| |
| |
| |
De vergrooting van het Koninkrijk der Nederlanden Door de droogmaking van de Zuiderzee.
Deus mare, Eatavus littora fecit.
‘Gods Almacht wenkte van den troon,
En schiep elk volk een land ter woon;
Hier vestte zij een grondgebied,
Dat zij ons zelven scheppen liet,’
Hoe is de Zuiderzee ontstaan?
In de historische tijden vinden wij voor het eerst van de Zuiderzee gewag gemaakt door Pomponius Mela - een Romeinsch officier - die, als behoorende tot de legioenen van Drusus, broeder van Keizer Tiberius, heeft behoord tot de eersten, die het eiland der Bataven hebben bezocht.
Hij zegt in de ‘Situ Orbis’ van den Rijn:
‘De Rijn vloeit uit de Alpen...... na een grooten afstand te hebben afgelegd, zonder zich in takken te scheiden, en in een wel bepaald bed, verdeelt hij zich niet ver van de zee in verschillende armen, waarvan de linker tot aan zijne monding toe den naam van Rijn blijft dragen.
De rechter arm behoudt eerst dezelfde breedte als vóór de vertakking, doch langzamerhand breidt hij zich meer uit, en gelijkt niet meer op een rivier, maar op een uitgebreid meer, dat, waar het zijn grootste breedte bereikt heeft, Flevo genoemd wordt, en een eiland van denzelfden naam bespoelt, daarna wordt de rivier wederom smaller, en werpt zich in den Oceaan.’
| |
| |
Opmerkelijk is het feit, dat door de afsluiting en droogmaking van de Zuiderzee, de geologische toestand van ongeveer twee duizend jaren geleden weder zal worden hersteld; met dit onderscheid evenwel, dat, wat toen poelen, moerassen, eilanden en lage landen waren, die telkens overstroomd werden, omdat ze nog niet door dijken werden beschermd, nu zullen worden verkregen vier groote, goed beveiligde polders van vruchtbare bouw- en weilanden.
De groote waterplas, waarvan het meer Flevo het middelpunt was, is niet in eens, doch geleidelijk, ontstaan.
De Nederlandsche geschiedschrijver Wagenaer zegt, dat in 1170 op een heeten zomer in den herfst een geweldige storm volgde, die het zeewater hoog over het land joeg.
Het lage gedeelte van Friesland, in de omstreken van Stavoren, werd geheel overstroomd. Zóó hoog stond het zeewater in het sticht van Utrecht, dat men de zeevisch met groote netten in de stadsgrachten ving.
Dat de Zuiderzee er door ontstaan zou zijn, gelijk latere schrijvers hebben gegist, strijdt met de oudste berichten, die van ons land bestaan. Waarschijnlijk zijn er de zeegaten alleen door verwijd.
In het jaar 1334 leden de Friezen veel van een geweldigen watervloed, waarvan ook een groot gedeelte van Holland en Zeeland groote schade had.
De overstrooming door het zeewater volgde op een geweldigen storm, die den 23 November opstak, vele dorpen werden overstroomd en eene groote menigte menschen verloor het leven.
Slechts enkele uit de vele geweldige stormen en watervloeden, die de oevers van de Zuiderzee hebben geteisterd, zijn genoemd geworden; doch het algemeen vermoeden is, dat die binnenzee, in haar tegenwoordigen toestand, geleidelijk is ontstaan tijdens de middeleeuwen; toen de centrale regeering nog zeer zwak was, toen elk gewest voor zijn eigen dijken had
| |
| |
te zorgen; toen het particularisme zijn hoogtijd vierde, en geen krachtig bewind, zooals tegenwoordig, de gewesten kon dwingen hunne landerijen tegen de hooge waterstanden te beschermen.
Het ontstaan van de Zuiderzee mogen wij ons met het volste vertrouwen aldus voorstellen.
In den ouden tijd vond men ter plaatse, waar thans de Zuiderzee zich uitstrekt, het meer Flevo en eenige kleine meren, die allengs bij het opkomen van Noordzeevloeden zich vereenigd, en met ondergeloopen landen, den tegenwoordigen zeeboezem gevormd hebben.
Dit had vooral plaats in de twaalfde en dertiende eeuw, maar het land tusschen Medemblik, Stavoren en Enkhuizen is eerst tegen het eind der 14de eeuw een prooi der golven geworden.
