| |
| |
| |
Beschouwingen over den Zuid-Afrikaanschen Oorlog.
De langdurige worsteling in Zuid-Afrika is door de gansche beschaafde wereld - en zeer in het bijzonder door de geestverwante broeders van den Nederlandschen stam - met zulk eene algemeene belangstelling gevolgd geworden, dat het onderwerp, dat ons eenige oogenblikken zal bezighouden, niet behoeft te worden beschouwd als te zijn van speciaal militairen aard.
Trouwens de inrichting der Boerenlegers is op zoo weinig militaire leest geschoeid, heeft daarenboven zulk een sterk sprekend burgerlijk karakter, dat het - voor militair en burger beiden - van belang is te weten, wat zij ons weten te verhalen, die den krijg hebben medegemaakt.
Wij danken in deze veel aan het uitvoerig rapport door Jonkheer Ram, kapitein der Infanterie, aan de Nederlandsche Regeering ingediend; hij toch is in de gelegenheid geweest - als militair attaché verbonden aan het hoofdkwartier van Generaal Louis Botha - zich een onbevangen oordeel te vormen over tal van dingen die ons uit den aard der zaak minder goed bekend waren.
Het is vrij algemeen bekend dat de hoofdkaraktertrek van een volk grooten invloed uitoefent op de waarde van dat volk als krijgsman.
De hoofdkaraktertrek van den Transvaalschen boer is flegma, zelfs in zóó hooge mate, dat deze hem in den zenuwschokkenden strijd met de moderne vuurwapenen van onschatbaar groote waarde is.
Een Hollander kan flegmatiek zijn, zelfs noemen velen
| |
| |
al de Hollanders flegmatiek; echter naar de gegevens af te leiden, schijnt het dat één Boer meer flegma bezit dan tien Hollanders te samen.
In de geschiedenis vinden wij het volgend staaltje van een rustigen gemoedsaard opgeteekend.
In 1881 kwam een bode te Potchefstroom berichten dat Generaal Smit de Engelschen verjaagd had van den Majubaheuvel.
Het geheele omvangrijke verhaal werd door de pijprookende Boeren aangehoord, zonder dat zij een spier vertrokken; den bode werd niets anders gevraagd dan: ‘heb jou niks nie vergeet?’ en het antwoord was: ‘ik heb amper vergeet, dat ons Generaal Colley het doodgeschoot’.
Men behoeft echter niet te gelooven dat zelfs één oogenblik de pijp uit den mond werd genomen,
Een karaktertrek die de Boeren gemeen hebben met hunne voorvaderen, de oude Germanen, zooals wij die bij Tacitus vinden beschreven, is, dat zij gaarne over ruimte beschikken, liever hebben zij 10.000 dan 5.000 morgen land als hun persoonlijk bezit.
Op deze uitgestrekte landerijen grazen onder de hoede van kafferherders groote kudden hoornvee en schapen vrij rond; het toezicht op deze kudden maakt een hoofddeel uit van de werkzaamheid van den Boer; deze moet dus wel een groot deel van den dag gewapend in den zadel doorbrengen, en vormt hij zich reeds van der jeugd af aan tot een uitstekend ruiter, die geleerd heeft zonder kazernedwang en slaafsche discipline in alles zich zelf te helpen en vooral om zijn nooit missend schot onder alle omstandigheden met groote kalmte af te geven.
Het zijn dus de levensomstandigheden die den Boer van huis uit hebben gevormd tot een uitmuntend soldaat, vooral voor den kleinen- of vrijbuitersoorlog.
| |
| |
Men treft onder de echte Zuid-Afrikaansche Boeren geen lieden aan die een bepaald beroep of bedrijf uitoefenen; de meeste zijn veeboeren, die zelf de bezigheden verrichten waarvoor wij ons zouden wenden tot een metselaar, een loodgieter, een verwer, een timmerman, een schoen- en zadelmaker.
Het voornaamste waar de Boer zich mede bezighondt is de godsdienst, in streng Calvinistischen geest opgevat. Wanneer zijne kudden in veiligheid zijn, is het de godsdienst waarover hij spreekt met vrouw, kinderen, kleinkinderen en achterkleinkinderen, in den godsdienst gaat zijn geheele ziel, zijn geheele levensbeschouwing, op.
De Boeren slaan, evenmin als de Germanen zulks deden, den raad hunner vrouwen in den wind.
Na de annexatie van 1877 door Engeland zouden de Boeren misschien in het gemis hunner onafhankelijkheid hebben berust als de vrouwen niet hunne mannen, zoons en schoonzoons hadden aangezet ‘om den Rooinek te verjaag’.
