| |
| |
| |
Uit Noord-Nederland.
Waarmee kan ik in dit schrijven beter beginnen dan met Kruger, die 6 December zijn intocht deed in de residentie, want een intocht was het, al heette 't dan ook, dat hij incognito reisde, niet als officieel persoon.
Om half vier zou de trein komen, maar reeds een paar uur van te voren was het vol belangstellenden en nieuwsgierigen in den omtrek van 't station. De dag was mistig en grauw; 's morgens had het geregend, doch tegen den middag werd 't droog, al kwam door 't somber wolkenfloers geen enkel blauw stipje heengluren. Zoetjes groeide de menschenmassa aan, 't scheen alsof de stad al hare inwoners stuwde naar den omtrek van het station, want al dichter en dichter werd daar de menschenhaag, en om drie uur stond het al tien, twaalf rijen dik, elkaar verdringend en wegduwend om te trachten een plaatsje meer naar voren te bemachtigen. Toen ikzelf even voor drie uur bij 't station kwam was er geen passeeren meer mogelijk - 't verkeer van voertuigen geheel gestremd. Voor een paar kwartjes kreeg ik gelukkig een plaats op de bok van een bierwagen, waar ik rustig zittend de gansche wriemelende menigte kon overzien. Het was letterlijk een menschenzee, zoover't oog reikte, 't scheen alsof men over de hoofden zou kunnen loopen.
Als de een of andere corporatie met haar vaandel over den met moeite vrijgehouden rijweg naar 't station marcheerde, rechten de halzen zich uit om te zien en werd 't gedrang voor 't oogenblik grooter. In de bocht van 't Bezuidenhout naar de Rijnstraat was de menschenmassa 't dichtst en 't gedrang
| |
| |
't grootst. Telkens schoof de haag voetje voor voetje vooruit, telkens weer teruggeduwd door de politie, die af en toe een huzaar te hulp riep om met de billen van zijn paard eens wat vlugger ruim baan te maken. Dat hielp; men week, bevreesd voor de onzachte aanraking van een paar paardenbeenen, maar nauwelijks was de huzaar weer elders zijn diensten gaan aanbieden. of onverstoord, onder gelach en gegiegel schoof de menschenhaag weer vooruit en deed den rijweg tot een voetpad inkrimpen.
Circa half vier hoorde men in de verte een fluitje gillen. Een gejuich ging op, daar kwam hij dus, doch 't geduld van 't wachtende publiek werd nog tot kwart over vieren op de proef gesteld, want op 't perron werd Kruger toegezongen en in de wachtkamer toegesproken, wat natuurlijk veel tijd innam.
Maar eindelijk toch werd de eerwaardige, wat gebogen gestalte zichtbaar onder de kap van 't stationsgebouw. Zakdoeken fladderden, hoeden zwaaiden en uit duizenden kelen klonk 't: ‘Hoerah! Leve Kruger, Arbitrage!’ en dergelijke uitroepen. Kruger was aan al die hulde en geestdrift wel gewoon geraakt op zijn tocht van Marseille naar hier. Toch greep hem die spontane geestdriftuiting aan en bleef hij even toeven om de dichte schare te overzien vóór hij in 't rijtuig stapte, dat hem naar 't hotel zou voeren.
En op zijn korten tocht van den trein naar 't hotel was 't één lang gerekte jubelkreet, die hem vergezelde, die de een van den andere overnam en voortzette. Het was als één toon van sympathie die door de stad golfde van mond tot mond.
Kruger had in 't rijtuig den hoed meest van 't hoofd, buigend links en rechts. Men moet 't kerngezonde forsche gestel van dien man benijden, die op 76-jarigen leeftijd, in den schemer van dien nat-kouden Decemberdag in een open rijtuig kon rijden met ontbloot hoofd, zonder daarvan de nadeelige gevolgen te ondervinden. Nog lang toefde 't volk in den omtrek van
| |
| |
't hotel, ook nadat Kruger op het balkon was verschenen. Het scheen niet voldaan met hem gezien te hebben. ‘Arbitrage!’ klonken telkens de stemmen, en dat woord verheft zich telkens, wanneer Kruger zich vertoont.