Sedert 1400 werden de zeegaten tusschen Texel en Wieringen zóó wijd, dat men te Amsterdam en Enkhuizen veel grootere schepen kon uitzenden dan voorheen.
Omstreeks dien tijd was de Zuiderzee ongeveer in haar tegenwoordigen toestand.
Na de geologische wordingsgeschledenis van de Zuiderzee, zoo beknopt mogelijk, te hebben behandeld, ga ik over tot het eigenlijk doel van mijn betoog:
‘De vergrooting van het Koninkrijk der Nederlanden door de droogmaking van de Zuiderzee.’
Het behaagde H.M. de Koningin-Regentes, bij besluit van 8 September 1892, no 21, in te stellen eene Staatscommissie met opdracht om te onderzoeken, of eene afsluiting en droogmaking van de Zuiderzee, op eene wijze als door de Zuiderzee-Vereeniging is voorgesteld in 's lands belang dient te worden ondernomen; en, zoo ja, op welke wijze dit werk tot uitvoering moet worden gebracht; en te bepalen, dat een verslag van de uitkomsten van het onderzoek der commissie, door haar aan Hare Majesteit zal worden uitgebracht.
| |
| |
Door de benoeming van deze Staatscommissie is het grootsche waterwerk van de afsluiting en droogmaking der Zuiderzee eenmaal gebracht geworden op de agenda van de te verrichten werkzaamheden in 's Lands vergaderzaal en het zal daarvan niet meer worden afgevoerd.
Hoe ver het met de mogelijkheid van de uitvoering van het werk op dit oogenblik staat, moge blijken uit het volgend bericht voorkomende in de Nieuwe Rotterdamsche Courant van 20 April 1900.
‘In Hollandia deelt een briefschrijver mede, dat het in den Ministerraad reeds driemaal tot hevige botsingen gekomen is betreffende de indiening van een wet tot droogmaking van de Zuiderzee, waartegen de minister van finantiën Pierson zich om finantiëele redenen schrap zet en die door den minister van Handel, Waterstaat en Nijverheid - Lely - met aandrang wordt bepleit.
Driemaal is diens voorstel verworpen en de discussie is niet malsch geweest.’
De minister Lely was voorzitter van de Staatscommissie van 1892, in welke commissie verder zitting hadden zeer bekwame deskundigen op elk gebied van wetenschap, waarmede dit omvangrijke werk in aanraking komt.
Zoo waren de belangen van den landbouw, de waterschappen, de financiën, den arbeid, de volksgezondheid, de landsdefensie, en niet het allerminst van het waterbouwkundig gedeelte, in handen van mannen wier naam een goeden klank heeft in ons Vaderland.
De Staatscommissie nam van de Zuiderzee-Vereeniging over de wijze waarop de Zuiderzee zou worden afgesloten, namelijk door een afsluitdijk, die loopen zal van de Ewycksluis aan de Oostkust van Noord-Holland over het Amsteldiep, het eiland Wieringen insluitende en van de Oostpunt van het eiland Wieringen door de Zuiderzee in eene rechte lijn tot aan het dorp Piaam op de Westkust van Friesland gelegen.
| |
| |
Later zal meer uitvoerig worden teruggekomen op dezen 29,300 M. - dat is ongeveer 5 uren gaans - langen afsluitdijk, liggende op eene gemiddelde Zuiderzeediepte van 3,60 M. en met eene verticale doorsnede van 106,700 M2 beneden laag water. Ten einde de gedachten beter te bepalen, stellen wij ons voor een oogenblik voor, dat de afsluitdijk ligt, zonder dat wij vragen, hoe die daar is gekomen; dan zullen achtereenvolgens vier groote polders door dijken worden omgeven, daarna uitgemalen en drooggelegd.
