Tijdschrift van het Willems-Fonds. Jaargang 6
(1901)– [tijdschrift] Tijdschrift van het Willems-Fonds–
[pagina 356]
| |
De verfransching onzer lagere scholen.Voor de onderwijzersvergaderingen van November 11., was in heel het hoofdschoolgebied van Aalst de onderstaande thesis als voorbereidend werk voorgeschrevenGa naar voetnoot(1). Uit vrees voor de hoogere schooloverheid, en tegen hun beter weten in, hebben veel onderwijzers gedacht die thesis te moeten verdedigen. Dat sommigen evenwel den moed hadden openlijk voor hunne overtuiging uit te komen, en juist het tegenovergestelde bewezen hebben van hetgeen men hun wil opdringen, zal blijken uit hetgene volgt, en waarop wij hier dan ook 's lezers aandacht willen vestigenGa naar voetnoot(2).
* * *
a) Bewijs dat het aanleeren der Fransche taal in Vlaamsch-België de nationale opvoeding begunstigt en een krachtig hulpmiddel is voor het openbaar welzijn. b) Zeg hoe ge te werk gaat om de voorschriften van den Minist. Omzendbrief van 31n Juli 1899 nopens het aanleeren der tweede taal in uwe school toe te passen. | |
[pagina 357]
| |
Redevoering van Vader Handelwijs in den kring van jonge onderwijzers ‘Volharding’ te X.Mijne Heeren, Het was me een waar genoegen de vriendelijke uitnoodiging van uwen Voorzitter te ontvangen. Gij waart dus den ouden tobberd niet vergeten, die veertig jaar schier in het onderwijs heeft gewerkt; gij moest ook nog, eilaas! een weinig vertrouwen hebben in zijne kundigheid. 't Was niet uit verwaandheid, noch uit praalzucht, maar ik kwam zoo gaarne eens bij U, in het midden der jongeren, van de werkers in 't lastige heden. De omgang met de jeugd vroolijkt mij wat op en wekt zoete, dierbare herinneringen. Na die woorden gaan wij ter zake. Ik ben een flamingant, ja, en heb mijn Vlaanderen hartelijk lief; doch, denkt daarom niet dat ik een dommen haat voed tegen al wat uitheemsch is. Ik strijd voor 't mijne, voor mijn volle recht en innigste overtuiging; dat een ander, dat een vreemdeling maar hetzelfde doe, en hij zal in mij geen vijand vinden. Vreest dus geene overdrijving van mijnentwege. Het aanleeren eener tweede taal zou dus de nationale opvoeding begunstigen; dat is de eerste stelling. Wat is de nationale opvoeding? 't Is de opvoeding die voor doel heeft het kind op te leiden tot een waardig en verlicht burger van zijn land. - ‘Zij moet het hoofddoel zijn van alle onderwijs’, snapt de battologie. En ach! de huidige burgerlijke opleiding in álle scholen, niet éene uitgezonderd, zelfs de úwe niet, heeft meer een politiek, dan een edel, vaderlandsch doel; en vroeg of laat zal de schok dier breed verschillende, onvereenigbare gedachten vruchten afwerpen, waarvan de nasmaak ijselijk bitter zal wezen. Verlichte burgers moeten we vormen, waardig en verlicht, in staat te beredeneeren wat ze doen, het voor- en nadeel te wegen en bereid op het outer van Vrijheid en Rede iets innigs en dierbaars te offeren. | |
[pagina 358]
| |
Is 't noodzakelijk voor een Vlaming de tweede taal te kennen om in den vollen zin des woords burger te zijn? Neen!!.. In 't verleden ligt het bewijs, het ontegensprekelijk bewijs. Nadat de hertogen van Burgondië, met hunnen Franschen wind, de Vlaamsche lucht hadden bedorven, was Vlaanderen niet meer 't Vlaanderen van Breydel en De Coninc; niet meer zoo onwrikbaar verkleefd aan der vaderen grond; niet meer zoo vast in 't bewustzijn van eigen kracht, niet meer zoo patriarchaal dietsch! De heele geschiedenis van toen levert bewijzen van het diep verval van 't genie van ons volk, van zijn geest en zijn karakter! 