Men kan zich het best een denkbeeld maken van de wijze waarop de Boer zich kwijt van de op hem rustende plicht, om in tijd van nood den vaderlandschen bodem tegen vreemde overheersching te verdedigen, door de zoo algemeen bekende afbeelding van den Boer met zijn tien zoons gereed ten strijde te trekken. Op deze afbeelding zijn alle trappen van den menschelijken leeftijd - van de prille jeugd tot den grijzen ouderdom - voorgesteld ter beschaming van hen, die zich - helaas! ook nog in ons land - blijven kanten tegen algemeene, persoonlijke dienstvervulling.
Het ‘Allen Weerbaar’ is in Zuid-Afrika geen ijdele klank, daar is dit beginsel van staatkundige rechtvaardigheid ernstige werkelijkheid, tot een navolgingswaardig voorbeeld van alle leden van den grooten Nederlandschen
| |
| |
stam. Dat ook wij een voorbeeld mogen nemen aan onze broeders in Zuid-Afrika, opdat het ook weder ditmaal niet bij praten alleen over volksweerbaarheid moge blijven. Gelukkig ‘het daget in het Oosten’.
Een snelle mobilisatie van een goed ingericht leger is eene hoofdvoorwaarde tot slagen in de hedendaagsche oorlogen. Voor hem die bekend is met de wijze, waarop de Fransche en Duitsche legers tot de tanden toe gewapend aan de grenzen van het Rijksland Elzas-Lotharingen tegenover elkaar staan, gereed om elk oogenblik op het ontvangen van een telegram tegen elkander op te rukken, heeft de snelle mobilisatie der Boerencommandos iets, dat op dit punt de volmaaktheid nabijkomt.
De legerindeeling en de mobilisatie der Zuid-Afrikaansche Republieken berusten op de volgende grondslagen.
De krijgsmacht wordt gevormd uit alle weerbare mannen van het land benevens uit die inboorlingen wier opperhoofden aan het gezag der blanken zijn onderworpen, deze echter uitsluitend om hulpdiensten te bewijzen, doch nimmer ‘om tegen den witmensch te vechten’.
Tot de dienstplichtigen behooren alle lichamelijk geschikte mannen van 16 tot 60 jaren.
Het grondgebied is tot ordening der krijgsmacht verdeeld in districten; het district in veldkornetschappen; het veldkornetschap in wijken, waarvan de grenzen werden bepaald door onderling overleg tusschen den Staatspresident, den commandant-generaal, de commandanten en de veldkornetten.
De veldkornetten en adsistent-veldkornetten worden gekozen bij meerderheid van stemmen door de stemgerechtigde burgers der wijken en veldkornetschappen; de commandanten door de stemgerechtigde burgers der districten; de commandaut-generaal door de stemgerechtigde burgers der Republiek. Stemgerechtigd zijn alle blanken die min- | |
| |
stens één jaar in de Republiek wonen en den 21-jarigen leeftijd hebben bereikt.
De officieren die zonder voldoende reden bedanken of weigeren de op hen. uitgebrachte keuze te aanvaarden worden gestraft met geldboete, stijgende met de rangen: een veldkornet met 50, een commandant met 100 en de commandant-generaal met 250. rijksdaalders.
Ieder man zorgt voor zijn eigen uitrusting, voedsel, paard, wapens en munitie. Alle buitgemaakte goederen worden gelijkelijk verdeeld onder de dienstdoende burgers die in het veld zijn geweest, na aftrek:
1o Van de vergoeding der schade door de uitvoering van een commando veroorzaakt aan wagens, paarden en trekvee;
2o Van de oorlogskosten door de regeering uitbetaald;
3o Van een onderstand en vergoeding aan gekwetste burgers; en
4o Van een fonds tot ondersteuning van weduwen en weezen van gesneuvelde burgers.
Uit het bovenstaande ziet men, dat het krijgswezen zeer eenvoudig, doch daarom niet te min zeer goed, is ingericht, en dat de Transvaalsche Boer is onderworpen aan den zwaarsten algemeenen dienstplicht.
Als een voorbeeld van snelle samentrekking der Boerencommandos moge het volgende dienen.
Op 30 December 1895 was de toestand op den Witwatersrand alles behalve rooskleurig; een troep ontevreden uitlanders had op ongeveer 15 k.m. van Pretoria een versterkt kamp opgeslagen, met het oogmerk daarin te ontvangen Dokter Jameson, administrateur van Betsjoeanenland, aan het hoofd van 800 bereden manschappen, die in alle stilte door hem waren verzameld, uitgerust, van paarden, geweren, kanonnen en munitie voorzien; met de bedoeling de Transvaalsche Boeren in vollen vrede, zonder oorlogsverklaring en bij verrassing, op het lijf te vallen.
| |
| |
Gedurende den nacht van 30 op 31 December werden de straten van Pretoria door een sterke politiemacht bewaakt, en de paden tusschen Johannesburg en Pretoria door de ruiterij afgereden. In het artilleriekamp was alles leven en beweging; een aantal tenten was binnen het kamp opgesteld en burgers uit het dorp, zoowel als buitenmenschen, artilleristen zoowel als vrijwilligers, betrokken de wachten; de hoofdofficieren waren ter plaatse aanwezig; kanonnen stonden voor den dienst gereed, evenals gezadelde paarden voor den verkenningsdienst.
