Tijdschrift van het Willems-Fonds. Jaargang 6
(1901)– [tijdschrift] Tijdschrift van het Willems-Fonds–
[pagina 148]
| |
[1.]![]() ![]() kloc - ke hand Door 't stroompje zijn wie-glen-de kaan;
Een
![]() ![]() non-ne ken stond aan den wa-ter-kant En lachteer het schip-per-ken
![]() ![]() aan.
Ze lach-te zóo lief en ze lach-te zóo ziet Zóo
![]() | |
[pagina 149]
| |
![]() min-ne-lijk was haar ge-groet, Dat 't boot - je niet ver - der door voor de 2de maal een 8e hooger...
![]() ![]() 'twater sneed, Maar stil naar den oe-ver gleed...
Maar stil naar den oe-ver
![]() ![]() gleed...
![]() | |
2.En 't nonneken zuchtte: ‘Braaf schipperkijn,
De baren zijn kalm als het graf.
Och, laat in uw scheepken een hoekje zijn
En sta me dat plaatseken af:
En schommel en wiegel en schommel me mêe
Naar ginder die prachtige zee:
Geen loon is te hoog, of geen prijs te groot,
Ach! red me hier uit den nood!’
| |
3.‘'k Bedinge geen anderen prijs, lief kind,’
Zei schipper aan 't nonneken toen,
‘Dan, eer ge in mijn schuitje de reis begint,
Uw harteken-teer en - een zoen.’
't Werd alles aanvaard en de zoen werd geplukt,
Elkaêr tegen 't harte gedrukt...
En 't nonneken sprong nu gezwind aan boord
En 't bootje schoot verder voort!
|
|