Wanneer voor het leggen van den afsluitdijk 9 jaren mogen worden gerekend - zijnde de eerste 9 jaren van het geheele werk, dat gerekend wordt 33 jaren te zullen duren - dan zal de Noord-Westelijke of Wieringermeer-polder met 21,700 H.A. vruchtbaar land van het 8ste tot het 14de jaar worden blootgelegd;
de Zuid-Oostelijke polder met een oppervlakte van 98,900 H.A. zeer vruchtbare kleigronden van het 11de tot en met het 29ste jaar worden drooggemaakt;
de Zuid-Westelijke of Hoornsche Hop-polder met circa 27,820 H.A. vruchtbaar land van het 21ste tot en met het 28ste jaar worden drooggelegd, en ten slotte de Noord-Oostelijke polder met ongeveer 48,900 H.A. zware en vruchtbare kleigronden van het 25ste tot en met het 33ste jaar worden blootgelegd.
Hieruit ziet men dat om een landaanwinning te verkrijgen van ongeveer 200,000 H.A. de arbeidskrachten van den mensch zullen worden gevraagd gedurende een gemiddelden menschelijken leeftijd; doch dan ook zal het Koninkrijk der Nederlanden op de meest vredelievende wijze zijn vergroot geworden met eene twaalfde provincie, ongeveer ter grootte van de Provincie Noord Holland, na aftrek van de duinen en de woeste gronden.
Door de afsluiting van de Zuiderzee wordt, hetgeen aan water tusschen de vier inpolderingen en den afsluitdijk over- | |
| |
blijft, een zoetwater-binnenmeer met een oppervlakte van 145,000 H.A.
De schatting van het productief vermogen - of wat hetzelfde is, van de hoedanigheid der te verkrijgen gronden - berust allerminst op eene subjectieve opvatting van enkele personen, maar, zoowel op een nauwkeurig geologisch onderzoek, als op de daarmede verband houdende wetenschappelijke gegevens van de hoogleeraren Van Bemmelen en Adolph Mayer, waarvan de uitspraak hier kort wordt vermeld:
‘dat minstens drie vierden der gronden in de toekomstige Zuiderzee-polders zullen zijn bouwgronden van groote waarde’.
Ten einde den Zuiderzeebodem nauwkeurig te leeren kennen zijn 1049 grondboringen in dien bodem gedaan, in den regel tot eene diepte van 2 à 3 M., terwijl men ook den ondergrond heeft onderzocht.
Men heeft zich bij de boringen tot taak gesteld, zóó diep te gaan, dat men een afdoend oordeel kon vellen. Slechts dáár waar de grond niet twijfelachtig was, en men niets bespeurde van vijandige elementen, heeft men de boring tot wat minder diepte bepaald.
In de bloot te leggen kleigronden is zulk een groot depôt van plantenvoedsel aanwezig, dat roofbouw daarop niet alleen met gerustheid kan worden gedreven, maar ook tot op zekere hoogte zelfs voorgeschreven is; de gronden zullen in de eerste 25 jaren niet mogen worden bemest.
Onder de groote voordeelen van den afsluitdijk mag niet onvermeld blijven, dat de ongeveer 320,000 M. tegenwoordige bedijking van de Zuiderzee in de toekomst slechts dienst zal hebben te doen als binnendijk; de tegen de Noordzee te verdedigen kust wordt daardoor tot een tiende gedeelte van hare geheele lengte teruggebracht.
Niet alleen dat hierdoor in omvangrijke mate onderhoudskosten zullen worden bespaard, maar, en men schatte dit
| |
| |
mede niet gering, ook verdere noodzakelijke verbeteringen en versterkingen van de tegenwoordige zeeweringen en kusten worden door de afsluiting, in de toekomst, onnoodig.
Vrees voor stormen, watervloeden, en de verdere daaruit geboren wordende rampen, is dan ook zoo goed als buitengesloten.
Dat dit gevaar, en de gevolgen daarvan, niet denkbeeldig zijn, moge blijken uit de overstrooming langs de Zuiderzee bij den storm van 4 Februari 1825, toen de dijken op verschillende plaatsen zijn doorgebroken en gedeeltelijk weggeslagen.
Bij den Februari-storm van 1825 is langs de Zuiderzee aan dijken, veestapel, gebouwen en aan den landbouw een schade geleden van meer dan 14 millioen gulden, terwijl daarbij 371 menschen zijn verdronken, waarvan alleen in de Provincie Overijsel, 305.
