| |
| |
| |
Nijmegen en omstreken.
Wie graag eens een toertje in Holland wil doen,
Die zal het zich nimmer beklagen.
Th. Van Rijswijck.
Wie ter gelegenheid van het 26e Taal- en Letterkundig congres, dat te Nijmegen op 26n, 27n, 28n en 29n Augustus van dit jaar zal plaats hebben, wat kennis wil opdoen en tevens zijn hart ophalen aan de frissche natuur, aan reine, versterkende lucht, aan bevallige landschappen en heerlijke vergezichten, aan lommerrijke dreven in 't ongerepte woud, aan eerbiedwaardige overblijfsels uit een grijs verleden, die onderneme, in gezelschap van vele Vlaamsche vrienden, een tochtje naar Gelderlands tweede stad, naar het aloude Nijmegen met zijn schilderachtige omstreken. Ik verzeker hem, dat hij het zich nimmer beklagen zal.
Aan den hoogen zuidelijken oever van de Waal, die daar 300 meter breed is, ligt de vriendelijke, oude stad, te midden van een krans van bekoorlijke hoogten en levendig groen. Naar alle waarschijnlijkheid is zij de geboorteplaats van Claudius Civilis, en zeker een der oudste steden van Nederland. Door Julius Cesar ‘Castellum Noviomagum’, door Tacitus ‘Oppidum Batavorum’ (d. l. de stad der Batavieren) geheeten, was zij reeds in de grijze oudheid eene sterke vesting. Uit de macht der Romeinen ging zij over in die der Franken. Karel de Groote stichtte er (op het Valkhof) een burcht, waar hij des zomers herhaaldelijk verbleef, en er recht sprak naar ouder gewoonte. Daar ook ontving hij in de groote ridderzaal de hulde zijner talrijke vazallen.
Vele historische herinneringen zijn aan die oude stad ver- | |
| |
bonden. Gedurende de 9de eeuw en nog in 925 had zij veel van de Denen en Noormannen te lijden. Bijna vijf eeuwen bleef Nijmegen keizerlijk domein. Otto I, II en III, Hendrik II, Frederik Barbarossa, Hendrik IV (aldaar in 1164 geboren) verkozen haar tot tijdelijke verblijfplaats. In 1237 verkreeg de stad hare voorrechten en vrijheden; in 1364 sloot zij zich aan bij de Hanze, en van dan af nam zij in bloei en welvaart toe. In 1473 werd de stad, ondanks den heldhaftigen tegenstand harer inwoners, door Karel den Stoute ingenomen, doch vier jaar later wierp zij het Bourgondisch bewind af, om kort daarna onder Oostenrijk en Spanje te komen. In 1579 trad zij tot de Unie van Utrecht toe, en zwoer twee jaar later Philips II af. Door Lodewijk XIV in 1672 veroverd, was zij de plaats waar in 1678 de vrede tusschen de Republiek en den Franschen koning gesloten werd.
Hare oude poorten zijn verdwenen, hare muren en wallen, welke zoo menigen vijand hadden getrotseerd, in 1879 en volgende jaren geslecht, en de oude vestingwerken met het omliggend terrein, onder de leiding van bekwame bouwkundigen, in prachtige wandelingen, parken en plantsoenen herschapen.
Het algemeen verkeer met Nijmegen wordt bevorderd door een uitgebreid spoorwegnet, waarvan het fraaie station als het middelpunt is. Met het Noorden des lands over Arnhem en de Betuwe staat het door een prachtige spoorwegbrug in verbinding. Voorts over Kleef met Keulen, naar het zuiden met Maastricht, Breda, Antwerpen, enz. Een lijn van stoomtramwegen verbindt Nijmegen met Berg-en-Dal, Beek (via Ubbergen) en Neerbosch (via Hees). In het groote Postkantoor is een telefoon- en telegraafbureau gevestigd.
De stad telt ongeveer 50,000 inwoners, waarvan nagenoeg de twee derden Roomsch-katholiek zijn. Niet minder dan 24 pleinen en markten vindt men er, waaronder vooral mogen genoemd worden: de Groote Markt, het Keizer-Karelsplein,
| |
| |
het Kelfkensbosch, het Valkhof, de St-Jansmarkt, het Kronenburgerpark, enz.
