| |
| |
| |
Uit Noord-Nederland.
Nog eens Orelio. - Coers' Liederboek van Groot-Nederland. - De Amsterdamsche Schatkist. - Professoren en Studenten. - Het groenloopen. - Duur zijlicht. - Hollandsche beeldhouw- en etskunst. - De Nieuwe Beurs. - De Ridderzaal. - Prozaïsche bestemmingen. - In eere hersteld. - Een knuppel in het hoenderhok onzer Letterkunde. - Scheldproza. - Een gouden jubileum. - Posttarieven. - Geestelijke uitwisseling tusschen Nederland en Vlaanderen.
In mijn vorige kroniek heb ik met dankbaarheid herdacht wat de meester-zanger Orelio vijf en twintig jaren lang voor de Nederlandsche Toonkunst is geweest en mijn verwachting, dat men hem overal in ons land om strijd zou huldigen en lauweren is niet beschaamd. In alle plaatsen, waar hij als Willem Tell, of als Hans Sachs in Die Meisterzinger, of als Alfio in Cavalleria Rusticana en als Paillas optrad, heeft het publiek zijn geliefdsten operazanger een schitterend feest bereid en herhaaldelijk heeft hij mogen ervaren, hoe het Nederlandsche volk zijn trouw aan het Vaderland, zijn hooghouden der nationale kunst waardeert. En Hare Majesteit heeft daar het zegel aan gehecht door hem te benoemen tot Ridder in de orde van Oranje-Nassau.
Het blijvendst aandenken aan zijn zilveren jubileum is ongetwijfeld de bronzen buste van den gevierden zanger, welke de Amsterdamsche feestcommissie in den stadsschouwburg zal doen plaatsen. Daar zal zijn beeltenis de eeuwen door herinneren wat hij voor de dramatische kunst is geweest, schoon zijn verdiensten voor het Nederlandsch Lied niet minder zijn. Hij heeft het doen weergalmen in de ooren van ons volk, dat ze hem naneuriet,
| |
| |
waar een onvermoeid delver als de heer Coers uit Utrecht, wiens vierde bundel van het Liederboek van Groot-Nederland nu reeds verscheen, de verloren schatten weer aan het licht brengt. Te lang waren ze verwaarloosd, te weinig werd er nog voor kort beseft hoe het Lied een der vermogendste middelen is om nationaal gevoel te wekken, omdat het almee de hoogste en fijnste uiting is van het leven en streven, het worstelen en werken, het lijden en strijden van een volk. Het moge in tijden van nationale verslapping en bijna versterving schijnbaar ondergaan, als het natuurleven, nù, - een nieuwe lente brengt niet alleen een nieuw geluid, maar de mooie geluiden van vroeger, zangen van lang vervlogen groote tijden ruischen weer aan, klinken jubelend op in een algemeene herleving. En het wordt weer een gevoelige uiting van volkskarakter, een heerlijk concert van gedachteleven in klank en rythme.
Daarom doet het zoo goed, dat in Noord en Zuid het Lied weer in kloeke boekdeelen wordt vastgelegd.
Al vragen geestdriftige jonge Vlamingen rechtmatige belangstelling voor hun arbeid op dit gebied, laat het mij nochtans vergund zijn den steun der Zuiderbroeders in te roepen voor het werk van den bovengemelden Utrechtschen student, die zonder geldelijke hulp de uitgave van zijn Liederboek, dat 10 deelen zal omvatten, mogelijk niet zal kunnen voltooien. Herinnerd zij daarom dat men voor een jaarlijksche contributie van f. 5,00 een lijvig, gebonden deel ontvangt en 2 plaatsen voor een uitvoering van Nederlandsche liederen. Ook mindere bijdragen kan men zenden, zelfs tot f. 0.60; daarvoor krijgt men dan slechts één aflevering naar keuze.
***
‘Amsterdam heeft verzuimd de tering naar de nering te zetten en verkeert in financieelen nood’. Deze mare
| |
| |
heeft den laatsten tijd in de Nederlandsche pers de rondte gedaan en brengt het beheer onzer hoofdstad in kwaad gerucht. Gaan iemands zaken achteruit dan kan dit meer aan de omstandigheden dan aan den persoon liggen. Zoo schijnt het ook hier. De uitgaven stegen en stegen en maakten een hoog belastingpercent noodzakelijk: maar vele gegoeden, op hun voordeel bedacht, togen naar het Gooiland, waar ze goedkooper wonen en vanwaar ze toch dagelijks Amsterdam kunnen bereiken om er hun zaken te behartigen. Die uittocht deed de inkomsten weer verminderen en zoo komt men ten slotte voor een onoplosbare kwestie te staan, die moet uitloopen op grooter geldelijken steun van de regeering.