Overgaande tot de beschouwing van de richting en de samenstelling van den ongeveer vijf uren gaans langen afsluitdijk, is de, in 1892 benoemde Staats-commissie, met algemeene stemmen tot de twee volgende gewichtige besluiten gekomen:
‘de door de Zuiderzee-Vereeniging voorgestelde plaats van den afsluitdijk wordt ter uitvoering aanbevolen, als technisch de beste en in uitvoering de minst kostbare;
‘de Commissie is met betrekking tot het dwarsprofiel en de samenstelling van den afsluitdijk, tot het besluit gekomen, dat het door haar aangenomen dwarsprofiel, menschel ijkerwijze gesproken, gevaar voor doorbraak van den voltooiden afsluitdijk buitensluit.’
Een punt van het hoogste gewicht is de hoogte van den afsluitdijk opdat deze nimmer zal kunnen overstroomen.
Nu heeft men met de vaststelling van de kruinshoogte van den afsluitdijk in de eerste plaats rekening gehouden met de omstandigheid, dat tegen het Ooslelijk gedeelte daarvan, even hooge zeestanden kunnen voorkomen, als te Harlingen zijn waargenomen; daarbij is nog aangenomen eene zekere hoogte van den zeeoploop tijdens storm.
| |
| |
Aan de Commissie is geen grootere zeeoploop bekend geworden, dan die, welke tijdens den stormvloed van December 1883 bij den Noorderdijk van Drechterland te Andijk is waargenomen.
De stormvloed bereikte daar toen een hoogte van 2,30 M. boven Amsterdamsch peil; terwijl de golven, volgens het vloedmerk op de peilschaal zijn opgeloopen tot dijkkruinshoogte, destijds aangenomen tot 5 M. boven Amsterdamsch peil. Voor zekerheid tegen overloop van water, zelfs bij een zóó grooten golfsoploop als in 1883 te Andijk is waargenomen van 2,70 M. is voor den afsluitdijk eene gemiddelde kruinshoogte aangenomen van 5,40 M. boven nieuw Amsterdamsch peil; oploopende van 5,20 M. aan de Westzijde tol 5,60 M. aan de Oostzijde.
Voor de kruin van den dijk is eene breedte van 2 M., voldoende; ten einde het berijden van de kruin te voorkomen is een meerdere breedte zelfs niet gewenscht.
De steenglooiing aan de buitenzijde, dat is naar de zijde van de volle Noordzee, behoort te reiken tot 4.50 M., boven nieuw Amsterdamsch peil, en niet steiler te zijn dan 4 op 1, overeenkomende met de helling van de steenglooiingen van den Frieschen zeedijk ten Noorden van Harlingen; welke reeds verscheidene jaren de weerstandsproef heeft doorstaan, van niet te overstroomen noch door te breken, al beuken bij stormen de golven daar met bovenmenschelijke kracht tegen aan.
Wij hebben in ons Vaderland reeds bedijkingen tot stand gebracht onder veel moeilijker omstandigheden, dat moet ons moed en vertrouwen geven in de totstandkoming van den afsluitdijk.
Dit klemt te meer, wanneer wij welen, dat met het weerstandsvermogen van den grooten afsluitdijk, het reuzenwerk van de droogmaking der Zuiderzee, staat of valt.
Op den binnenberm van den afsluitdijk wordt, behalve
| |
| |
een spoorweg, ook een kunstweg voor gewoon vervoer noodig geacht, zoowel tot gemeenschap tusschen Friesland en Noord Holland als voor den aanvoer van onderhoudsbouwstoffen. De afsluitdijk opent de mogelijkheid van een onafgebroken spoorwegverbinding tusschen Holland en de Noord Oostelijke Provinciën Groningen, Friesland en Drenthe, een verbinding, inzonderheid van belang bij stremming der vaart op de Zuiderzee bij winter.
Is eenmaal de afsluitdijk tot stand gebracht, dan zal men in de toekomst over eene lengte van 5 uren gaans midden door de Noordzee sporen.
De mensch duizelt bij de gedachte van een dergelijke overwinning van zijn eigen vernuft op de elementen.
Als belangrijk hulpmiddel tot een snelle en gemakkelijke uitvoering van den afsluitdijk en tegelijkertijd voor veilige verblijfplaats van werklieden, ligplaats van schepen en opslagplaats van voor het werk benoodigde bouwstoffen, moet worden gemaakt een kunstmatig eiland op de ondiepte het Breezand in de Zuiderzee gelegen, tusschen de Oostelijke punt van het eiland Wieringen en het dorp Piaam in Friesland.