Terwille van zijn gezonde luchtstreek wordt Nijmegen sterk geprezen. De inrichting der nieuwe woningen is er voortreffelijk. Gelegenheid voor baden, ook in de snelstroomende Waal is er genoeg. De levensmiddelen zijn er minder duur dan elders en het onderwijs voor alle graden is er uitstekend ingericht.
Aan openbare vermakelijkheden is er geen gebrek: muziek en tooneel nemen daarvan een belangrijk deel.
Een groot getal nette en welingerichte hotels, restaurants en fraaie koffiehuizen vindt men in de verschillende wijken der stad. De lijst van hotels en pensions met de prijzen voor logies, ontbijt, diner, enz., zullen later den congresleden meegedeeld worden.
Door de Vereeniging ‘Nijmegen Vooruit’ zijn bezoldigde gidsen aangesteld, die zich gelasten de vreemdelingen, die Nijmegen en omstreken bezoeken, kosteloos ten geleide te strekken.
In de stad zijn vijf bureaux voor inlichtingen gevestigd, kennelijk aan het uithangbord: ‘Informatie-bureau Nijmegen Vooruit’. Men vindt ze in de Molen-, Hezel-, Bloemen- en Hertogstraat en op de Groote Markt.
| |
Wandelingen door de Stad.
Zoodra de congresbezoeker de fraaie Spoorhalle verlaat, bemerkt hij ter rechterzijde het vriendelijk Oranje-Hotel. Een breede dubbele laan met bloemen en fonteinen, de Stationsweg, leidt hem naar het groote Keizer-Karelsplein, aldus genoemd naar Karlomagnus, den begunstiger van Nijmegen.
Te midden van dit ruime plein, door keurige villa's en rijke woningen omringd, is een der smaakvolste parkjes aangelegd met keur van houtgewas en bloemen. Het schoone Hotel ‘Keizer Karel’ valt onmiddellijk in het oog, evenals de daartegenover liggende Sociëteit ‘De Vereeniging’, het
| |
| |
voornaamste centrum voor feestelijke bijeenkomsten in de stad. Als de stralen eener lichtkroon loopen van uit het plein de wegen en straten in allerlei richting. Vooreerst twee prachtige singels, die in halven cirkel, leiden naar twee niet minder heerlijke parken, terwijl de breede Molenstraat, die den boog in tweeën deelt, ons voert naar de Groote Markt, het hartje der stad.
Volgen wij nu eerst, langs de noord- of linkerzijde van 't plein, den Nassau-singel, welks middelgedeelte door sierlijk aangelegde bloem- en heesterperken is ingenomen, en met vier bronzen beelden, de Vier Jaargetijden, prijkt. Aan weerskanten van den weg heeft men fraaie villa's, die zich uitstrekken tot aan het Kronenburgerpark, in welks nabijheid de Hoogere Burgerschool en 't Gymnasium zijn gebouwd.
Het park ontleent zijn naam aan den middeleeuwschen Kronenburgertoren, waarvan met een deel van den ouden vestingmuur uitmuntende partij is getrokken voor de verfraaling van den geheelen omtrek. De kunstmatige grot met waterval, de groote vijvers met hoogspringende fonteinen en tal van zwanen en eenden, vormen een schilderachtig en aantrekkelijk geheel. Boven de daken, achter den ouden vestingmuur steekt de Franciscuskerk haar toren in de lucht. Wandelt men in dezelfde richting voort, dan bereikt men langs de Nieuwe Markt de Waal met de spoorwegbrug aan de linker zijde, en rechts het Waalplein en de Kade, die zich langs de benedenstad uitstrekt tot aan den voet der hoogte, waarop het Valkhof ligt. De spoorwegbrug over de Waal is een zeer belangrijk werk. Zij heeft drie bogen, welker spanning na die van Kuilenburg de grootste is van het land (133 met.).