Sympathiek was de belangstelling van Oranje-Vrijstaat, waar 2000 man gereed stonden om op den eersten wenk de Transvalers ter hulp te snellen.
Lieden uitgezonden door de Chartered company, die de overrompeling van Dokter Jameson zouden voorbereiden, seinden op 29 December: ‘all right’.
Onmiddellijk na de ontvangst van dit telegram overschreed Jameson, die zich te Mafeking bevond, de Transvaalsche grens en rukte met zijn troep de provincie Marico binnen,
Op Nieuwjaardag kwam hij bij Krugersdorp aan; hij had in dien tusschentijd bijna geen rust gehad, zijn welbewapende en goed bereden troep, die ook een aantal stukken veldgeschut medevoerde en door wagens met proviand gevolgd werd, had den enormen afstand, die Mafeking van Krugersdorp scheidt, in drie dagen afgelegd. De manschappen hadden toen reeds veel geleden door gebrek aan voedsel en vooral aan drinkwater.
De Boeren toch hadden de levensmiddelen in de provincie Marico reeds onderschept, zoodat de troep was uitgeput toen men in den morgen van 1 Januari 1896 op marsch ging; men was toen nog slechts 24 k.m. van Johannesburg verwijderd.
Het dal waarin de troep van Jameson voortreed verwijdde
| |
| |
zich even voor Krugersdorp komvormig; de weg liep tusschen een paar heuvels door opwaarts.
Wat was dat?
Een schot..... en weer een, dáár achter de rotsen.....
Dus de Boeren wisten alles en waren voorbereid op zijn komst!
Voortdurend knalden er achter de rotsen schoten en Jameson begreep dat een afdeeling Boeren hem den weg versperde; hij deed een woesten aanval.
Het terrein was heuvelachtig; zijn troep werd teruggeslagen; de Boeren brachten door hun onfeilbaar schot den mannen van Jameson aanzienlijke verliezen toe.
Majoor Sir John Willoughby voerde de Engelschen aan in het gevecht dat elf uur duurde; het was eigenlijk een reeks van schermutselingen, waarin van beide zijden met groote dapperheid gestreden werd.
Met het invallen van de duisternis trok Jameson af met de bedoeling over Randfontein naar Johannesburg te trekken; deze toeleg werd echter 's nachts om twee uur door de Boeren ontdekt en het vuur van weerskanten begon opnieuw met groote hevigheid.
Bij het aanbreken van den dag had Jameson 70 à 80 man verloren aan dooden, gewonden en gevangenen; de anderen waren uitgeput van honger en vermoeidheid, terwijl de inmiddels sterk aangegroeide Boerenmacht hem den doortocht naar Johannesburg had afgesneden.
De Boeren hadden twee liniën gevormd, die een rechten hoek met elkaar maakten; het hoekpunt bevond zich op den weg die Jameson steeds heuvelopwaarts te nemen had. Daar hem geene andere keus gelaten werd dan het hoekpunt aan te vallen, werd hij daardoor onder het kruisvuur van geweer- en kanonschoten gebracht, terwijl zijne manschappen over een vlak veld tegen de Boeren moesten inrijden, die zich achter kleine uitstekende rotsen (kopjes) verschanst hadden.
| |
| |
Tot overmaat van ramp begonnen op dat oogenblik van het gevecht de Maxim-snelvuurkanonnen hun dienst te weigeren, nu kon de worsteling onmogelijk lang meer duren, het eind van den strijd was nabij.
De Engelschen zagen in dat de Johannesburgers hen in den steek hadden gelaten en dat de Boeren, die hen geheel hadden omsingeld, hen desgewild als honden hadden kunnen doodschieten.
Op den 2 Januari 1896 elf uur 's morgens had Jameson zijn laatste patroon verschoten; zijne manschappen vielen van vermoeidheid bijna van hunne paarden, hetgeen niet te verwonderen was als men weet, dat ze in de laatste vier- en twintig uur niets hadden gegeten.
Overgave is dan ook het einde geweest van den onbeschaamden vrijbuiterstocht van Dokter Jameson, een tocht zóó verraderlijk, spottend met alle regels van het volkenrecht, dat men daarvan te vergeefsch de wedergade zoekt in de moderne krijgsgeschiedenis.
Uit de wijze waarop de commandanten Cronjé en Malan, benevens de veldkornet van Krugersdorp den schaamteloozen Jameson-raid hebben afgeslagen, kan men zich eene voorstelling maken van den eenvoud der legerindeeling en snelheid van samentrekking der Zuid-Afrikaansche Boerencommandos.