Dit kunsteiland verkrijgt ten Noorden en ten Zuiden een haven van 1500 M. lang en 100 M. breed; daardoor wordt niet alleen een voldoende opslagplaats voor de belangrijke hoeveelheden bouwmaterialen verkregen, maar ook tevens de gelegenheid om deze onder alle omstandigheden te kunnen gebruiken.
Is het eiland gereed en het Amsteldiep afgesloten - het Amsteldiep is het vaarwater tusschen de Ewycksluis en het eiland Wieringen - dan kan de aanleg van den afsluitdijk worden aangevangen aan weerszijden van het kunstmatige eiland; aan de Friesche kust en aan de kust van Wieringen, naar elkaar toewerkende, zoodat steeds uit vaste punten naar elkaar toe zal kunnen gewerkt worden.
| |
| |
In elk werkseizoen - laat ons dit stellen van af 1 Maart tot 1 October - wordt de dijk in vakken geheel afgewerkt. Aan het eind van elk werkseizoen zullen lijdelijke voorzieningen rondom de voltooide gedeelten van den afsluitdijk noodzakelijk zijn.
De sluitgaten van den afsluitdijk zullen komen op 16.500 M. buiten het kunstmatige eiland op het Breezand. De grondstukken waarop de dijk zal komen te rusten, moeten naar de sluitgaten toe gelijktijdig in breedte toenemen, zoodanig, dat die breedte in het midden der sluitgaten, of waar de einden van den dijk bij elkaar moeten komen, 150 M. bedraagt. Deze breedte der grondstukken bij de sluitgaten, eene breedte, die anders over den afsluitdijk slechts 40 M. bedraagt, is noodzakelijk geoordeeld, omdat breede grondstukken meer grond onder zich kunnen houden, waardoor die grondstukken, door den fellen stroom, die bij de sluitgaten door een zeer nauw bed perst, niet zullen kantelen of worden weggespoeld, en om te voorkomen, dat de grondstukken onderloops worden, waardoor gevaar voor doorbraak van den afsluitdijk zou ontstaan.
De kosten van den afsluitdijk worden gerekend op ƒ 40,500,000; en de staatscommissie is van oordeel, dat uit een technisch oogpunt beschouwd, de afsluitdijk uitvoerbaar is in 9 jaren, gerekend van den eersten dag der aanbesteding, onvoorziene omstandigheden buitengesloten.
Daar het geheele werk is geraamd op ƒ 189,000,000 blijft er voor al de overige werken te zamen ƒ 148,500,000 over, waarvoor een netto getal H.A. werkelijk goede grond wordt verkregen van 194,410.
Eene waterbouwkundige bizonderheid - die van zeer veel gewicht is voor de gemakkelijke uitvoering van het werk, is deze - dat, wanneer om een der polders een ringdijk is gelegd, de daarin gelegen partieele indijkingen terras vormig liggen, dat wil zeggen, dat de hoogste gedeelten steeds het
| |
| |
eerst worden drooggelegd. Hierdoor wordt bij de uitvoering van het werk een groot voordeel verkregen, namelijk, dat het water over den ringdijk heen, door de stoommachines steeds uit een hooger gelegen polder wordt gemalen in een polder waarvan het bodemniveau lager ligt dan degene die droog wordt gemalen; hierdoor wordt het kostbare opmalen van het water over twee of meer stoomgemalen bij het geheele, grootsche waterwerk vermeden.
Wanneer de Zuiderzee door den afsluitdijk zal zijn teruggebracht tot de bescheiden rol van het slechts 145,000 H.A. groote Yselmeer - dan een binnenmeer - zullen in de provincie Overijsel de Ysel en het Zwolsche Diep; in Friesland de Linde, de Kuinre en de Tjonger; in Utrecht de Eem, en in Noord-Holland de Vecht steeds hunne wateren op dit binnenmeer blijven afvoeren.
Deze rivieren, riviertjes, benevens de beken op de Veluwe, zullen de kom door de afsluiting gevormd steeds blijven vullen, en, wanneer geen maatregelen worden genomen om het overtollige boezemwater te loozen, zou dit noodwendig over den afsluitdijk moeten heenstroomen, omdat het afvloeiende water het waterniveau van het binnenmeer steeds zou verhoogen, zonder dat eene verlaging daarvan ooit intrad.