Men klaagt niet ten onrechte, dat Amsterdam heel wat zou winnen als de hoofdstad tevens hofstad was.
De hofhouding toch zou een bron van welvaart voor haar met zich brengen. Nu staat het grootsche bouwwerk van Jacob Van Campen, het paleis op den Dam, daar doelloos en de eenige die er zich over ontfermt is Breitner, onze Hollandsche impressionist bij uitnemendheid, die het als achtergrond van zijn Dam's in zijn geweldige hardstenen grauwheid doet oprijzen....
Wat de Amsterdamsche schatkist vooral heeft uitgeput is het onderwijs, waarvoor het buitengewoon veel heeft over gehad en voor de volmaking waarvan het zelfs een niet verplichte eigen kweekschool voor onderwijzers en een gemeentelijke universiteit heeft gesticht. De laatste voortgekomen uit het in 1632 opgerichte Athenaeum zou juist haar 25-jarig bestaan hebben moeten vieren, maar de omstandigheden waren er niet naar om te jubelen. Toch mag men allerminst de Amsterdamsche hoogeschool als een overbodige weelde beschouwen. Zij is een roem voor ons land en ik heb maar enkele namen van de meer dan 50 professoren te noemen: Treub, Pel, Hugo
| |
| |
de Vries, Van Hamel, Matthes, Kan, Valeton, Te Winkel, De Boer, Kernkamp.... - om die uitspraak te staven. En heeft niet pas de 37-jarige Amsterdamsche hoogleeraar Pieter Zeeman met zijn Leidschen collega Lorentz den Nobelprijs voor natuurkunde verworven wegens hun belangrijke onderzoekingen over het verband tusschen magnetisme en licht!
De hoogeschool brengt mij een slechte gewoonte der studenten in de gedachte n. 1. het ontgroenen. Men kent den moeitevollen tijd, die de groentjes moeten doormaken om het corpslidmaatschap te verwerven. Wat de nieuwelingen soms ter uitvoering werd opgedragen grenst aan het idiote en ongeloofelijke en de ruwe bejegeningen waaraan ze soms nog blootstaan, hebben niets meer van de geestige ontbolstering die oorspronkelijk in de bedoeling heeft gelegen. Ruwheid en grofheid hebben zelfs meermalen aanleiding gegeven dat de strafrechter er mee gemoeid werd. Naar aanleiding van zulk een feit heeft ds praeses collegii van het Leidsche Studentencorps, de heer H. Van der Hoeven Jr., een kloek woord gericht tot de studenten van het eerste jaar.
‘Gij zult, ‘zoo sprak hij,’ te komende jaar in den groentijd den boventoon voeren, en de geest die onder u zal heerschen, zal grootendeels de herinneringen bepalen van hen die dan zich komen aanmelden voor ons corps.
‘Weet dan goed, dat het corps van u verwacht, dat ook gij zult toonen volledig gebroken te hebben met domme studenticositeitsbegrippen, wier dragers, met de leus: wij zijn jong en student! een zwijnenstal in scène brengen en elk “deugdpatser” schelden die dat geen woning voor zich vindt; dat een ernstig besef onder u zal zijn opgebloeid, dat de onervaren jongens, waarover u macht gegeven wordt, geen afstomping behoeven van kieschheid, fijngevoeligheid en zelf-respect, maar dat gij
| |
| |
hen te helpen hebt bij den moeilijken overgang van jongen tot vrij man.’
Zijn zulke woorden geen bewijs, dat de humaniteit veld wint?
Ik keer nog even naar Amsterdam terug, uit wier najaarsleven nog een en ander valt op te teekenen.