De Jameson-raid heeft voor een oogenblik Chamberlain's plan - de vestiging van de macht van Engeland in geheel Zuid-Afrika - tegengehouden, doch daarna ziet men plotseling de gebeurtenissen in Egypte een krachtiger karakter aannemen; in 1898 werd de Khalifa verslagen, eene Engelsch-Egyptische heerschappij in Soedan ingevoerd, en in 1899 volgde in Zuid-Afrika eene scherpe actie op deze expeditie.
Op welke wijze heeft deze verscherpte actie zich geopenbaard?
| |
| |
Laat ons deze vraag zoo kort mogelijk beantwoorden, het antwoord toetsend aan de geschiedenis, zooals deze zich geleidelijk heeft ontwikkeld.
Bij het opslaan der geschiedboeken over Zuid-Afrika treft men schier op iedere bladzijde bewijzen aan van de begeerlijkheid en roofzucht der Britten; waar de Boer ook heentrok om aan de klauwen van dit menschelijk roofdier te ontkomen, overal zat het hem op de hielen; nauw had deze het land bereid en was hij tot een zekere mate van welvaart gekomen, of er werd een list verzonnen; een Kafferhoofdman overgehaald om een stuk te teekenen ten einde een schijn van recht te hebben om te kunnen overgaan tot de annexatie, men denke slechts aan Natal en aan de diamantvelden van Kimberley.
In Engeland bestaat een internationale goudbond, waarbij de roofridders der middeleeuwen vergeleken, nog heiligen zijn; door de leden dier bende is de Chartered-company opgericht geworden en deze weder heeft het Engelsche volk in den rampzaligen Zuid-Afrikaanschen oorlog gestort.
Een zoo bezadigd man als de beroemde Duitsche professor in de Geschiedenis Mommsen - bekend om den scherpen blik, die hij heeft op de geschiedkundige feiten van den dag - schreef aan een Amerikaansch vriend, ‘dat deze oorlog niet alleen, als elke oorlog in het algemeeu, een ongeluk is doch een schande tevens. De herhaling van Jameson's rooftocht door de Engelsche Regeering - ik wil niet zeggen door het Engelsche volk - dat door beurs- en mijnspeculanten is bewerkt geworden, is de openbaring van zedelijke en politieke corruptie’.
Voor volkeren en menschen schijnt er een tijd aan te breken dat zij hunne zinnen verliezen, dat zij de oogen half sluiten wanneer zij ervaringen opdoen die hun minderheid doen blijken. Altijd overtuigd van eigen voortreffelijkheid geven zij zich over aan ongewoon wantrouwen, in één woord, ze worden chauvinist.
| |
| |
In Engeland is de handelstand sterk aangetast door chauvinisme, daarbij neiging toonende zich aan te sluiten bij de imperialistische politiek, die overslaat tot jingoisme, als ze zich uit in den kreet: ‘alles voor Engeland, weg met den vreemdeling!’
Het is echter een minder aangename gewaarwoording voor het Engelsche volk wanneer het kennis neemt van het feit, dat de ontwikkeling van handel, scheepvaart en nijverheid der Duitschers schier aan het ongeloofelijke grenst. Zoo nam in het tijdvak van 1880 tot 1899 Duitschland's handel toe met 71%; die van de Vereenigde Staten van Noord-Amerika met 30% en die van Engeland met slechts 18%
Deze cijfers zeggen meer dan lange beschouwingen.
Wanneer men leest op welke wijze de Engelschen zich uiten over den handel van andere volken, hun scheeve beoordeelingen en kleine opvattingen, dan staat men verbaasd over de verandering die heeft plaats gegrepen in een volk, eertijds beroemd om zijn energie, zijn practischen blik; in één woord - het volk, - dat vele jaren heeft gestaan aan de spits der cultuurvolken.
Op geen enkel gebied herkent men dat nijvere, vrijheidslievende, liberale Engelsche volk van de eerste helft der vorige eeuw.
De ongeregeldheden in 1877 in Transvaal onder den President Burgers werden door de Engelsche regeering gretig aangevat als een voorwendsel om dit land te annexeeren. Reeds toen vleiden de Engelschen zich met de hoop op de totstandkoming eener Zuid-Afrikaansche confederatie, waarvan Kaapland, Natal, Oranje-Vrijstaat en Transvaal als afzonderlijke staten deel zouden uitmaken.
Toen in 1880 President Pretorius door den Engelschen resident werd gevangen genomen onder beschuldiging van hoogverraad, brak de opstand uit.
| |
| |
Paul Kruger werd uitgenoodigd het presidentschap te aanvaarden, den Volksraad bijeen te roepen en de noodige stappen te doen tot herkrijging der dierbare onafhankelijkheid, die de Engelschen op zóó sluwe, listige wijze den Transvaalschen Boeren hadden ontroofd.