't Was jammer, onzeglijk jammer, dat in dien tijd van bloei voor kunst en wetenschap onze taal zoo'n rampvolle dagen te beleven had. De verfransching voerde verbastering mede. De lelie vierde haren hoogtijd; de leeuw treurde. Het zuiver nationale: taal, zeden, voorvaderlijke gebruiken krompen weg onder't Fransch gezwets. Waren de Vlamingen beter burgers met hun kladde Fransch? Maar zij waren 't minder! Wie stond er aan de zijde van Willem den Zwijger, tegenover den Spaanschen dwingeland? Onze brave Walen, onder den Franschen naam van ‘Malcontents’, heulden met den vijand. En onze Patriotten van 1789, vochten zij te Turnhout in 't Fransch of in 't Vlaamsch? En hadden onze helden uit den boerenkrijg, zoowat eene eeuw geleden, eerst Fransch aangeleerd!? Waar was toen de Waal? In 1830, ja, wanneer het onze taalbroeders gold, stond de Waal strijdvaardig, en de Vlaming, misleid door velerlei invloeden, sprong hem bij, om 's anderendaags het Waalsche juk op den nek te krijgen, veel knellender dan hetgeen hij afgeworpen had. Ja, zegt eens, kendet gij de beide talen, heroën uit 't verleden? Antwoordt niet. Slaapt zacht en zoet, zoetjes voort in uwen zoo heiligen grond.... En als uwe schimmen in droomerige lentenachten zullen zweven van bloem tot bloeme over Vlaan- | |
[pagina 359]
| |
derens beemden, wel hun!... Het lied dat de deerne zingt in de verte is een Vlaamsch lied; en lang nog zullen Vlaamsche liederen weerklinken! Immers, het Fransch kan nooit onze taal zijn, evenmin als het Nederlandsch de taal zal zijn der Walen. Nooit zullen wij in 't Fransch denken. In onze moedertaal oefenen wij de vermogens onzer ziel, niet in eene vreemde. Wat nut voor de ontwikkeling onzer geesteskrachten schonk ons het Fransch? In geringer mate dát, wat wij in krachtiger, verstandelijker studie onzer moedertaal ruimschoots konden vinden. Schaadt die stremming niet aan de nationale opleiding? Heel zeker, Heeren; immers een Vlaming moet zijne taal kennen, en wie ze niet kent, wie hare schoonheid, haren rijkdom, haar genie niet eenigszins weet te waardeeren, wil ze ook niet liefhebben en zal ook zijn Vlaanderen niet beminnen. Taal en land zijn één! - Wie ze scheiden wou, pleegt eene wandaad. Land en taal zijn één! - Onzichtbaar in verband, maar innig, onbreekbaar. ‘De taal is gansch het volk’ zei dus te recht de dichter uit de stad van Dender en Schelde. Wij moeten den kinderen in de school hunne taal leeren, niet zóó echter dat ze te huis zijn in al de spitsvondigheden ons door haarklievers voorgedischt, maar dat zij bekwaam zijn het intiem sierlijke, het ware schoone van een stuk of een boek te vatten; in staat eene zuivere taal te voeren waar 't noodig is, en een mooi opstel te maken. En dat kunnen ze niet. De uitslagen der laatste wedstrijden bewijzen het ten volle. In 1885 verwierven 18% der ll. van de provincie Antwerpen de 3/5 der punten in de Vlaamsche taal. 70% der ll. van de provincie Luik de 3/5 in de Fransche taal. 1886. - Antwerpen 47% - Luik 77%. 1887. - Antwerpen 45% - Luik 69. | |
[pagina 360]
| |
Men zal mij tegenwerpen dat de onderwijzers niet in dezelfde voorwaarden werkten; dat gene scholen beter waren ingericht dan de onze; dat er uit de wedstrijden niet veel is op te maken, enz. Toegestaan dat dit alles waarheid bevat, toch blijft het verschil te groot! De kostelijke uren, die wij besteedden aan de studie van het Fransch zijn alle verloren voor onze moedertaal. Daar staat het koetje gebonden. Volgens de officiëele statistieken van 1887 kennen 1% van onze ll. Fransch (behaalden 1/2 der punten in de tweede taal), als zij de lagere school verlaten, voor al de anderen was het huiswerk, de pensums, de moeite, het zweet zooveel als verloren damp, en voor dat nietig aantal verprossen wij onze schoone moedertaal. Onze paedagogen mogen met de armen zwieren zooveel het hun lust, al hun gescherm en geschreeuw zal niets veranderen aan de sprekende cijfers die de droeve wezenlijkheid vaststellen: eene beschamende minderheid in het taalonderwijs! Ook staat België in dat opzicht alleen. In geen ander land ter wereld gebeurt iets zoo monsterachtig antipaedagogisch, zoo schreeuwend antinationaals: het kind de tong leeren wringen tot het uitspreken van vreemde klanken, eer 't zich genoegzaam uitdrukken kan in zijne eigene taal; het volkskind zijne taal verleeren! 