Wel mocht ik in mijn vorige kroniek zeggen, dat men de Nachtwacht nog geen harer waardig lichtpaleis heeft weten te bouwen. De knappe bouwmeester van ons prachtig Rijksmuseum, prof. Cuypers, heeft de Rembrandtzaal met het meesterwerk van onzen schildervorst als het waardig middelpunt van 't gebouw gedacht, maar de verlichting bleek geen recht te laten wedervaren aan die wondere beweging der optrekkende schutters van kapitein Banning Cock, aan den tooverglans van het licht en de diepe schaduwen van dit onvolprezen levend schilderij. De commissie belast met het onderzoek en waarin onze beste kunstenaars zitting hadden, heeft na herhaalde proeven eindelijk zoo goed als eenstemmig beslist dat zuidwestelijk zijlicht het meest gewenscht is. In elk geval zijlicht. Na de proef tijdens de onvergefelijke Rembrandttentoonstelling, toen ieder verbaasd en opgetogen was over het wonder dat aan de tot dien tijd verduisterde schoonheid was geschied, kon dat ook wel niet anders.
Om den wensch werkelijkheid te doen worden zal echter een bijbouw aan het Museum noodig zijn, waarmee f. 70,000 is gemoeid. Zou Rembrandt, wiens nalatenschap nu een onschatbaar kapitaal vertegenwoordigt, maar wiens inboedel op zijn ouden dag niettemin voor schuld werd verkocht, wel ooit hebben kunnen droomen, dat men alleen voor de belichting van een zijner meesterwerken zulk een som zou besteden of liever wenschen te besteden, want de Regeering moet beslissen!
| |
| |
De Rijksacademie van Beeldende Kunsten te Amsterdam heeft kort geleden een prijskamp uitgeschreven in beeldhouwkunst. De deelnemers moesten in beeld brengen: De Smart, voorgesteld door eene jeugdige vrouwenfiguur. Winster van den Prix de Rome is mej. Jeltsema, geboortig uit Friesland, evenals Pier Pander, de arme schippersjongen, die thans te Rome zijn vaderland eer aandoet als knap beeldhouwer. Hij was het die den beeldenaar onzer koningin ontwierp voor onze munten en bij hem heeft de nu 22-jarige kunstenares het laatste jaar gewerkt. Vroeger maakte zij reeds een verdienstelijk medaillon voor het monument van den dichter Staring te Lochem.
De Nederlandsche kunst mag van haar nog veel verwachten.
Onze Rijksacademie mag er ook roem op dragen, dat ze den heer Dupont als professor aan zich heeft weten te verbinden. Deze Nederlander heeft zich te Parijs als etser een grooten naam verworven en zijn werkpaarden (kopergravure) evenals zijn portret van Steinlen zijn overbekend.
Nog één gebeurtenis moet ik melden voor ik den lezer verzoek mij naar de hofstad te volgen:
De Nieuwe Beurs nadert haar voltooiing. Wat dat beduidt kan men eerst goed beseffen als men weet hoezeer de Amsterdammers aan hun oude Beurs hechten, den klassieken bouw, die nog een rol in hun geschiedenis heeft gespeeld, dien men in 1622 in de lucht had doen vliegen, als niet een Amsterdamsche weesjongen het buskruit-verraad al spelende tijdig ontdekt had.
Er is heel wat te doen geweest voor men zich kon vereenigen met het schijnbaar al te massief vierkante, maar inderdaad streng logische ontwerp van den architect Berlage, die in België o.a. bekend kan zijn door het
| |
| |
fraaie omslag van Onze Kunst, want hij doet ook aan boekverluchting.
Eerst in de volgende lente zal de nieuwe Beurs aan het Damrak, die een bouwtype, een beginsel in de architectuur vertegenwoordigt, geheel gereed zijn en worden ingewijd. Ik hoop er dan nader op terug te komen.
***
De vreemdeling, die onze hofstad bezoekt, zal haar niet verlaten zonder het statige Binnenhof in oogenschouw te hebben genomen, ingesloten door regeeringsgebouwen, maar vooral merkwaardig om de Ridderzaal, het uiterlijk eenvoudig-gothieke gebouw met zijn beide rijzige torens, dat nog over is van het kasteel door Graaf Willem II gesticht en in de tweede helft der 13de eeuw gebouwd. De voltooiing van het paleis, waaraan 's-Gravenhage - de etymologie is duidelijk - zijn ontstaan te danken heeft, was het werk van 's graven zoon Floris V, die de Hof- of Ridderzaal deed bouwen. Een oude kroniek althans meldt: Ende hi Florens, der Kaerlen Godt, dede maecken die hoege Saele in den Haege.