Na de overwinning der Boeren in den slag op den Majubaberg - 27 Februari 1881 - werd op den 8sten Augustus 1881 te Pretoria een verdrag geteekend, waarbij de Koningin van Engeland zich het recht voorbehield te Pretoria een resident te benoemen; Transvaal zou volkomen onafhankelijk zijn behoudens het recht om overeenkomsten aan te gaan met vreemde mogendheden en de wetgeving betreffende de inboorlingen, op welke beide punten de toestemming van Engeland noodig was. Gladstone zag in 1883 geheel af van de suzereiniteit en hield alleen voor Engeland de goedkeuring van overeenkomsten met vreemde mogendheden, de Oranje-Vrijstaat maakte echter hierop eene uitzondering.
De Engelschen hebben steeds ten onrechte beweerd, dat de conventie van 1883 niet had opgeheven die van 1881 en hiermede dus ook niet de suzereiniteit. Een en ander kortelings samenvattende komen wij tot de slotsom, dat na de annexatie in 1877 van Transvaal door Shepstone, Engeland dit land nimmer heeft losgelaten; in 1881 en 1883 bleef het in zekeren zin afhankelijk; te Pretoria hield een vertegenwoordiger van Engeland's Koningin verblijf, niet als ambassadeur doch als resident; het verbod om met andere mogendheden verdragen te sluiten zonder de toestemming van Engeland werd niet opgeheven; volkomen onafhankelijk is de Zuid-Afrikaansche Republiek na het jaar 1877 nimmer meer geweest.
Deze omstandigheid werpt een eigenaardig licht op het afbreken der vredesonderhandelingen op den 18 April 1902; de Boeren toch zullen vermoedelijk nimmer meer terug- | |
| |
wenschen den tweeslachtigen toestand van voorheen, een toestand waardoor op ieder voor Engeland gewenscht oogenblik hun rust, hun vrede, hun welvaart kon worden verstoord. Van nu afaan zal hunne leuze wel zijn - ondergaan of aansluiting tot een van Engeland geheel onafhankelijken Zuid-Afrikaanschen Statenbond!
De tweeslachtige toestand had echter nog geruimen tijd kunnen duren indien er geen bijzondere reden had bestaan om aan de onafhankelijkheid van Transvaal een eind te maken. Die reden lag in de Transvaalsche goudmijnen. President Kruger heeft het van het begin af instinctmatig gevoeld, dat die goudmijnen eenmaal het ongeluk der Zuid-Afrikaansche Republiek zouden worden.
Wanneer de uitgestrekte landstreken der Chartered company - waarvan de met assegaaien en kopknirri's bewapende Matalabelen door de moderne vuurwapenen der Engelschen waren uitgeroeid - zóóveel goud was gevonden als in Transvaal, dan had men dit land vermoedelijk nog wel wat met rust gelaten.
Doch helaas! Rhodesia schijnt arm te zijn aan goud en het bestuur van de Chartered raakte hoe langer zoo meer in den knel, een ontzettend bankroet stond voor de deur; dit moest ten koste van bloed en van tranen voorkomen worden; Transvaal moest er onder voor het goud en voor het imperialisme!
Zooals wij ons zullen herrinneren werd het stemrecht der uitlanders, die zich voornamelijk in de gouddelverijen van den Witwatersrand hadden saamgepakt in Johannesburg, tot een voorwendsel genomen; gouddelvende arbeiders van allerlei nationaliteit - en menigmaal van geen brandschoon verleden - werden geprest tot een schijnbaar politieke beweging voor vrijheid en recht. Onder die leuze nu is een strijd aangevangen, die nog steeds de gansche beschaafde wereld van verontwaardiging doet trillen, en
| |
| |
waarvan de noodlottige gevolgen uit een politiek en moreel oogpunt zullen blijken dieptreurig te zijn.
Het is van algemeene bekendheid, en een steeds terugkeerend verschijnsel, dat het aantal moorden en misdaden onder een volk na een oorlog in hooge mate toeneemt; een toestand van algemeene verwildering treedt in - het zedelijk bewustzijn daalt.
Wij lezen in een geloofwaardig rapport door den Boerengeneraal de la Rey aan President Kruger uitgebracht:
‘Ons vee is alles weggenomen. En waar het niet kon vervoerd worden, werd het bij elkaar gekeerd en doodgeschoten of met sabels en messen doodgestoken. De ongeleerde paarden werden in kralen gejaagd en daar op elkander doodgeschoten; en waar ze in het wild grazen worden de bom-maxims daarop gericht en zoo weggemaaid. Van een geloofwaardig zegsman weet hij mede te deelen, dat de Engelschen ook tegen de beesten met wreedheid te keer gaan.
Herhaaldelijk treffen de Boeren schapen aan, die men maar een steek in het lijf heeft toegebracht en dan laten loopen. De darmen sleepen de dieren na.
