Tijdschrift van het Willems-Fonds. Jaargang 6(1901)– [tijdschrift] Tijdschrift van het Willems-Fonds– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 275] [p. 275] Musschenleven. De knoestig-gerinde lindeboom Ontwaakt in den romigen morgendoom. Hij schudt het waggelende hoofd, Als wou hij morren, als wou hij klagen, Om 't volkje dat de rust hem rooft Zoodra de scheemring aan komt dagen. Een gansch gezin van ruige musschen Schiet onverpoosd de takken uit, En zwiert dan weer de blâren tusschen Met onbeschaamd geroofden buit. De moeder zal het àl schaveelen En zorgen dat de jongste soort Rechtmatig zal met de andren deelen. De vader voert het hooge woord, En daar het maal in regel is, Roept hij het gansch gezin ten disch. Dan eerst begint het groote spel: Nu is 't één schetteren en schateren, Nu is 't één snappen en één snateren, 't Is één gekakel, schril en schel.... [pagina 276] [p. 276] En als 't ontbijt is afgeloopen, Begint voor hen de morgenpoos: De jongste musch komt afgekropen En moeder vlijt, met zoet gekoos, 't Jong onder hare warme zwingen, En hoort, met zuiver kennersoor, Den leeuwerik zijn zangen zingen; Een andre rept zich wagglend heen En gaat dan in de zonne koeren, Terwijl weer d'andren, ondereen, Heel op hun staai, een praatje voeren; De laatste schuift de blâren door Om naar de groene sloot te springen, En doopt den schelmschen musschenkop In 't door den nacht bedroesemd sop. In 't windje zoel, dat hornepijpt, Laat vader musch zich koestrend wieglen... De mensch, die 't leven niet begrijpt, Die mag zich aan de musschen spieglen. Hubert Melis. Vorige Volgende