Keeren wij langs de overzijde van den singel naar ons uitgangspunt, het Keizer-Karelsplein, terug, dan hebben wij rechts of ten oosten van 't plein, den dubbelen Oranje-Singel, die het met het Hunnerpark verbindt. Aan de eene zijde van den mooien weg vinden wij het exercitieplein, aan de andere
| |
| |

Kronenburger-Park.
| |
| |
zijde de Rijks Kweekschool en daarnaast de renbaan of manège. Op den Oranje-singel volgt de St-Canisiussingel, die ons brengt in het mooie Hunnerpark, aangelegd op een deel der oude vestingen, waarvan een brok muur en een oude kazemat als herinnering uit vroeger eeuwen zijn gespaard. Wat de schoonheid van dit park nog verhoogt is het heerlijk vergezicht op de breede Waal, alsook de groote fontein, die 's Zondags en op feestdagen springt. Aan het einde van den ouden walmuur verheft zich een hoog torenvormig gebouw uit den Spaanschen tijd, de welbekende Belvedère, door den Hertog van Parma aldus genoemd, vanwege het verrukkelijk panorama, dat van de terras zich voor het oog ontrolt over de Waal, het vrucht bare eiland der Batavieren (de Betuwe, tusschen Maas en Waal), den gulden rand der dorre Veluwe en de Ubbergsche heuvelen. Rijn, Maas en IJsel vertoonen zich bij zonnig weder als kronkelend zilveren strepen door de vruchtbare gouwen.
In de onmiddellijke nabijheid ligt aan den linkerkant van de Belvedère een andere mooie plek, het Kelfkensbosch, in 1622 door den Burgemeester Arnold Kelfkens aangelegd, en van waar men een niet minder betooverend vergezicht geniet. Stapt men over de monumentale brug, die den voerweg over spant, dan komt men op de veel bezochte wandelplaats het Valkhof, waar eens de sterke burcht stond door Karel den Groote gesticht, en die hem tot rijkszetel strekte. Door Fre derik Barbarossa in later tijd herbouwd, door zijn opvolgers onderhouden en hersteld, bleef zij eeuwen lang in goeden staat, zoodat de stadhouder Willem V er nog in 1794 huisvestte.
Door het bombardement in 't zelfde jaar erg beschadigd, werd de grijze vermaarde burcht in 1796 verkocht, en verloor de stad, ondanks het verzet der inwoners, haar roem en hare kroon. Gelukkig zijn bij dien koop twee merkwaardige overblijfselen voor de sloopzucht der Wandalen gespaard gebleven. De eerste is een achthoekige kapel, die den naam van Heidensche draagt en in 799 door Paus Leo III tot bidplaats
| |
| |

Belvedëre.
| |
| |
werd ingewijd; de tweede is de halfronde ruïne, een gedeelte van het koor der Romaansche kapel door Barbarossa gesticht.
De Karolingische kapel trok steeds de aandacht der oudheidkundigen. De grondvesten zijn onder leiding van den Berlijnschen archaeoloog, Dr Plath, over nagenoeg hun geheelen omtrek blootgelegd, waarbij de verschillende vloeren van de Karolingische af, aan het licht zijn gebracht. Op de balustrade, om een der open gedeelten der heidensche kapel, van waar men een

Het Valkhof omstreeks 1725.
prachtig vergezicht heeft op de Waal en de Betuwe tot aan den zoom der Veluwe, leest men in het Latijn: ‘Hier stond Claudius (Civilis) en zag knarsetandend, met somberen blik, de wrekende legerscharen aanspoeden.’ Op de leuning voor de bank, vanwaar men uitzicht heeft door een open plek, in het geboomte, slaat ook in het Latijn te lezen: ‘Zeg mij, waar ge een plekje ziet, dat ons zooveel schoonheid biedt.’ Te recht zong eens de Gentsche dichter, J hr. Ph. Blommaert:
Daar zagen wij op 't hoogste van den toren
Het gansche land in al zijn schoon,
Dat 't fijnst geoefend zicht wellustig kon bekoren
Door onafmeetlijkheid en wisseling van toon.
| |
| |
Als wij het oog ter Veluw richtten,
Ontwaarden wij het bloeiend Gelderland
En Arnhem's fiere prachtgezichten
Aan Rijnvloers vruchtbaar oeverstrand.