In het Westen van Oranje-Vrijstaat, in Boshof, heeft commandant Badenhorst een troep losloopende schapen gevonden, waarvan bleek dat de Engelschen alleen de tongen hadden uitgesneden.
In het Oosten van Transvaal kwam een commando langs een reusachtigen hoop, naar het scheen afgemaakte schapen. Het was een witte berg gelijk.
Maar de Boeren hoorden nog geluid uit den hoop komen en zij begaven er zich heen. Toen bleek, dat een groot deel nog leefde met afgrijsselijke wonden, die maakten zij af, en onder en tusschen de doode en verminkte beesten haalden zij nog eenige honderden levende schapen te voorschijn.
| |
| |
De Engelschen hadden blijkbaar geen tijd gehad en de levende schapen maar aan den honger- en verstikkingsdood prijs gegeven.
Dat begrijpt de Boer niet, dat men op zulk een wijze oorlog voert tegen de stomme beesten.
Wij begrijpen echter des te beter dat het aantal moorden in het uitgestrekte Britsche rijk op verontrustende wijze zal toenemen wanneer deze moderne kannibalen - die in stede van dapper te vechten, zooals zulks een braaf soldaat betaamt, bij elke gelegenheid de handen hebben opgestoken en de witte vlaggen laten waaien - in de geregelde burgermaatschappij zullen zijn teruggekeerd.
Een staaltje van afschuwelijke verwildering van een deel van het Engelsche volk moge dit artikel besluiten.
Het cynisme te Glasgow bij het vreesselijke ongeluk tentoongespreid, heeft in de wereld veel verontwaardiging gewekt en de Temps maakt een vergelijking tusschen de Engelschen van nu en de Romeinen in hun periode van verval.
Het Engelsche volk herinnert, volgens de Temps, treffend aan het Romeinsche volk, toen het opging in zijn ‘panem et circenses’ brood en worstelspelen. Tachtig duizend menschen volgden te Glasgow hartstochtelijk den voetbalwedstrijd tusschen Schotland en Engeland, een schouwspel dat men met de oude gladiatoren gevechten zou kunnen vergelijken.
Opeens stijgen vreesselijke jammerkreten omhoog! Een tribune stort in en de omlaag vallende planken en gebinten vormen weldra een diepen kuil, gevuld met een verschrikkelijken klomp menschenvleesch.
Wordt het spel gestaakt? Geen kwestie van. De burgemeester van Glasgow geeft bevel door te spelen en de een oogenblik gestaakte wedstrijd wordt voortgezet; het volk wil niets van de ramp vernemen vóór het den uitslag
| |
| |
van den strijd kent. De hoera's der menigte overstemmen het gejammer der stervenden en verminkten; terwijl de ontruiming van den moordkuil zoo'n vreesselijk werk was, dat de mannen daarmede belast door massa's drank zich tegen hun ontroering moesten verzetten.
Kipling heeft onlangs de sportontaarding scherp gehekeld, toen hij sprak van de in ‘flanel gekleede idioten’ en ‘de voetbalgekken.’
Glasgow bewijst dat de ongezonde sportzin nog erger verwoesting onder de Engelschen aanrichtte. De sport is een handelsartikel geworden; het professionalisme viert hoogtijd. De pers is zijn slavin geworden en door middel van de wedwoede verovert de sport hoe langer zoo meer hoofd en hart van het Engelsche volk. Ruwe, betaalde, onzinnig geprezen krachtpatserij is de edele sport geworden en dit nuttige opvoedingselement wordt een ontaardingsgift van zeer gevaarlijke soort.
De Britsch-Schotsche volksmassa - zoo besluit de Temps - heeft de verschrikkelijkheid begaan van zich te vermaken twee passen verwijderd van een bloedigen menschenklomp, omdat zij voor een groot deel uit wedders bestond, en omdat men aan 80.000 menschen hun entrée had moeten teruggeven indien het spel had moeten gestaakt worden.
De autoriteiten te Glasgow verkozen heiligschennis boven wanorde en oproer!
Zoo is ook de toestand geweest van het keizerlijke Rome dat wij uit Quo Vadis hebben leeren kennen. Behoudens hun wreedheid zijn de gladiatorenspelen in Engeland hersteld.
Het brood daargelaten, zoekt het Engelsche volk op vele wedstrijdterreinen niet anders dan de grove en demoraliseerende emoties, waarmede Nero, Senecio, Tigellinus,
| |
| |
Vitelius - in het algemeen het hof van Ahenobarbus - zich trachtte op te monteren.
Hard, zeer hard klinkt dit oordeel, doch is het onjuist?
***
De reuzenstrijd in Zuid-Afrika is volstreden.
Met weemoed buigen wij het hoofd over den afloop van dien strijd.