Wie in den laatsten tijd het Binnenhof doorgaat, merkt met genoegen de bedrijvigheid van werklieden op, die die bezig zijn het zoo merkwaardig geschiedkundig gebouw te restaureeren. Hoe is het toch mogelijk geweest, dat men in de vorige eeuw onze oude gebouwen zoo heeft kunnen verwaarloozen en monumenten van bouwkunst zonder wroeging heeft doen vallen onder de mokerslagen van het Vandalisme. Wat hebben Hollanders, dezen zomer door het Kortrijksch Congres nog eens naar Vlaanderen gelokt, de drie zustersteden Antwerpen, Gent en Brugge, nog weer eens benijd om den grooteren eerbied, die men daar voor de volksgeschiedenis in steen heeft betoond. En dan durfde een onhebbelijk Noordnederlandsch jour- | |
| |
nalist verklaren dat wij niets van de Vlamingen kunnen leeren!
Maar laat mij niet afdwalen.
Onze Ridderzaal is een historisch monument. Onder haar trotsche bekapping is in 1581 Filips II afgezworen, maar ook is tegen haar gevel ‘'s lands treurspel’, zooals Vondel het noemt, afgespeeld: de onthoofding van den landsad vokaat, Johan van Oldenbarnevelt, de gerechtelijke moord, waarvan ‘niemand kan de wellen stoppen’.
Wat al bestemmingen zijn er niet aan dit doorluchtige gebouw gegeven. Het heeft gediend tot pupillenschool, militair hospitaal, archief en... loterijzaal.
Maar dat proza heeft nu uit. Hersteld zijn in eere voorgevel en hoektorens, ontmanteld zijn de muren en gerestaureerd wordt nu de trotsche kap van Iersch eikenhout, die in Europa volgens kenners haar weerga niet heeft en wier balken en binten een rijkdom van gebeitelde mensch- en dierfiguren vertoonen.
Eerst in 1904 denkt men met de restauratie gereed te zijn en de Ridderzaal der Graven van Holland zal dan o.a. gebruikt worden voor de vereenigde zitting van de beide Kamers der Staten Generaal.
***
Na lang rumoer en strijdgerucht, na veel hanengevechten en geplukhaar in de ren van onze Hollandsche Letterkunde, liepen de hoenders de laatste jaren weer vroolijk en gezellig te kakelen en legden zonder veel stoornis of afkeuring hun eieren, tot op eens weer een spelbreker is gekomen, die een knuppel heeft geworpen te midden der zelfgenoegzamen.
Die vertoornde is de poëtische, wijsgeerige Frederik van Eeden, wiens Kleine Johannes, het meesterstuk, waarmee in 1880 de Nieuwe Gids opende, thans zijn zevenden druk beleeft.
| |
| |
Het heeft hem geërgerd, dat na de beweging van '80 weer zooveel half- en kwarttalenten in de Letterkunde den boventoon zijn gaan voeren en met een blinde woede, die ook heele talenten treft, deelt hij zijn slagen rechts en links uit.
Het is goed, zoo zegt hij, omzichtig te zijn, gematigd en hoffelijk, maar beter is 't dit alles niet te zijn, dan het te zijn ten koste van waarachtigheid en oprechtheid en van de heiligheid der kunst.
Maar dan volgt een scheldproza, dat in de goede dagen van den Karel Martel onzer Letterkunde, van Lodewijk van Deyssel, door dezen werd uitgevonden en met meesterschap gehanteerd, maar nu als navolging beneden zijn voorbeeld blijft en lang zooveel indruk niet maakt.
Naar aanleiding van de repliek van Mr. Van Hall, die als redacteur de medewerkers van Den Gids tegen de aanvallen van Frederik van Eden had verdedigd schreef de Nieuwe Courant geestig:... de heer Van Hall neemt, met inachtneming der vormen, een volkomen ongevaarlijke floret op om daarmee wat te schermen tegen de mestvork van den éénigen Frederik van Walden, door de Gids-redactie trouw aangesproken als ‘Meester’. 't Is of er één e te veel is in de titulatuur!
Dit is natuurlijk een toespeling op Van Eeden's communistische landbouwkolonie Walden in het Gooi en een tegenhanger van de manier waarop de aanvaller zelf te werk gaat.