Ten Oosten rijzen henvelklingen,
Hier Cleve en Eltenberg, daar Xanten, de oude stad,
De zetel eens der dappre Nevelingen,
Als Siegvried tocht bij tocht hen moedig vorentrad.
Ginds spreiden uitgestrekte weiden,
Zoo ver het oog kan zien, zich over Maas in 't rond,
Schier tot ter Kempen mulle heiden,
Die scheemren aan den horizont.
Van hier heeft men het mooiste zicht op het dorpje Lent, ‘zoo liefelijk gedoken in 't lommer van het hout.’ Laat men zich met de gierpont overzetten naar den anderen oever der rivier, dan heeft men daar, vooral des avonds als de stad met hare electrische booglampen langs de Waal is verlicht, een betooverend effect.
Verlaat men het Valkhof door het hek aan den westkant, dan komt men in de Burchtstraat met haar rijke winkels en magazijnen, voorbij den schouwburg en het raadhuis (hoek der Lange Nieuwstraat) op de Groote Markt. Van dit centrum loopen vier straten in de richting der vier windstreken, en verdeelen de stad in even zoovele wijken: ten noorden heeft men de Groote straat, ten oosten de Burchtstraat, ten zuiden de Broerstraat en de Molenstraat, en ten westen de Korte en Lange Hezelstraat.
Vooraleer men de Groote Markt bereikt, wordt onze aandacht getrokken door het merkwaardige Raadhuis, waar in den nacht van 10n tot 11n Aug. 1678, het beroemde tractaat ‘de Vrede van Nymegen’ geteekend werd tusschen den Franschen koning Lodewijk XIV, Karel II van Spanje en de Staten van Holland. De fraaie voorgevel dagteekent van 1554 en is versierd met de medaillons en beelden der Roomsche koningen en keizers, welke de stad met voorrechten hebben begiftigd. In 1880 is onder leiding van den bekwamen Amster- | |
| |
damschen bouwmeester, Dr Cuypers, die gevel meesterlijk hersteld.
Het gebouw is rijk aan vele merkwaardigheden.
De Ruïne.
In de voorzaal noemen wij: 1o de gebeeldhouwde ‘Vierschaar,’ een meesterstuk uit den eersten renaissance-tijd; 2e een kunstig uurwerk van het jaar 1597; 3o het beeld van Keizer Karel en de afbeelding van het ‘Nijmeegsche Raadsel.’
Op de benedenverdieping heeft men de trouw- en raadzaal, met mooie gobelins, schouwen en schilderstukken.
Op de bovenverdieping is het oudheidskundig museum,
| |
| |
een rijke verzameling van oudheden, zoo van Keltischen als Germaanschen en Romeinschen oorsprong. Den bezoeker wordt er het zwaard getoond, waarmee de graven van Egmont en Hoorn in 1568 te Brussel zijn onthoofd.
Het stadhuis was meer dan eens en nog in het begin der 18e eeuw het tooneel van bloedige daden.
Zetten we thans onze wandeling voort, dan komen we door de korte, smallere Burchtstraat op de Groote Markt.
Gezicht op Lent en de Betuwe.
Tusschen de prachtige winkelhuizen treffen wij hier vooral drie gebouwen aan, die onze opmerkzaamheid ten volle verdienen:
1o Aan de rechterzijde de Waag- en Vleeschhal, in renaissance-stijl van 1612, met de grootste zorg hersteld en tot hoofdbureel der politie ingericht; 2o links daarnaast de beroemde Kerkboog van 1605, insgelijks gerestaureerd, en die doorgang geeft tot het daarachter gelegen pleintje met de St-Stevenskerk in Gothischen bouwstijl van 1272, en door Albertus Magnus, aartsbisschop van Regensburg, ingewijd. De groote beuk heeft het gewelf eener basiliek, in vorm van
| |
| |

De Groote Markt (Waag, Kerkboog en St-Stevenskerk).
| |
| |
ton, en wordt gedragen door 35 slanke zuilen. Vôór het koor heeft men de graftombe met het in koper gegraveerde beeld van Anna Catharina van Bourbon, gemalin van hertog Adolf van Gelder. De kerk bezit een der beste en welluidendste orgels van Nederland.