Als liefhebbende Broeders van den grooten Nederlandschen stam zullen wij in stille berusting ons leed dragen, waaronder wij zóó zwaar gebukt gaan, dat wij daarover ternauwernood met elkander durven spreken, evenmin als men dat over een geliefden doode doet, omdat zijn met glans omstraald beeld de weemoedigste herinneringen bij ons opwekt en nauwelijks geheelde wonden weder openrijt.
In het allerminst is het ons plan op onwaardige wijze ons hart lucht te geven over de Engelsche natie en over haar Regeering.
Onze weemoedige gedachten vinden hunne uiting in een tweetal der vele artikelen, die in de Nederlandsche pers over den vrede zijn verschenen, namelijk dat in de Haagsche Courant en in den Standaard.
De Haagsche Courant van 6 Juli schrijft:
‘Vrede na een reuzenstrijd van haast drie jaren. Sombere gezichten, meerendeels, bij 't vernemen van die tijding in Holland, terwijl Engeland juichte en jubelde. Want stond er niet in de proclamatie van den verheugden Edward VII: ‘mijn nieuw gebied - mijn nieuwe onderdanen? ‘En was niet andermaal, Groot-Brittannië erkend als de souverein nu in heel Zuid-Afrika?’
De vierkleur neergehaald, de ‘Union Jack’ nu rechtens wapperend in Transvaal en Vrijstaat.
Teleurstellend, inderdaad.
Toen Ladysmith en Kimberley ingesloten waren en
| |
| |
Buller's legermacht had kunnen vernietigd worden, hadden wij 't ons zoo anders voorgesteld.
Bitter einde van wat begon met Elandslaagte en Spionskop.
Was dáárvoor - behalve zóóveel schats - zóóveel ellende geleden?
Maar de telegrammen, die daarna volgden, hebben dien pijnlijken indruk toch wel verzacht.
De woeste, onmenschelijk harde proclamatie van Kitchener, die onherroepelijk heette, is door 't trotsche Engeland stillekens ingetrokken. De mannen, die voor immer uit hun Vaderland zouden gebannen zijn, keeren er als vrije burgers in terug.
Het Boerenvolk, dat geen zelfbestuur meer krijgen zou, krijgt dit, op gelijken voet met andere kroonlanden.
De ‘rebellen,’ reeds ter dood veroordeeld, kregen genade - waarschijnlijk, op enkelen na misschien, geheele gratie.
De taal - immers ‘gansch het volk’ - blijft Hollandsch in school en rechtszaal, waar de Hollandsche Afrikaanders dit verlangen.
De vraag van het verleenen van het kiesrecht aan inboorlingen zal beslist worden na de invoering van het zelfbestuur.
Geen bijzondere belasting zal worden opgelegd aan den grond, eigendom in de Transvaal en de Oranjerivierkolonie om de kosten van den oorlog te vergoeden.
Integendeel, Engeland, dat een half jaar te voren onbepaalde onderwerping eischte, betaalt - als in 't oorlogsrecht den overwinnaar past - 36 millioenen schadevergoeding voor wat zijn generaals verwoestten en nog heelwat bovendien, zij 't dan in naam als een vrije gift uit edelmoedigheid.
Een naar omstandigheden eervolle vrede dus, - gunstiger inderdaad, dan men zich dien een maand geleden durfde denken.
| |
| |
En de toekomst.....
Wie, die er aan twijfelt na deze schijnzegepraal van 't onrecht?
Want wat Edward zeide te hopen, kan niet geschieden. In een eeuw vergeten de Afrikaanders deze schrikkelijke drie jaren niet.
Maar voor 't oogenblik is de vrede hersteld en kan de welvaart herleven.
Wie zeggen blijft, dat de Boeren dit op deze voorwaarden niet hadden mogen aannemen, - hij vergeet, dat 't gemakkelijk is, rustigjes van hier uit te verklaren, dat de menschen ginds zich liever hadden moeten doodvechten.
En hij vergeet, dat de dappere aanvoerders beter dan wij hier den waren stand van zaken hebben gekend en waarlijk, na zulk een volhardenden strijd, niet zonder reden de voorwaarden van Engeland hebben aangenomen.
Het ‘eindcijfer’ zegt trouwens genoeg: 54 tegen 6 stemmen.
Wie die daartegen den moed nog heeft, te zeggen: zij hadden moeten blijven volharden?
Waarlijk, de uitkomst bewijst wel, dat een goede dienst aan de Boeren werd gedaan, toen Nederlands ministerpresident den weg opende om tot den vrede te komen.
Een weg, die, zonder zijn tusschenkomst, waarschijnlijk ook nu nog zou zijn afgesloten geweest.
Zonderling! 't Moest een Engelsch blad zijn, dat na de vredestelegrammen 't eerst in herinnering bracht, dat Dr Kuyper de man is, die den vrede deed tot stand komen.