Toch doen zij verkeerd, die het laatste strijdproza van dezen dichter en schrijver, geheel voor Don Quichotterie houden. Wel degelijk zijn er door de achterdeur van onzen litterairen winkel personen binnengeslopen, die vroeger met recht de voordeur waren uitgeduwd.
Intusschen bevat de December-afleverihg van De XXe Eeuw een artikel van den ‘leeuw. Van Deyssel.’ Van
| |
| |
Eden dacht dat deze sliep, maar wordt nu zoo onzacht bij den kraag gegrepen dat hij de knuppel-liefhebberij er wel aan geven zal.
Waartoe echter dat on verbiddellijk richten van tijdgenooten door tijdgenooten. De geschiedenis zal wel laten leven, wie dat verdient en de rest aan de vergetelheid prijs geven.
***
Of Post en Telegrafie behooren onder ‘Letteren, Kunsten en Wetenschappen,’ waaraan dit Tijdschrift is gewijd, zou ik niet met zekerheid durven beweren, maar toch hebben ze ditmaal wel recht hier bekroniekt te worden. Den eersten December is het namelijk vijftig jaar geleden, dat in ons land de eerste kantoren van de rijkstelegraaf geopend werden. Dit te vermelden is gelijk een bewijs bijbrengen voor de meermalen tegen ons Nederlanders uitgebrachte beschuldiging, dat we altijd achteraankomen. Toen ten onzent de eerste palen in den grond werden geslagen, waren Frankrijk, België, Duitschland, Oostenrijk en Italië reeds telegrafisch verbonden, lag er een kabel van Frankrijk naar Engeland en had Amerika over een groote uitgestrektheid telegraaflijnen.
We hebben ten minste het goede voorbeeld gevolgd en wat de telegraaf voor de ontwikkeling van Nederland is geweest behoef ik hier niet nader in het licht te stellen. In het begin hing de prijs per telegram behalve van de woorden ook van den afstand af, zoodat voor 1-20 woorden minstens 50 cent, hoogstens ƒ 1,00 moest betaald woorden. Het tarief is thans van 1-10 woorden 25 ct. voor elk vijftal woorden meer 5 ct. hooger, boven 50 woorden voor elk tiental 5 ct. meer. Voor telegrammen naar België betalen wij van 1-4 woorden 35 ct, tot 6 woorden 40ct, tot 8 woorden 45 ct, tot 10 woorden 50 ct. enz. Duur kan
| |
| |
men dit niet noemen, maar de prijzen lokken toch niet uit tot veelvuldige telegrafische gedachtenwisseling, als men er eenigszins buiten kan.
Ten opzichte van het buitenlandsch posttarief verkeeren we zeker niet in voordeelige omstandigheden. Niet alleen dat voor het handelsverkeer de grens van 15 gram voor enkelvoudige port te laag is gesteld en minstens 20 gram moest bedragen, maar 12 1/2 cent voor Duitschland en 10 cent voor België voor een gewonen brief is te veel. Er wordt in den laatsten tijd veel geschreven over een postunie met Duitschland. Kwam deze tot stand, dan zou ons land overstroomd worden door Duitsche couranten en drukwerken en dit zou voor het suiverhouden onzer nationaliteit gevaar kunnen opleveren.
Met meer ingenomenheid mag gewag worden gemaakt van de poging die thans door het Algemeen Nederlandsch Verbond in het werk wordt gesteld om een verlaagd posttarief met België te krijgen. Kunnen de Vlamingen van hun kant niet een gelijke beweging op touw zetten? Als we gezamenlijk voor brieven en couranten het binnenlandsch tarief konden verkrijgen, zouden daardoor nieuwe wegen worden geopend tot verbroedering van Noord en Zuid, leidend tot verhoogden weerstand van beide kleine natiën.
Het geschreven en gesproken woord der stamtaal die ons bindt, moet veelvuldiger dan tot heden Vlamingen en Nederlanders tot elkaar brengen. Uitwisseling van sprekers is daarvoor een onafwijsbare eisch. Moge het schoone voorbeeld door den beminnelijken, nobelen, dichterlijken pastoor Verriest, die ons in gevoelige taal den natuur-dichter Guido Gezelle nader is komen brengen, meer nävolging vinden. Noord-Nederland is er hem zeer erkentelijk voor.
1 December 1902.
C. Van Son.
|
|