu eens heilzaam werken, op een ander oogenblik zeer schadelijk kunnen worden; zij zijn immers steeds gecopiëerd uit het eene of andere ‘formulaire clinique’, en dienen slechts om een bepaalde ongesteldheid van een bepaald orgaan te genezen. In andere gevallen zijn ze zelfs gevaarlijk. En een derde groot bezwaar van de specialiteiten ligt nu hierin dat ze heel dikwijls ingrediënten bevatten welke na een bepaalden tijd hun werking zullen verloren hebben,
| |
| |
en dat de venter ze daarom niettemin aan het publiek zal weten op te dringen, tot dat zijn stock uitgeput is.
Ik drukte er nogal breedvoerig op, dat de beoefening van de geneeskunde niet tot de bemoeiingen van den apotheker behoort. Het tegenovergestelde is óok waar: een geneesheer kent geen artsenijkunde, óok geen practische. Wel bedraagt het programma van het eerste doctoraat in de geneeskunde een leergang over pharmacologie of liever over pharmacotherapie, maar daar leeren de aanstaande dokters slechts de werking der geneesmiddelen kennen en de dosissen waaraan ze hoeven toegediend; zij leeren echter niet hoe men dezen of genen vorm van een geneesmiddel in de praxis erlangt. Men doceert hun ook niet welke al de zelfstandigheden zijn die in de samenstelling van een plant tusschenkomen, en, hadden zij dat zelfs geleerd, dan nog zou hun de kennis aan chemie vaak te kort schieten om de incompatibiliteit tusschen verscheidene geneesmiddelen te onderscheiden, of om wetenschappelijk de regels af te leiden, volgens welke zij hoeven voorbereid. Hier diene weer een voorbeeld: De behandeling van een plant met warm water is volgens de omstandigheden een aftreksel (infusum), of een afkooksel (decoctum). Een aftreksel wordt bekomen door het trekken, in een gedekt toestel gedurende 10 minuten, van een plant met bijna kokend water; terwijl een afkooksel verkregen wordt doordien men die plant gedurende een langer of korter tijdstip in een open toestel laat koken. In zekere gevallen bestaat er tusschen beiden een zeer groot verschil: zoo is het gelegen met het vingerhoedskruid (digitalis purpurea), dat in de behandeling van hartzieken wordt gebruikt. Die plant wordt dikwijls in aftreksels voorgeschreven. Dat aftreksel haalt uit de plant hare digitaline, d.i. haar heilzaam werkend principe, terwijl het de bevatte, ongemeen giftige digitoxine (drie tienden van een milligram
| |
| |
daarvan zijn reeds doodend) bijna onaangeroerd laat. Laat men evenwel, al was 't maar een oogenblik, de plant met het water koken, dan komt ook de digitoxine in oplossing, en bereidt men alzoo een uiterst giftigen drank. Welnu, ik heb jonge dokters in de medecijnen gekend, welke nooit ergens geleerd hadden wat het onderscheid was tusschen een infusum en een decoctum. Wat zou nu het lot geweest zijn van den eersten hartzieke welken ze zouden behandeld, en voor wien ze zelf eens vingerhoedskruid zouden voorbereid hebben? En aan welke gevaren zijn alzoo duizenden patiënten niet blootgesteld, waar te lande de dokter zelf de geneesmiddelen klaar maakt, of er nog veeleer de zorg van aan zijn vrouw of aan zijn meid overlaat?
***
Uit het feit dat de apothekers aan de eene, en de dokters aan de andere zijde dikwijls geneigd of genoopt worden, hun eigen domein te buiten te gaan, ontstaan dagelijks tusschen hen betreurenswaardige geschillen. Daar, nu eens tevens eigenliefde en materieele belangen in het spel komen, ziet men slechts zeer moeilijk het einde van die guerilla in. Het beste ware voor het oogenblik dat ieder geneesheer tevens artsenijkundige studiën zou gedaan hebben, maar dat zou de studiën zoodanig rekken dat er aan dat middel niet te denken valt. Maar de evolutie van de geneeskunde zal wel van zelf het conflict bijleggen.