Terwijl geen der Nederlandsche bladen, die dadelijk met beschouwingen gereed waren, dit feit aanvoerde, is 't de ‘Westminster Gazette,’ die de volgende vredekroniek gaf:
25 Januari. Depêche van de Nederlandsche aan de Britsche Regeering - vooraf gegaan door Dr Kuyper's reis naar Engeland.
| |
| |
29 Januari. Lord Landsdowne's antwoord: ‘Waarom onderhandelen de Boeren niet met Kitchener in Zuid-Afrika?’
1 Februari. Briefwisseling per post aan lord Milner gezonden, wien men per telegram opdroeg, lord Kitchener te verzoeken, de depèches aan de Boeren-aanvoerders te velde mede te deelen.
23 Maart. De Boeren komen naar Pretoria onder bescherming van de witte vlag en beraadslagen te Kroonstad.
9 April. Boerenbijeenkomst te Klerksdorp.
12 April. Boerenbijeenkomst te Pretoria.
18 April. De afgevaardigden gaan uiteen, om de kommandos te raadplegen.
16 Mei. Slotconferentie te Vereening.
31 Mei. De vrede geteekend te Pretoria.
Inderdaad: dat de vrede tot stand kon komen is te danken aan den Nederlandschen minister, die op het juiste oogenblik en op de juiste wijze de twee strijdende partijen samenbracht.
Zelfs de heftigste politieke vijandschap had dát niet mogen verzuimen te vermelden.
De Boeren hebben de voorwaarden, Dr Kuyper heeft den vrede gemaakt.’
De Standaard het orgaan van Dr Kuyper laat zich over dien vrede als volgt uit:
Het valt smartelijk dit neer te schrijven, en de vraag is niet te onderdrukken, of dan al dat lijden te vergeefs geleden, al dat bloed om niet vergoten is. Zagen de leiders wel in dat langer volgehouden strijd toch onmogelijk tot de ‘uiteindelijke’ zegepraal kon leiden; dat het een rekken was, wie weet hoelang nog, in de Kaapkolonie met name, maar zonder eenige kans met uitdrijven van den overweldiger uit het door hem bezette gebied?
Laat ons niet hard en onbillijk oordeelen, maar liever
| |
| |
onze onwetendheid belijden ten aanzien van den werkelijken toestand daarginds. We mochten alleen met zekerheid aannemen, dat Engeland weinig of niets vorderde in de Kaapkolonie, doch wie weet hoe benard de positie was, of al meer werd, van de commando's op de overige stukken van het oorlogsterrein. Wij hebben nooit behoord tot degenen, die al maar meenden, dat de Boerenzaak er zoo vóór als na prachtig bijstond; we hebben nooit mee geroepen in het koor derzulken, die geloofden dat alle tommies in de zee gedreven zouden worden, als ze niet vrijwillig de Republieken verlieten; en meer dan eens zijn we gelaakt over wat men ons gemis aan enthousiasme, aan goed vertrouwen noemde. Maar dat was het 'm niet.
Neen, maar we wisten te goed hoe reusachtig de macht van Albion was, en hoe de Boeren slechts kleine kracht tegenover de goed voorziene en weluitgeruste heirscharen van Engeland konden stellen. Wonnen ze het tegen de tiendubbele overmacht, het zou een wonder van God's hand zijn.
De Heere heeft het anders beschikt: Het vrije volk heeft moeten zwichten voor den overweldiger.
Arme Steyn met name, die door zware lichaamskrankheid niet eens zijn mannen in Vereeniging kon aanvuren; arme Kruger, die het moet aanhooren, hoe koning Edward nu van zijn nieuw gebied spreekt!
Zwichten dan het zij zoo; maar de zedelijke overwinning blijft, naar het getuigenis van héél de wereld aan de Boeren.
Zij weten ook, dat de strijd niet voor niet gestreden is; dat die strijd op heel de menschheid een verheffenden invloed heeft geoefend en dat op de ure, door God bepaald, de vrucht van deze bange worsteling, zoo niet door hen zelven, dan door hun kinderen of kindskinderen zal worden geoogst.
| |
| |
Want al is het zoo, dat we de uitkomst zoo van heeler harte anders hadden gewenscht, en al staan we hier voor raadselen in het Godsbestuur, die niemand kan oplossen, het geloof, dat ook hier Gods wil alleen volbracht wordt en dat zijn wijsheid al ons zinnen en verwachten verre te boven gaat, staat onverzwakt. Wat nu geen onzer doorzien kan, zal van achteren de wijsheid van Gods raadslag openbaren.
Wij, Nederlanders, hebben allerminst recht tot klagen. De worsteling, die nu geeindigd werd, heeft de eere van den Nederlandschen naam doen herleven; ze heeft het eenheidsgevoel onder de zonen van hetzelfde vaderland gesterkt; ze heeft tot veel liefde en veel offerande bewogen en ons het heerlijk besef hergeven, dat er nog kracht van den Nederlandschen stam kan uitgaan.’
Kapitein Van der Veur.
Willemstad (Holland).
|
|