In de laatste jaren zijn verscheidene kerken vergroot en van binnen hersteld; andere geheel nieuw opgetrokken, waaronder de St-Ignatius met haar twee slanke torens een bezoek waard zijn.
Vooraleer we van het oude Nijmegen, waar nog veel merkwaardigs te zien blijft, afscheid nemen, zij het ons vergund te wijzen op hare steil oploopende straten, vooral in het centrum der stad, straten zou steil (stik, zegt de Nijmegenaar), dat men op meer dan eene plaats trappen heeft aangebracht, om het beklimmen der helling mogelijk te maken. Hierdoor krijgt ze een zeer schilderachtig aanzien, en heeft men b.v. boven aan de Groote straat en bij het Valkhof zeer verrassende vergezichten.
De smalle straten of stegen noemt men gassen of geskes.
De nieuwe binnenhaven, links van de spoorwegbrug over de Waal, dagteekent van 1854.
| |
Wandelingen in de Omstreken van Nijmegen.
De boschrijke en schilderachtige omstreken van Nijmegen zijn niet minder rijk aan natuurschoon dan die van Arnhem, waarmede zij kunnen wedijveren. De keuze van tochtjes en kleine uitstappen, van uitverkoren plekjes onder prachtige beuken, van lommerijke dreven en koelbeschaduwde plassen en meren is hier bijzonder groot, zelfs tot dicht bij de stad. Wat we bij het begin van ons artikel daarover zeiden, zal bij de wandelingen, waartoe ik mijn Vlaamsche vrienden uitnoodig, blijken niet overdreven te zijn. Voor hen die tijd genoeg hebben, is een reis te voet of per fiets of wel een rit in
| |
| |
open rijtuig ver te verkiezen boven stoom en tram. De voortreffelijke wandelkaarten van de Firma E. en M. Cohen te Nijmegen, zullen bij onze tochtjes een trouwe gids en van veel nut wezen. De wegen en paden zijn alle uitstekend onderhouden, en zoo gemakkelijk aangelegd, dat men zelfs zonder kaart moeilijk verdwalen kan.
Rijtuigen met éen paard betaalt men fl. 1,50 per uur. Landauer met twee paarden het dubbel. Voor de verschillende uitstapjes heeft men bij de stalhouders een vast tarief. Voor groote tentwagens, geschikt voor 10 of meer personen, wordt fl. 2 meer berekend.
De Nijmeegsche tramlijn is verdeeld in 7 secties; de prijs per sectie is in 1ste klasse 10 cents, in 2e kl. 8 cents.
Een rit per paardentram kost insgelijks 10 cents.
| |
Eerste wandeling.
Van Nijmegen naar Groesbeek (Per spoor in 14 minuten).
We verlaten het Keizer-Karelsplein en volgen den grintweg, die langs de Sociëteit ‘de Vereeniging’ ons in zuidelijke richting door de Groesbeeksche straat in een half uurtje, langs een prachtige lindenlaan naar de vriendelijke pleisterplaats ‘het Groenewoud’ brengt.
Van hier gaat men steeds zuidwaarts langs den met iepen bezetten weg naar het gehucht Mariënboom. Verderop heeft men een heuvelenrij, beurtelings klimmend en dalend, die een onbeperkt vrij uitzicht verleent, zoodat men bij helder weder een prachtig zicht op de Maas kan genieten. Links heeft men den Uselenberg, ook het Keizersboomken genoemd. In een half uurtje bereikt men van hier de Meerwijk (zie verder, 5de wandeling).