Tot op heden echter heeft 't nog niets gegeven. Kruger is bij de koningin op audientie geweest, hij heeft bij de koningin gegeten, doch voor zoover bekend is, werd de politiek niet aangeroerd en bleef het gesprek, bij wat wij in 't dagelijksch leven noemen: ‘koetjes en kalfjes.’ Gisteren, 20 December, is Kruger naar Amsterdam geweest, maar hij blijft toch voorloopig in den Haag wonen. De geruchten loopen, dat hij in het Lange Voorhout een particuliere woning zal betrekken. In hoeverre die geruchten waarheid bevatten, valt niet met zekerheid te beslissen. Zeker zou 't den eerwaardigen ouden man aan te raden zijn om met zijne verdere reizen te wachten tot het mildere seizoen is aangebroken. Wellicht voelen zich met de zachte, zonnige lentedagen ook de harten der menschen zachter, milder, rechtvaardiger gestemd.
We zijn hier één diepe verontwaardiging over de handelwijze van den Duitschen keizer tegenover Kruger. En al neemt von Bülow in den Duitschen Rijksdag nu ook met nog zooveel mooie woorden de partij op van zijn keizer en al kan 't in Duitschland misschien majesteitschennis heeten om 't uit te spreken, hier in ons vrij Nederland zijn wij vast van oordeel, dal niet 't belang van 't rijk uit die handelwijze sprak, noch de bloedverwantschap met koningin Victoria. Het was heel handig van von Bülow om met een air van grootheid te zeggen: ‘Indien dynastieke verwantschap de oorzaak ware geweest van 's Keizers weigering om Paul Kruger te ontvangen, ik zou hier zeker nu niet voor u staan,’ wat natuurlijk groote toejuichingen uitlokte en waardoor het pleit vóór den keizer was gewonnen.
Maar von Büllow zweeg wijselijk van de diamantmijnen, die niet alleen Chamberlain, maar ook Rhodes rijk hebben
| |
| |
gemaakt, van Rhodes’ verblijf in Berlijn, van zekere beeren die de keizer niet kon betalen, die door Rhodes......, en de keizer verkocht zijn ziel aan Rhodes en kreeg het geld. Zóó denken de meeste Hollanders over 's keizers handelwijze.
O, die ellendige, valsche, onrechtvaardige, liefdelooze politiek!
* * *
Laat ik u liever spreken van onze jonge, gelukkige koningin, die in haar geluk bijna vergeet, dat ze koningin is, dat ze zelfs in haar liefde zich helaas niet mag geven, wat ze voelt als mensch. Haar koningschap moet gaan boven haar menschzijn.
Maar goddank breekt dit laatste zich nu en dan baan, ondanks alles, zooals een bergstroom, die gekneld wordt tusschen starre rotsen, die opbruist en opspat en eindelijk loswoelt de steenen, die hem hinderen in zijn vaart. Hij, Hendrik, kwam Maandag avond 17 december. Reeds lang stond zij aan 't venster naar hem uit te kijken als een burchtvrouwe, die haar ridder wacht. Het volk zag haar staan, zag haar vriendelijk gelaat bij 't schijnsel der groote lantaarn op 't plein vóór 't paleis. Daar trof stemgegons haar oor. In de verte hoorde ze kreten, 't volk dat hem toejuichte, en 't publiek, dat bij 't paleis wachtte, geheel meelevend met het geluk zijner koningin met uitgestoken armen wees in de richting, van waar hij komen moest. Weg was haar gezichtje van 't raam en kinderlijk vlug snelde ze de trappen af hem te gemoet. Zij stond er al toen 't rijtuig voorreed.
En meer spontaan dan koninklijk, heel onvormelijk, maar heel vrouwelijk en begrijpelijk voor die genieten en begrijpen kan dat geluk, vloog ze den jongen man om den hals.
't Volk dat dikwijls ondoordacht goed, maar ook vaak zoo ondoordacht wreed kan zijn in zijn oordeel, vond 't eerst heel grappig, om die ontmoeting te zien, maar later kwam de
| |
| |
critiek. Het was niet goed, niet koninklijk geweest, dat hoorde toch zoo niet. Zoo ten aanschouwe van iedereen had ze deftig en stijf en vormelijk moeten zijn. En het ‘wijs bij de lui, maar gek om een hoekje’ handhaafde zich ook hier weer met zijn akelige veinzerij en conventionaliteit.