Therapie immers begint in de geneeskunde een steeds krimpende rol te spelen; graag vervangt de jongere wetenschap de geneesmiddelen door gezondheidsmaatregelen, diëet enzoovoorts. Aan eenen anderen kant heeft de medische diagnose (d.i. de verkenning der ziekten), meer en meer de hulp van andere wetenschappen, van schei- | |
| |
kunde, van bacteriologie en microscopie noodig. Slechts een deel van de diagnose zal mettertijd aan het bed van den kranke kunnen geschieden, terwijl het andere deel in het laboratorium zal hooren voltrokken te worden. Welnu, dat tweede werk zal den apotheker moeten toe vertrouwd worden, dewijl het den geneesheer aan tijd en aan kennis daartoe zal ontbreken. Binnen dien tijd hoeven nog aan het programma der artsenijkundige studiën de noodige wijzigingen toegebracht. Eenige leergangen zullen moeten bijgevoegd of aangevuld worden, andere zal men integendeel zonder nadeelig gevolg innijpen. De tijd die nu verspild wordt aan de studie van de vervalschingen en verontreinigingen van de chemische geneesmiddelen, zal gemakkelijk kunnen bespaard worden. Het zal daartoe volstaan, na te volgen en te voltrekken wat er reeds in dien zin in Frankrijk en in Duitschland bestaat, of liever, eenvoudig weg, op de collectiviteit der apothekers toe te passen wat reeds nu in het Belgische leger bestaat. Daar immers is eene centrale apotheek ingericht, welke voor al de krijgshospitalen de noodige producten inkoopt of voorbereidt. Aan die hoofdapotheek zijn een drietal personen gehecht, welke gelast zijn met het onderzoek van al de inkomende waren, en dit is onzeggelijk veel gemakkelijker en goedkooper, dan aan elken apotheker individueel de ontleding op te dringen van alles wat hij verbruikt.
De apothekers der krijgshospitalen worden nu eenerzijds gelast met het practische, magistrale deel van het vak, terwijl zij anderzijds ter beschikking staan van de garnisoensdokters voor het uit voeren van alle ziektenkundige chemische ontledingen, en ook, voor de provinciale intendenties, de eet- en drinkwaren onderzoeken, welke in kazernen en hospitalen worden verbruikt. Die dienst gaat zoo goed als een militaire dienst maar gaan kan, en is zoo wetenschappelijk ingericht, als zulks mogelijk is in een
| |
| |
korps waar de bezigheid, door jongere apothekers uitgevoerd, onder het beheer en de controle staat van artsenijkundigen uit de oude generatie, d.i. uit den tijd dat men op de universiteiten nog maar zeer weinig aan de apothekers theoretische of practische scheikunde leerde. Maar de degelijkheid van het stelsel, met al de onvolmaaktheden welke er nog aan verbonden zijn, is nochtans een voldoende bewijs dat langs dáar de weg ligt, welke de artsenij der toekomst zal hoeven in te slaan.
***
Uit al het voorgaande blijkt voldoende dat de bevoegdheden en de bemoeiingen van den modernen apotheker, en inzonderheid van den Belgischen, hem onder de scheikundigen doen rangschikken. De Duitsche scheikundigen noemt men nu eens academisch Gebildete, dan weer technisch Gebildete, en die benamingen zou men bij ons te lande kunnen toepassen, de eerste op de dokters in de scheikunde, de tweede op ingenieurs van kunsten en fabriekwezen, welke de scheikunde als specialiteit verkozen hebben. De eersten zijn scheikundigen met eene bij uitstek theoretische opleiding, en worden geplaatst in het onderwijs en in de laboratoriën van de synthetische kleurenen artsenij-industrie, waarover ik hier hooger gewaagde. De technische scheikundigen worden gebruikt in de andere chemische industriëen, waar men menschen noodig heeft welke genoeg werktuigkunde hebben geleerd, om desnoods den gang van een machine te kunnen regelen en bewaken. Buiten de galenische grootindustrie worden geen Duitsche apothekers in de nijverheid gebruikt, omdat aldaar hun studiën nog niet dezelfde richting hebben gekregen als ten onzent. De Belgische apothekers integendeel zou men kunnen betitelen: praktische chemisten, en het is ook als
| |
| |
dusdanige dat zij sedert eenige jaren, vooral in het Walenland, in de nijverheid treden. Deze nieuwe beweging legt men gemakkelijk uit als men maar de nieuwe programma's van de artsenijkundige studiën en van het doctoraat in de scheikunde met elkander vergelijkt. De eerste twee jaren, namelijk de candidatuur in de natuurwetenschappen, zijn dezelfde. Gedurende het derde jaar volgen de dokters in de scheikunde den leergang van chemische ontleedkunde met de apothekers, en daarbuiten een leergang van kristallographie. Eindelijk bedraagt hun vierde examen een leergang over algemeene chemie (d.i. de wijsbegeerte der scheikunde), en een academisch proefschrift. Men ziet het dus, wat de beschrijvende, practisch aanwendbare scheikunde betreft, leeren de apothekers alles aan wat in het chemisch doctoraat voorkomt, en dan nog veel andere zaken er bij. Daaruit volgt de juistheid der stelling eenige regels hooger vooruitgezet.
Verviers, Januari 1901.
AEgidius Terlinck.
|
|