't Is schande! Wel mag Roorda van Eysinga zeggen: ‘In België zijn de Vlaamsche kinderen ten achter, omdat zij te gelijk hun moedertaal leeren van hun ouders en het Fransch van hun onderwijzers.’ En indien het voor den Vlaming noodzakelijk is ter bevordering der nationale opvoeding, dat hij de beide landstalen kent, werkt het dan ook niet storend op de harmonie van het geheel, dat de Walen geen Vlaamsch leeren? Uit de statistieken is onlangs gebleken dat in 't Walenland een uiterst klein getal lagere scholen het Nederlandsch onderwijzen. Wij moeten tot hen gaan, maar zij weigeren ronduit een stap dichter tot ons te naderen. | |
[pagina 361]
| |
Men zal mij tegenwerpen dat het Fransch eene wereldtaal is; dat ze gesproken wordt in de beschaafde en in de aristocratische kringen; dat onze zonen, die in 't leger komen, Fransch moeten kennen; dat handel drijven, en vele wisjes en wasjes... Bah! hoe weinigen uit het volk worden wereldlingen! Hoevelen van onze leerlingen zullen later dringen tot in de aristocratische sferen? En als ze soldaat worden of handel drijven, hebben ze 't Fransch noodig? Een voorbeeld: Van duizend Franschen die twintig, dertig, veertig jaar in Vlaanderen verblijven is er pas éen, die er zich op toelegt Vlaamsch te leeren. Zij hebben 't niet noodig: wij gaan tot hen in plaats dat wij hen dwingen zouden tot ons te komen. Zij blijven wat ze waren: diep gehecht aan hunne nationaliteit, trouw vaderlandslievend; zij hebben gelijk. Maar zie. Karel de Vijfde schijnt gezegd te hebben: ‘Hij is dubbel mensch, die twee talen kent’, en wat die rampenzaaier sprak, is evangelie!
* * *
De tweede taal is een krachtig hulpmiddel voor het openbaar welzijn!... Bain schrijft: ‘De arbeid van het aanleeren eener vreemde taal moet niet verricht worden zonder een bepaalde reden.’ (Wetenschap der opvoeding). En verder: ‘Het is nooit te laat om de taal te leeren, waaraan wij behoefte gevoelen.’ Dat zij die openbare ambten bekleeden, die wat hooger willen staan op de sociale ladder, de tweede taal moeten aanleeren, is zeker verstaanbaar. - Maar de leerlingen, die zulk verschiet voorhebben, beperken zich niet tot de cursussen eener lagere school; zij gaan naar hoogere onderwijsgestichten, waar de tweede taal dan ook eigenlijk te huis hoort. Hoe dikwijls werd ons niet gezegd, dat wij onze kinderen liefde moeten inboezemen voor het akkerwerk en de stielen daarmede in verband; dat wij ze afkeerig moeten maken van de bureaucratie ofte pennelikkerij; dat wij hun vaders boeze- | |
[pagina 362]
| |
laar moeten leeren achten. Hewel, met het aanleeren der Fransche taal werken we rechtstreeks tegen die voorschriften; immers, om eenvoudig landbouwer of ambachtsman te worden, zijn onze jongens honderdmaal beter dat ze een degelijk, wel doordacht onderricht der moedertaal ontvangen dan de gave om eenige Fransche zinnen te verknoeien, wat hun tot niets anders kan dienen, dan om er verwaande wijsneuzen van te maken, die gewoonlijk het moederdorp te oudbakken en de boeren te lummelachtig vinden om hun talent onder hen te verspillen. En hoevelen die in de stad slechts bittere teleurstelling zullen ontmoeten, gekruid met vele ellende! Dat is het nut voor 't algemeen, M.... En zegt niet dat ik overdrijf. Als een onzer jongens van de hoogste afdeeling uit de school blijft, dan zeggen de ouders: ‘De meester kan hem niets meer leeren.’ En de geburen: ‘Hij kent zijn Fransch lijk zijn Vlaamsch!...’ De knaap gelooft het eindelijk zelf en de ouders droomen voor hem gouden droomen. Zij plaatsen hem ergens als boodschapper, loopjongen, enz. en als hij uit de stad overkomt, spreekt hij op zijn steedsch, rookt, schenkt, vloekt, franscht, en de brave leerling, de schoone ziel is weg!... Ander voorbeeld: Verleden jaar sprak een jong, bevriend onderwijzer eenige jongens aan om naar de avondschool te komen. Raadt ge 't antwoord? Zij twijfelden of mijn knappe collega beter lezen, schrijven en rekenen zou dan zij. Zij hadden immers in de Fransche klas gezeten! Twee maanden nadien kwam de plaats van bestuurder open in eene samenwerkende melkerij. Drie der snoevers boden zich aan en de bekwaamste schreef 21 grove fouten in een dictaat van 10 lijnen. Dat zijn drie gevolgen onder honderden andere gekozen. Is 't niet droef, niet ontmoedigend? Wou men iets doen voor 't openbaar welzijn, dan moest men wezenlijke Fransche klassen inrichten, waar de kinderen | |
[pagina 363]
| |
na een ingangsexaam en na hunne lagere studiën voltrokken te hebben, kosteloos en uitsluitend de Fransche taal zouden leeren met het oog op een toekomstig beroep. De kleine gemeenten konden zich met dat doelwit vereenigen om samen de kosten te dragen. Maar kom, dat is eene ut opie, dat ware te redelijk en....
In mijn tijd leerde ik ook Fransch in mijne school. Ge glimlacht!... Die oude vos, denkt ge, daareven predikte hij de passie en thans helpt hij de balken van 't kruis zagen. Een goed diplomaat moet zich kunnen schikken naar de omstandigheden. Ik kon mijne leerlingen onmogelijk houden. Zoodra zij de eerste communie gedaan hadden, gingen ze naar het college van Z. Maar dat maakte mijne rekening niet. Barsch en ruw immers zegt Diesterweg: ‘Waar de school in duigen valt, daar valt ze door de fout van den meester.’ Het Fransch was mijne lokspijs, mijne vergulde kwakzalverspil. Ik stichtte eene Fransche afdeeling en de toer was gespeeld. Iederen dag gaf ik twintig minuutjes les meer, ontnam eenige minuutjes aan elk vak en zoo stond ik kant en klaar. Zoodra de kinderen voldoend Vlaamsch lazen begon ik met het Fransch. Ik beproefde de natuurlijke methode, de Berlitzmethode, het stelsel der vertalingen. Maar geene enkele dezer leerwijzen vond ik afdoende. De natuurlijke methode is te langdradig, zij ontzenuwt meester en kinderen. De Berlitzmethode vergt eene inspanning zoo aanhoudend dat zij niet steeds past aan den kindergeest. Van het stelsel der vertalingen werd veel kwaad gesproken, nochtans het heeft goed in: het laat het zelfwerk toe en helpt veel mede tot de verstandelijke ontwikkeling. Ik maakte dus gebruik van alle drie de leerwijzen, volgens de lessen er zich al of niet toe schikten. | |
[pagina 364]
| |
Des namiddags spraken de kinderen enkel Fransch in de klas en op de speelplaats. In het begin was 't afgrijselijk; maar 'k heb zoo dikwijks eene mooie partij gelachen. Langzamerhand verbeterde dat en brachten zij het zoover dat ze zich toch uit den slag konden trekken, als 't noodig was; en dát was mijn doel!... Ik eindig, M..., met een verzoek, een dringend verzoek. In 't onderwijs der talen, gedenkt dat ge Vlamingen zijt. Vlaanderen moet leven, eeuwig leven! De onderwijzers zijn de ridders der moedertaal. Zweert haar trouw, onwankelbare trouw! Behoedt haar, de dierbare, de onvergelijkelijk schoone, en wel zal het u gaan! L. Van Opdenbosch. |
|