De Muntberg is het hoogste gedeelte der heuvelenreeks, en nu daalt de weg naar den Stekkenberg, van welks top men een weergaloos heerlijk uitzicht heeft in de richting van Kleef.
| |
| |
Het dorp Groesbeek, een oude heerlijkheid, die reeds in de 11e eeuw bestond, telt ruim 6000 zielen. Door zijne eigenaardige schoone ligging in de nabijheid van Kleef en het Rijkswald, door zijn lieve wandelingen en prachtige vergezichten, heeft het in de laatste jaren als luchtkuur-oord een sterke aantrekking verkregen.
| |
Tweede wandeling.
Van Groesbeek naar Kleef (Per spoor in 20 min.).
Van Groesbeek gaat men per spoor naar Kleef. Eerst komt men te Cranenburg, waar men de douane passeert. De tijd is hier wel een uur ten achter, daar men met Middel-Europeeschen tijd in Duitschland rekent.
Een wandeling door het vriendelijk en vreedzaam badstedeken met zijn oude fonteinen en staalbronnen en tal van merkwaardigheden is de moeite overwaard. Sedert 1814 is Kleef onder Pruisische heerschappij. Met zijn standbeeld van Lohengrin, den zwanenridder, ligt het als een parel in goud gevat, op een goed half uur van den Rijn, en als een bolwerk van het beroemde Rijkswald in zijn onmiddellijke nabijheid.
| |
Derde wandeling.
Van Groesbeek over de Zeven Heuvelen naar Berg en Dal en den Meerwijk.
Van uit Groesbeek kan men zeer aangename uitstapjes maken:
1o Een tochtje over de Zeven Heuvelen. Uitgaande van het Hotel van Lith, voert ons de grintweg naar het Duitsche grensdorp Wijler. Van daar bijna rechthoekig ombuigende naar het noorden, komt men langs de Kleefsche baan naar het bekende Hotel ‘Berg en Dal.’ Bij deze ombuiging begint eigenlijk de wandeling, nu eens dalend, dan weer klimmend, totdat men na een half uur gaans het landhuis Rätia ontwaart, dat in
| |
| |
Zwitserschen bouwtrant is opgetrokken. Weldra komt men door jonge dennenbosschen in een diepe vallei ‘de Hel’ genaamd. Klimt men op langs de steile glooiing van het dal, dan heeft men aan zijn linkerhand den waarnemingstoren der Rijks Driehoeksmeting op den Flierenberg, vanwaar men het Hotel ‘Berg en Dal’ ontdekt, dat in 10 minuten te bereiken is.
Het panorama, dat zich daar-bij helderen hemel, voor het oog ontrolt, is werkelijk aangrijpend en eenig in Nederland. De stoomtram, die Berg en Dal met Nijmegen verbindt, heeft natuurlijk bijgedragen, om het verkeer met deze plaats ongemeen te bevorderen.
Aan den voet des heuvels, waarop het hotel is gebouwd, ligt het Ketelendal, links door den Sterrenberg en rechts door den evenwijdig daarmee loopenden Musschenberg ingesloten. Langs den weg, die het dal doorsnijdt, loopt de grens tusschen Nederland en Pruisen.
Uit de helgroene vlakte, die zich in de verte uitstrekt, verrijst het kleine dorp de Ooy, in den polder van dien naam. In vorige eeuwen stond daar aan den dijk der Waal een sterk kasteel, een der schoonste van heel Gelderland, en waarvan de teekening is bewaard.
| |
Vierde wandeling.
Van Berg en Dal naar den Duivelsberg en Groesbeek
Voor wielrijders is de grintweg, die bij het Hotel ‘Berg en Dal’ begint, wegens de te sterke daling, niet aan te bevelen.
Even voorbij de buitenplaats het Dalhof, op Duitschen grond, brengt ons een smal voetpad naar een uitgegraven waterkom, vanwaar op korten afstand de pannenfabriek ‘Berg en Dal’ te zien is. Nu volgt men denzelfden weg en, wendt na een korten afstand links af, om weldra den bekenden Duivelsberg te bereiken.
| |
| |
Langs een kleine wegel komt men spoedig op den top, waar men van de vermoeienis der wandeling op de bank kan uitrusten, om volop te genieten van het heerlijk vergezicht, dat zich hier bij helder weder aan het oog vertoont: aan den oostkant de groene heuvelen van het Rijkswald, die den horizon begrenzen; verder den geheelen rand der Veluwe met de bergen van Kleef, die van het noord-oosten tot het noordwesten zich uitstrekken in een wijden boog. Naar het zuiden ziet men Berg en Dal en verder in de richting van Groesbeek heeft men weer een prachtig boschgezicht.