Mag dan een koningin niet liefhebben zooals iedere andere vrouw? Mag zij, omdat ze koningin is, haar liefde misschien slechts toonen in de zeldzame korte, gestolen oogenblikjes dat ze met hem alleen kan zijn, en dan nog misschien bespied met beglurende oogen. Moet zij, omdat ze koningin is, hare liefde in zich opsluiten als iets, dat maar liever niet gezien moet worden, als iets, waarvan ze genieten kan steelsgewijze, wanneer niemand 't ziet. En is 't rechtvaardig van een volk om aldus van zijne Koningin te vergen, dat ze zich zoo geheel losmaakt van haar vrouw-zijn? Is dit haar taak vergemakkelijken? En zal zij haar volk dankbaar wezen over een dergelijk oordeel?
Arm vorstenkind! Zoo knelt u dan reeds vroeg de gouden keten op 't hoofd. Ge staat aan 't begin van 't leven en als ge 't straks zult intreden en niet alleen zijt koningin, maar ook vrouw, en later wellicht moeder, zoo ge geweldig in uw voelt het vrouw-zijn en moederschap beide, dan wacht u in uwehooge positie van vorstin nog een zware strijd, nog menige teleurstelling, nog menige ontgoocheling en hetzelfde volk dat uw persoontje op de handen draagt, dat u liefheeft als zijne koningin, zal, vrees ik, altijd in de eerste plaats zijn eischen stellen aan de koningin en weinig bedenken, dat zij levens een vorstelijke vrouwe is.
Moge uwe liefde u dan sterken tot den strijd en u kracht geven om 't ééne niet te doen ondergaan in 't andere.
Hertog Hendrik wordt vóór zijn huwelijk Nederlander, en vraagt als zoodanig ontslag uit het Duitsche Staatsverbond. Mocht echter dit huwelijk ooit ontbonden worden, dan behoeft hij geen Nederlander te blijven en heeft dit slechts schriftelijk
| |
| |
te kennen te geven aan den minister van Justitie, die dit onmiddellijk aankondigt in de Staatscourant. Het is ook de minister van Justitie, die als Ambtenaar van den Burgerlijken stand het vorstelijk paar in den echt zal verbinden. Gedurende het leven der koningin geniet de hertog geen inkomen, doch na een eventueel overlijden der konigin wordt hem een jaarlijksch inkomen van 150,000 fr. toegezegd, dus precies hetzelfde als een koningin-weduwe. Verder worden den Prins-gemaal twee adjudanten toegevoegd, benoemd uit het corps officieren van land- en zeemacht.
Er is met Zijne Hoogheid heel wat levendigheid in de residentie gekomen. Het verloofde paar gaat dagelijks met ‘de vier’ rijden, en de Hertog ment zelf het span schimmels dat Z.H. uit Mecklenburg heeft meegebracht, een ongewoon gezicht voor de Hagenaars, die gewend zijn aan de nooit afgewisselde bruine paarden, welke vroeger het koninklijk rijtuig trokken. Om hem bij 't Nederlandsche volk een beetje bekend te maken wordt in de couranten veel van hem en zijn land verteld. Zoo doet nu een nog al aardige anecdote de ronde.
De bewoners van een dorp bij Rostock wilden Z.H., toen hij onlangs op jacht was in die buurt, een ovatie en hun gelukwenschen met zijn verloving brengen. Er was een eerepoort opgericht en de schout zou een toespraak houden. Even voor de aankomst van den Hertog maakten de dorpelingen er den schout een verwijt aan, dat hij zijn hoogen hoed niet op had. De man ging onmiddellijk naar huis om den hoed, een erfstuk van zijn grootvader te halen. Maar intusschen was de hertog voor de eerepoort aangekomen en de mooie ontvangst viel in 't water.
Toen de hertog de reden hoorde van deze mislukking, liet hij - om de menschen niet te leur te stellen, - weten dat hij om 3 uur zou terugkomen. Nu was alles in orde, de schout begon bij de eerepoort de toespraak af te steken en het ging prachtig tot aan 't slot. De schout begon te haperen en met geen
| |
| |
mogelijkheid kon hij meer woorden vinden om zijn speech te eindigen. Maar met een lachje hielp Hertog Hendrik hem uit de verlegenheid.
‘Na, mein leiw Schulz, Sei wollen seggen, so und so - na, das ist so recht schön von Sei....’ En met een hartelijke dankbetuiging voor de mooie ontvangst reed hij heen. Ik denk dat Wilhelmina en haar verloofde, ondanks de goede bedoeling der dorpelingen, zich met hun tweetjes nog wel eens zullen hebben vroolijk gemaakt over het geval.
