| |
| |
| |
Verzen.
I.
De boomen.
Et les arbres que l'on dirait presque endormis,
Rêvent des mots très doux qu'ils ne savent pas rendre,
Pareils à ceux qu'ils entendaient sans les comprendre...
O songe à ces grands arbres tristes dans la nuit!
In lange, zwarte reiën staan de boomen
Langsheen de straten en langsheen de weiden
In diepe peinzing en in moedloos droomen.
Ze staan in eindlooze eenzaamheid en spreiden
De loodzware armen zwijgend in de lucht,
Met teere beving en heel zwak, gezucht!
De boomen zijn heel krank en oud,
En ze schijnen in d'avond een zwart woud,
Dat aan den hemel ligt, zielloos en koud,
Ze luistren naar het trage glippen.
Der, stilte, luisteren met toeë lippen
Hoe verre, wondre woorden spreken
Ze luisteren naar het moedloos leken
Der blâren langs hun stam en 't breken
Van d'avond in nauw-luid gezucht.
Want héel de stille schijnt éen woord
Ver óplevend, als nooit gehoord,
Eén zacht woord van zielsinnigheid
| |
| |
Als geene menschen weten....
En de boomen staan stille, wijd
Spreidend hun zware somberheid.
De boomen staan stom - en vergeten!
Ze luistren naar den gang der menschen
Over de aarde en het dwaas verzuchten
Der zielen, - hoe de dagen vluchten
En hoe de bloemen in den knop verslensen!
Ze luistren hoe de harten bloeden
En schreiën in verlatenheid
En ze peinzen aan 's levens moeden.
Waaronder heel de menschheid leit.
Ze weten hoe de tranen spreken
Der droeven, schuchter uitgeschreid
Aan hunnen voet en krachtloos lekend
Ten gronde in hooplooze eenzaamheid...
Ze weten heel 's menschen leven
Zijn kranig pogen en zijn strijd
En hoe hij breekt in 't heerlijkst streven
En door zijn eigen harte lijdt.
De boomen rijzen langs de zwarte straten
In lange reiën, met gebogen hoofde,
Zwaar van al 's werelds zonden en verlaten
In eindlooze' avond, en gelaten.
En somtijds gaat een lange beving door
De twijgen en een zwak gezucht klaagt op
Om aanstonds weer te worden als te voor....
...De boomen staan weer stil en stom in avondgloor!
| |
| |
| |
II.
C'est la Paix lente aux yeux d'ombre et d'étoiles,
C'est le sommeil qu'un rêve d'or étoile
Et qui serait ton sourire un moment.
En langzaam vallen een aan een de dagen
In 't flauwe weenen van verre' avondwind
En komen lange zwarte nachten vagen
Het heerlijk Leven, dat langs aan verzwindt...
Door weeë stilte gaat een naamloos klagen
En alle dingen, de oogen sluimrend dicht,
Strekken de slaapzware armen, loom en trage,
Ter heilge wijding van het laatste licht.
En als een Hostie, boven een ciborie
Van glans miraculeus opbloeiend, droomt
De zon in wijde, purpren stervensglorie;
En geeft uit 't vlekloos wolkentabernakel
Haar opperst leven, dat heel de aarde vroomt,
Gelijk een Christus, midden van 't cenakel.
En bleeke bloemen sterven aan mijn zij....
Nu spreken zwakke winden in de lucht
En al de wegen zijn nu vol gerucht
En ruisching, wondervreemd en zoo dicht bij.
Dat ik die haast kan voelen en in mij
Voortleven weet... 't Is of de Stilte spreekt
En traag in teere vreemde woorden leekt
Langs veld en boome' en verre doode wei...
En zie hoe alle dingen staan met toeë lippen
En angstig of 't mysterie lijden deed;
| |
| |
En hoe ze luistren naar het trage glippen
Dier droomgeluiden, als niet eene weet....
En dan stil klagen, o zoo stil!.... en klagen
Of nog geen klaarheid en geen morgen dagen.
Wees mij nu stille, wees mij nu zeer stil...
Alle de dingen zwijgend... Stil de lucht,
De blâren en elk spreken van gerucht,
Mijn wild betrachten en mijn kranke wil...
Alleen bij wijlen nog een zwak gezucht
Van avond... een nauw hoorbaar zacht getril
Van vleugels rond me... En dan niets meer! Het stil
Voelen van treurnis en der dagen vlucht,
En 't weten van der uren gaan en sterven,
Klankloos als bloemen die ontblâren, - zacht
En peinzend sterven in doodstille nacht.
Gelijk mijn harte gaat en als verzwerven
Mijn vrome droomen en mijn hartekracht,
Stillë in groote Stiltë... en zeer zacht.
En 'k denk aan u, midden het wijde zwijgen
Dier stilte... 'k Denk aan uw zacht-vroom gezicht,
Dat daagt in mij, als een fel-vlammend stijgen
Van morgen doór de nacht, - en heel mijn ziel-dóor licht.
En strooien angelussen door teer-blauwe lucht!
En 't is of verre woorden spreken midden
Der groote Stilte, die alom ópzucht...
| |
| |
Het is of ver-verzwakte stappen luiden
Langs al de wegen, nu vol klokkenluiden!
En ik blijf zwijgend, - stil en zwijgend - staan
Bij 't zwakke ópklagen dier heel trage woorden,
Want 't is of ik uw ziele daar ver hoorde
Weenen en luiden langs de zwarte baan.
Gent.
Remy Bockstael.
|
|