Aan den voet van den berg ligt het Wijlermeer, vanwaar men het grensstedeken Cranenberg en het mooie dorp Groesbeek bereiken kan.
| |
Vijfde wandeling.
Van Nijmegen naar de Meerwijk.
Hernemen wij onze eerste wandeling van uit Nijmegen langs den Groesbeekschen weg, dan komen we voorbij den Uselenberg na een uurtje gaans aan het Gruuske, om links af te slaan, en door een lommerrijke beukenlaan de Meerwijk met de uitspanning de Koepel te bereiken, waar gelegenheid is om zich aan de keurige tafel te versterken. In de naaste omgeving kan men mooie tochtjes ondernemen, terwijl men in de Vier Perken een zeer schoon vergezicht op Nijmegen heeft.
Het meer, dat zich hier in de nabijheid bevindt, en waarvan de oevers met prachtige boomen zijn overwelfd, is het grootste uit den omtrek. Met den stoomtram kan men van hieruit Berg en Dal in een kwartier bereiken. Volgt men langs het meer de laan van zware beuken, dan ziet men weldra aan de noordzijde van den weg eenige steil oploopende wandelpaden, welke leiden naar den heuvel ‘den Achtsprong’, dien elke vreemdeling bezoekt.
| |
| |
| |
Zesde wandeling.
Van Groesbeek naar den St.-Jansberg en Plasmolen, en verder naar het Rijkswald.
Zijt ge een vriend van natuurschoon, vergezel ons dan bij de bovengenoemde wandeling.
Het landgoed de St.-Jansberg heeft zijn naam te danken aan de orde der Ridders van St.-Jan, tot wier bezittingen het eenmaal behoorde. Reeds ten tijde der Romeinen moet hier op den heuveltop, Kloosterberg genaamd, een sterkte of wachttoren gestaan hebben, zooals de opgedolven voorwerpen van Romeinschen oorsprong er op wijzen. Uit de omliggende heuvelen ontspringen beekjes, die op enkele plaatsen kleine watervallen vormen en langs de met boschjes begroeide helling vlug en bevallig neerhuppelen. Van den Kloosterberg geniet men hier een wonderbaar schoon en eenig uitzicht. Bij heldere lucht ontwaart men meer dan twintig kerktorens.
Ongeveer vijf minuten verder bevindt zich in Noord-Limburg de Plasmolen, het landgoed en uitspanningsoord met de groote, door bosschen omsloten vijvers en waterwerken, die een bezoek waard zijn. Van op de hoogte geniet men een prachtig vergezicht, waar men de Maas door het landschap ziet kronkelen, en waar men bij klaren dage wel zestig torens kan onderscheiden.
Volgt men van hier den grooten weg van Nijmegen naar Venloo, dan komt men na anderhalf uur gaans op een zandige hoogte, waarvan het blinkend wit met het groen der stijve brem en 't donkere paars der heidestruiken zoo liefelijk afwisselt. Woest en eenzaam ligt ze daar de beruchte Mookerheide, waar den 14n April 1574 de bloedige, noodlottige slag werd geleverd, en de twee broeders Lodewijk en Hendrik van Nassau, met den paltzgraaf Christoffel sneuvelden, en het leger der Duitsche keurbenden door de Spanjaarden onder
| |
| |
bevel van den wakkeren generaal Sancho d'Avila bijna gansch werd vernietigd.
In de onmiddellijke nabijheid van den St.-Jansberg ligt over de Duitsche grens het beroemde Rijkswald, waarin de machtige Keizer Karel de Groote zijn jachtgebied had, zoo rijk aan allerlei wild. Het beslaat een oppervlakte van 6493 Hectaren. De Duitsche boschbouw wordt er in al zijn bijzonderheden toegepast.