Heden was ik toevallig tegenwoordig hij de thuiskomst der koningin van haar dagelijksche rijtoer. Gewoonlijk is dat omstreeks vier uur, vandaag pas over half vijf. De lichten in 't paleis waren reeds ontstoken. Zoo als iederen middag stonden ook nu honderden geduldig te wachten op de terugkeerende verloofden. Het geduld werd lang op den proef gesteld, maar in plaats van te verminderen, vermeerderde de menschenmassa zich steeds.
Het is de bepaalde wil der koningin dat het publiek wordt toegelaten onder de colonnaden der beide zijvleugels van 't paleis, maar toen de phaëton met 't vierspan kwam aangereden, zwenkte onder de bekwame hand van den hertog en eindelijk voor 't paleis stil hield, verbrak 't publiek de grenzen waarbinnen het werd gehouden, vloog op het rijtuig toe en omringde het geheel, wuivende en jubelende. Hare Majesteit lachte en knikte, haar aanstaande gemaal sloeg de hand aan de pet. Nog eens jubelde de menigte, nog eens groette 't vorstelijk paar. Toen gingen ze naar binnen, om enkele oogenblikken later aan een der ramen te verschijnen. Nog een jubelkreet galmde door de lucht, nog een buiging van de vorstelijke geliefden en allen gingen kalm en tevreden huns weegs.
* * *
In de politiek valt al heel weinig bizonders voor. In de Kamer zijn de verschillende begrootingen aan de orde en loopen
| |
| |
kalmpjes af zooals gewoonlijk hier te lande. Het gebeurt zelden, dat een minister zijn portefeuille moet ter zijde leggen, wijl de begrooting niet is aangenomen. Na Januari zal 't in de Kamers meer- spannen. Er staan twee wetten ter behandeling, die menigeen belang zal inboezemen: de legerorganisatie en de woningwet. Welke 't eerste aan de beurt komt is nog niet van algemeene bekendheid, doch voor den minister van Oorlog is 't te hopen dat zijn plan voor legerorganisatie, waaraan hij nu al twee jaar lang heeft gewerkt, niet zal worden opgeschoven, want ook indien de legerwet, aangenomen wordt, zal 't nog wel minstens een jaar aanloopen, eer zij in functie kan treden. Overigens heeft onze politiek weinig meldenswaardigs voor een ander, alleen het Pott-incident hield in verband met den oorlog in Zuid-Afrika de gemoederen in beweging.
De Nederlandsche consul te Lorenzo-Marques moest de biezen pakken. Men beschuldigde hem, dat hij contrebande had doorgelaten; dat de Portugeesche regeering zulks meermalen had gedaan vis-à-vis Engeland kwam er minder op aan. Het vermakelijke van de historie is, dat men niet alleen den heer Pott wil ontdaan zien van zijne consulaire waardigheden, maar hem tevens wil verbieden te Lorenzo-Marques te blijven wonen als particulier. Het is mogelijk, dat werkelijk de Nederlandsche consul dingen heeft laten passeeren, die als oorlogscontrebande te beschouwen zijn en het is niet zijn zaak om te beoordeelen of de Portugeesche regeering in dit opzicht evenzeer, misschien nog meer gefouteerd heeft. Hij zal zich dus over zijne handelwijze tegenover zijne regeering hebben te verantwoorden, doch niemand mag en kan hem beletten te wonen waar hij vrijelijk wil, zoolang hij niet openlijk in daden heeft bewezen dat hij tegenover de een of anderen Staat in neutraliteit is te kort gekomen. Maar Pott is èn door zijn bekwaamheid èn door zijn vermogen èn door zijne ervaring een mensch van veel invloed, wat in dezen tijd den Britten.
| |
| |
minder bevalt en daar Portugal geheel onder Engelschen invloed staat, echoot het mee.
De inval der Boeren in de kaapkolonie, doet in iederen pro-Boer de hoop weer levendig worden, en Lord Kitchener leelijk op den neus kijken. De doortocht van de Wet uit 't benarde driehoekje, waar hij zoo gezegd niet uitkon, verraste John Bull alias Joe Chamberlain meer dan hem lief was. Een en ander gaf een grappenmaker 't volgende raadsel in den mond:
Wel verschil is er tusschen Joden en Engelschen?
Antwoord: De Joden hebben de vreugde van de wet.
De Engelschen hebben verdriet van De Wet.
Egb. C.v.d. Mandele.
Haag, eind Dec. 1900.
|
|