Ten einde ten allen tijde een geregelde loozing van het overtollige boezemwater op het Yselmeer te hebben, wordt dit water geleid door een kanaal gegraven door het eiland Wieringen tot voor een rij uitwateringssluizen, die, na - bij eb te zijn opengezet - het overtollige Yselmeerwater door die sluizen loozen op de Noordzee.
Wanneer de vloed intreedt worden de sluisdeuren gesloten, en blijven gesloten tot zoo lang de vloed gaat, dan rijst het water aan de zijde van de open Noordzee tegen de sluisdeuren aan, zonder die sluisdeuren te kunnen overstroomen; gedurende het vloedgetij blijven de sluisdeuren dicht, en het zoute Noordzeewater is den toegang belet tot het zich
| |
| |
geleidelijk ontzoutende water van het Yselmeer; van welk water het zoutgehalte steeds minder moet worden door den altijddurenden toevoer van zoetwater uit de bovengenoemde rivieren, riviertjes en beken.
De Staats Commissie stelt zich het kanaal door Wieringen, met de sluizen in den afsluitdijk, in hoofdtrekken, als volgt voor:
De werken zijn geheel op de Oostpunt van Wieringen, langs het gehucht den Oever aan te leggen.
De uitwateringsluizen ter wijdte van 14 M., met eene slagdorpeldiepte van 4.40 M. beneden nieuw Amsterdamsch peil, zijn verdeeld in vijf groepen, elke groep van zes sluizen, dat maakt een totaal van 30 uitwateringssluizen, elke sluis met eene opening van 14 M., waardoor eene totale loozingswijdte van het overtollige boezemwater op het Yselmeer wordt verkregen van 30 × 10 = 300 M. Deze wijdte is zoo nauwkeurig mogelijk berekend geworden als ten allen tijde voldoende te zijn, dat het bezwaar van te veel water op het Yselmeer nimmer onrustbarend zijn kan.
Bewesten de uitwateringsluizen komen twee schutsluizen naast elkaar te liggen, waarvan de eene wijd 10 M., met eene schutlengte van 97,50 M., en de andere wijd 6 M. met eene schutlengte van 40 M.
Tusschen de vijf groepen, - elke groep van zes sluizen - komen, om aan het geheel meer stevigheid te geven, sluisplateaux van 100 M. lengte, geheel van basaltsteen opgebouwd; de afstand tusschen de muurwerken van de beide uiterste uitwateringssluizen wordt op die wijze 775 M.
Dit nu zal het grootste sluiswerk - of samenstelling van sluizen - zijn, dat ooit is gemaakt geworden; dit reusachtige sluiswerk en den vijf uur langen afsluitdijk in de Noordzee, beiden bestand tegen diens hevigste stormen, zullen zijn, werken op waterbouwkundig gebied, die de bewondering zullen opwekken, niet alleen van de geheele beschaafde wereld,
| |
| |
doch ook in de hoogste mate de aandacht trekken van de kundigste ingenieurs.
Met dankbaarheid en met veel waardeering moet worden herdacht het belangrijk aandeel, dat de buitenlandsche pers heeft gehad aan het onder de oogen brengen harer lezers van het grootsche waterwerk der afsluiting en droogmaking van de Zuiderzee.
Het zijn vooral de groote dagbladen, die in ‘la ville lumière’, das singende, springende ‘Schöne Paris’ worden uitgegeven: le Journal, le Figaro, le Petit Parisien, le Journal des Chambres de Commerce, le Petit Journal, la Presse, le Journal des Transports, l'Évènement, benevens vier- en veertig groote en kleine dag-, weekbladen en Revues in Frankrijk, die hunne aandacht aan dit zuiver Nederlandsch belang hebben gewijd.
Met welke eene courtoisie moge blijken uit de navolgende aanhalingen.
De Figaro zegt:
‘Tandis que tous les pays rêvent de s'agrandir par la conquête généralement très aléatoire de colonies lointaines, la Hollande plus sage cherche sur son propre territoire le moyen de s'enrichir, et cela en s'étendant sur place en s'annexant son propre sol. Le peuple hollandais, qui tient à son histoire ne reculera devant aucun obstacle pour réaliser ces projets: ayant matériel, personnel, il n'épargnera rien. Au surplus il s'agit de travaux gigantesques.’