Zoo men de overlevering gelooven mag, was het in dit woud, dat Brinio als aanvoeder der Germanen tegen de Romeinen werd verkozen, doch dit is ongetwijfeld een dwaling. Veel kunnen we hier genieten, als we des morgens reeds tijdig uitgaan en een tochtje in open rijtuig door het woud willen ondernemen. Van uit het station Cranenburg kan men dan per spoor over Groesbeek naar Nijmegen terugkeeren.
| |
Zevende wandeling.
Van Nijmegen naar Ubbergen, Beek en omstreken.
Met de stoomtram zijn de hierboven vermelde plaatsen vlug te bereiken. Doch we volgen liever den steenweg van aan het Hunnerpark, te midden eener romantische natuur met bevallige villa's en buitenverblijven aan beide kanten bezoomd, om na een half uur gaans Ubbergen en in een klein uur het dorp Beek te bereiken. Deze oostelijke omgeving van Nijmegen is even rijk aan natuurschoon als de zuidelijke.
Links van den weg ligt het Wijler- of Wieldersche meer, dat de zuidelijke grens vormt van den Ooy-polder, waarschijnlijk een overblijfsel der vroegere bedding van de Waal. Aan het buitenverblijf Beekmansdal toont ons een handwijzer den weg naar het koffiehuis Valks met drie boven elkaar gelegen terrassen. Van het hoogste geniet men een heerlijk vergezicht over de Waal en den geheelen omtrek.
| |
| |
Zetten we van daar onze wandeling in oostelijke richting voort, dan komen we spoedig langs den grooten weg aan den tol te Ubbergen. Wat verder stijgt de baan en hoe hooger men komt, hoe ruimer en schooner het vergezicht wordt. Links bemerkt men een watertoren en een merkwaardig zomerverblijf, dat den naam draagt van Stollenberg, en in den trant van een Zwitsersche villa zeer smaakvol gebouwd is, evenals het tramhuisje aan den weg van Berg en Dal.
Gezicht te Ubbergen.
Verderop ontmoeten we tal van fraaie villa's, koffiehuizen en zomerverblijven, totdat men voorbij het nette raadhuis, het vriendelijke dorp Beek bereikt, aldus genoemd naar de talrijke beekjes en stroompjes, die in de bergen ontspringen. In 1628 werd hier een mijlpaal gevonden met een opschrift van Keizer Trajanus.
Van uit Beek en Ubbergen is langs verschillende wegen Berg en Dal en ook den Duivelsberg te bereiken, vanwaar de stoomtram ons in 20 minuten naar Nijmegen terugvoert.
| |
| |
| |
Achtste wandeling.
Van Nijmegen naar Hees en Neerbosch.
In het westen der stad, even voorbij het Kronenburgerpark en de verlengde Hezelstraat is de Viaduct, in de onmiddellijke nabijheid der nieuwe haven. Van daar brengt ons de stoomtram naar de dorpen Hees en Neerbosch, dit laatste met zijn bekende en zeer uitgebreide weesinrichting. Hoewel de natuur hier op verre na niet zoo schoon is als aan den oostkant, toch loont een uitstapje naar Hees en Neerbosch de moeite, ter wille van het groot getal buitenverblijven, die met elkander in schoonheid wedijveren. In een uur tijds kan men den weg te voet afleggen.
Bij warm weder is een tochtje met de stoomboot op een deel van Maas en Waal zeer aan te bevelen.
Vooraleer de congresbezoeker aan het vriendelijke Nijmegen met zijn boschrijke en schilderachtige omstreken zijn afscheidsgroet brengt, raden wij hem aan, om even bij het plantsoen der verlengde Molenstraat een oogenblik stil te staan, en het prachtige zicht, dat de stad bij den tooverachtigen gloed van het namiddaguur aan zijn oog vertoont, nog eens diep in zijne ziel te prenten. Een levendigen indruk zal hij er van bewaren, die hem nog dikwijls met een dankbaar en blij gevoel aan de plaats en het congres zal doen denken.
Gent.
G.D. Minnaert.
|
|