| |
| |
| |
Fragment uit: ‘Een dramatisch conflict’
door Laura Van der Heide.
(koud).
Wat verlang je verder?
Of ik het weer goed kon maken!
Kom... jij... nu... toch?
Je vergiffenis vragen voor ik wegga..... Ik ben zoo kalm mogelijk.
Dan laat ik je veilig heengaan en [dan doe je geen verdere lafheid!
Dien. luister naar mij; ik heb berouw.
| |
| |
Dat hadt je niet moeten hebben; dan was je me ten laatste voorgekomen als een man met karakter.
Neen, Dien, 'k wou je spreken voor ik heenga.
't Werd me klaar hoe afschuwelijk je me bedrogen hebt, en toen... toen is het uit geweest tusschen ons.
Dien, m'n Dien! is 't dan zoover gekomen tusschen ons! (Hij treedt naar haar toe, 't hoofd schuddend - zij wijkt) .
Ja, je hebt 't zoo gewild.
Neen spreek zoo niet. Ik was zwak; ik heb me laten meeslepen, máar nu is alles weer goed in mij.
Maak dan dat het goed blijve!
De hemel weet wat ik sedert heb geleden. Ik heb berouw, wroeging gevoeld. - Ik wil dat het klaarheid tusschen ons wordt, want langer kan ik in dien toestand niet verkeeren. - Dien, denk nog maar terug aan dien gelukkigen tijd, toen ik je mijn bruidje noemen mocht, toen ik je portret als blijk van wederliefde kreeg, en ik
| |
| |
dan dikwijls 's nachts, moe, na met moed gewerkt te hebben, me gelukkig kon achten, de trouwe afbeelding van je edele oogen in smeekende aanbidding te bewonderen. En ook nog bleef ik dikwijls met jou, in mijmerend, droomend gesprek verbeiden, en al wat in mij sprak, bleef door je goddelijke oogenmacht bestaan.
(op gedempten, ingehoudentoon).
Dat is nu voorbij! Vergeef mij, dat ik je eens heb gezeid, dat ik je liefhad.
Neen, nooit. O Dien, denk dat 't eens terugkomt in mij, 't Goede; vergeef, vergeef me dat ik zwak, je teer en edel gevoel heb vergeten, maar niet verstooten, neen dat nooit.
Kom weer... Zwaar heb ik sedert 't gebeurde de strooming van hartknagen in mij neervoelen komen.
Zoo kwam ook door jou schuld 't leven woest op mij aanstormen.
Dien, herinner je, die luttel avonden van onuitsprekelijk geluk, toen we hand in hand, hier in dezelfde plaats - zoo gezellig met elkaar zaten te praten, en we ons heil, de al-éenige schoonheid voor niets ter wereld hadden willen ruilen. - 't Is waar, we beminden elkaar.
| |
| |
Wij ademden in 't groot rumoer van 't leven zoo vrij gelukkig, wijl daarin, als een wreede onduldbare wachter, rondom uitziende, mij in zijn verleidelijke handen kreeg, en het einde van het treurspel meebracht.
't Leven bestaat in sterkte, dat hadt je moeten weten.
O God! o God, ben ik dan de eenige zwakke, ben ik dan...
(zijn handen wringend).
Eén liefdewoord weerom, éen woord: vergiffenis! Zie, nu keer ik weer tot jou, als boeteling.
Je wilt dus dat ik spreek?
Ja, geen bange twijfel meer, hier in mijn binnenst, geen vlijmend zielewee, hoe scherp en schel je woorden me zullen treffen; dan zal ik als een nieuwgeborene wezen of wel als een verwoeste ziel die men tot verdelging doemde, niet meer ontwaken.
O vlijmend zielewee, verwoeste ziel die jij eens totverdelging doemde.
(met gesmoorde stem).
Dina, spreek!
| |
| |
Welaan, nu zal ik spreken! (na een pauze) . Twee jaar zal 't zijn, dat jij wreed-spelend met mij, je liefde aan een ander bekend maakte. Mijn geheugen heeft me veel van je trouw gehouden; in mij voel ik nog steeds veel van je woorden gaan en komen, maar de tijd, hoop ik, zal wat nog overglimt van 't verleden, uitblusschen.
Je heb je aan die vrouw verbonden gevoeld omdat zij in haar omkronkelende macht, je lichaam in wildschroeiend smachten verwon. Je kunt nu blij zijn, want je hebt mijn verdere dagen van gedroomde heerlijkheid verwoest. Ik was te vroeg, te ras opgeklommen langs de trap van fonkelend geluk, die nu ingestort ligt. Mijn gedachten, en alles wat in mijn innigste ziel omging, dat alles was voor jou. Van je lippen, waarvan ik eens den al-heerlijken kussenregen met een vreemd bekoren gevoelde, heeft zij met een doorproevende kracht de hakende trilling doorvoeld en in jou hart getroond!
(zijn handen wringend).
O Dien, zoo niet!...
En toen een verdere verbintenis, een door de wet, je aan haar moest verbinden, toen heb je, als laffeling je terug getrokken en verwoestte een tweede ziel het leven. Ontmoedigd, maar lichaamlijk sterk heb je me gemaakt. - En na 't gebeurde, toen ik alleen was, toen zat ik dikwijls in diepe mijmering verzonken en droomde! dan kon ik niet gelooven dat mijn hartebloem door den storm
| |
| |
bezweken was en ik trachtte ze op te heffen. Maar dan hoorde ik plots een angstgeschreeuw in mij dat klonk: laat af, laat af, je weet het wel, ze was enkel bloem.
O Dien, vergiffenis, genade, o Dien.
En toen je me naderde na je heimelijke verbintenis, toen beloog je me met oogen, handen, mond; diep neer voor je voeten hadt je me toen willen zien neerbuigen, voor je valsche eerlijkheid. Van de gouden rust die nu voor altijd is ontvloden, blijft mij slechts de martelende schrijnende herinnering! En 'k vraag mij af, daar toch alles door jou werd voorbereid, of deze woorden die ik je slingeren ga in 't bleek gelaat in je binnenst weerklank zullen vinden: Hoe durf jij, een naam, mijn naam door jou veracht, trachten over je lippen te krijgen!
Mijn haat is doorgekomen! Ga heen!
Ga heen, ik voel haat als barnend gif in mijne ziel neerdruppelen. Ga weg!
Om nooit terug te komen (Zenuwachtig af) .
O wreed gedenken (Zij laat zich neervallen) .
De meid roept intusschen achter de schermen
Mevrouw... Mevrouw!
De meid trekt de deur open, kijkt naar binnen.
|
|