Le Petit Parisien zegt:
‘De telles conquêtes ne sont-elles pas à l'honneur de l'homme. Pendant que les États s'épuisent en armements et ne songent qu'aux oeuvres improductives de la guerre, voici une nation qui aspire à la conquête pacifique d'un territoire.’
L'Évènement, die de droog te leggen oppervlakte gelijk stelt met die van het Département du Rhône zegt:
‘Les Hollandais ne doutent de rien et, dans leur lutte épique
| |
| |
avec la mer immense, ils marchent de victoire en victoire.’
La Justice zegt:
‘Dien créa le monde excepté les Pays-Bas qui furent créés par les Hollandais.’
Mijn waarde vriend, Professor Louis Van Keymeulen van Antwerpen, de sympathieke schrijver van ‘Les esquisses flamandes et hollandaises,’ gaf in de Revue Encyclopédique van Larousse eene onderhoudende beschrijving van het plan tot droogmaking der Zuiderzee met aardige locale illustraties.
Indien tot de uitvoering wordt besloten, aldus eindigt hij:
‘Les Pays-Bas auront résolu pour un tiers de siècle au moins, non l'insoluble problème social, mais au moins la “question du ventre” comme l'appelle Monsieur Jules Guesde. Pendant plus de trenle ans il n'y aura ni sans-travail ni sanspain.’
Gemakkeliijk zou het mij vallen nog vele gewichtige zaken te bespreken, die met de afsluiting en droogmaking der Zuiderzee in het nauwste verband staan, doch daarvoor is de toegestane ruimte in één tijdschriftartikel te beperkt.
Zoo moet ik onbesproken laten de Zuiderzeevisscherij, die, spoedig na het begin van het werk, bijna geheel is ten doode gedoemd; de wijze waarop men zich voorstelt de Zuiderzeevisschers schadeloos te stellen voor het verlies van hun arbeidsveld, het Zuiderzee-vischwater.
Ik zou moeten bespreken de wijze van uitgifte van ongeveer 200,000 H.A. maagdelijken bodem door den Staat der Nederlanden, waarop die Staat alléén rechten kan doen gelden, omdat het geheele werk door haar wordt tot stand gebracht; over de stichting van 8 gemeenten waaronder elk 5 dorpen zullen ressorteeren; over den bouw van een minimum van 4000 boerderijen, alles door den Staat; over het belang dat de Provinciën Friesland en Noord Holland zullen hebben daarbij, dat het water van het Yselmeer vrij spoedig zoet water wordt, in plaats van het zoute Zuiderzee water; over de water verver- | |
| |
sching van Amsterdam; in hoeverre de belangen der landsdefensie worden gebaat, en die van de volksgezondheid - menschelijkerwijze gesproken - niet zullen worden geschaad; doch ik moet eindigen.
Ik wil dit echter niet doen, zonder tegenover mijne Zuid-Nederlandsche Zusters en Broeders en den Redactieraad van het Tijdschrift van het Willems-Fonds, de plechtige gelofte te hebben afgelegd, dat ik - als ijverig propagandist voor de droogmaking van de Zuiderzee, en als warm voorstander van het Algemeen Nederlandsch Verbond - steeds bereid zal worden bevonden, zoowel met het gesproken als met het geschreven woord, alle gewenschte inlichtingen te verschaffen over eene zaak, die mij zóó dierbaar is, en mij zóó na aan het harte ligt.
| |
Naschrift.
Dit artikel was gezet toen door de Regeering een wet werd ingediend tot afsluiting en gedeeltelijke droogmaking der Zuiderzee.
Het hierboven medegedeeld blijft echter bestaan, alleen met dit onderscheid, dat wordt voorgesteld in het Regeeringsontwerp, bloot te leggen om te beginnen, de Noord- en Zuid-Westelijke polders ter grootte van ongeveer 50.000 H.A., en bij een later in te dienen Wetsontwerp de Zuid- en Noord-Oostelijke polders met eene gezamenlijke oppervlakte van ongeveer 150.000 H.A.
Willemstad (Holland).
Van der Veur,
Kapitein.
|
|