Tijdschrift van het Willems-Fonds. Jaargang 6
(1901)– [tijdschrift] Tijdschrift van het Willems-Fonds–
[pagina 129]
| |
Stichting van Rusthoven.
| |
[pagina 130]
| |
hebben immers de overtuiging dat de steun van den Staat uitgaande mettertijd zal aangroeien. Maar zal die omkeering in het stelsel der openbare liefdadighied hem veroorloven een eigen huis te bouwen? Geenszins. De wet op de werkmanshuizen levert geene uitslagen, tenzij voor de betere klasse der werklieden, die meer begaafd of begunstigd een winstgevend ambacht beoefent, en daarbij nog de gaaf tot sparen bezit - eene gaaf die de werklieden niet van zelf bezitten, maar die langzamerhand aan bevoorrechte familiën wordt aangeboren. Het huren van een huisje of kamer valt ook te zwaar voor oude lieden die geen volle dagloon meer kunnen inbrengen. Dienvolgens zal de oude werkman naar die onafhankelijke woning wel trachten, maar in het gewone geval de middelen niet bezitten om dien droom te verwezenlijken. Maar spreken wij niet alleen van den ouden werkman. Er leeft sinds lang nevens ons eene kaste van personen, meestal uit de kleine burgerij, uit den kleinen landbouwersstand, boerenwerklieden en kleine pachters, oud-winkeliers, kleingepensioeneerden, enz., die meestal onze diepe achting verdienen, daar zij een gansch leven van stillen eenvoud hebben geleid om een kapitaaltje van een paar honderd frank rent te vergaren. Voor dezen is de oude dag ondankbaar, daar licht, woning en kost het gespaarde reddeloos opslorpen. Er moet hun, evenals aan den werkman, eene helpende hand gereikt worden. Wij bedoelen een middel om hun kosteloos of goedkoop eene woning te verschaffen en dit middel denken wij te zijn de stichting van rusthoven.
* * *
In Holland zijn ze samen met andere liefdadigheidsinrichtingen begrepen onder den naam van ‘Hofjes.’ 't Zijn gebouwen in steden of ten platten lande, door fundaties van bijzonderen opgericht, in afgescheiden woningen verdeeld, met een, twee of drie kamers. | |
[pagina 131]
| |
De inwoners zijn lieden van zekere jaren die het verblijf kosteloos verkrijgen, of wel aan een zeer lagen prijs die in zich zelf de gift van de helft of twee derden der huurwaarde besluit. Het gebouw geeft woning aan vier huisgezinnen, aan tien, aan twintig, naar gelang van het beloop der fundatie. 't Zijn of wel man en vrouw die samenwonen, of wel twee of drie ongehuwden, die in 't zelfde keukentje hun eten bereiden, eenig licht werk verrichten, hunne huishoudelijke belangen bespreken. Voor zooveel mogelijk laat men die lieden vrij samenwonning te kiezen met vrienden of oude buren. Ieder woninkje is afgescheiden van het andere, ieder inwoner gaat en zit, slaapt of waakt, kookt zijn pot naar zijne middelen engeliefte, en verricht aan godsdienstoefeningen wat zijn hart hem zegt. Een hof, een boomgaard, een stuk bouwland zijn meestal het eenige wat gemeenschappelijk is gebleven, en men verstaat dat het zich ook nog leent tot verdeeling. Het bestuur der fundatie is gewoonlijk door de donatoren toevertrouwd aan officieele personen, behoorende tot den raad der gemeente, of der kerk, of der godshuizen, of wel bestaat uit een groep bijzonderen die volgens bepaalde regels worden gekozen. In Holland behartigen zulke besturen de trouwe navolging van de regels der fundatie, en eeuwen verloopen soms zonder eenige afwijking, terwijl dergelijke stichtingen in Belgie meestal naar andere handen en nieuwe regels zijn overgegaan; waaraan is zulks gelegen? komt het hieruit voort dat een meer conservatieve geest in Holland heerscht, of wel dat de nooit betwiste rechtspersoonlijkheid aan het gebouw een cement van stevigheid en éénheid heeft bijgezet? Wij meenen dat de laatste veronderstelling het meest heeft bijgedragen tot het bewaren van den aard en den geest dier stichtingen. | |
[pagina 132]
| |
* * * Rusthoven in den Hollandschen zin van 't woord, zijn hier wel in Belgie gesticht geworden. Maar onvermijdelijk is het stelsel door den stichter uitgedacht verloopen naar eene nieuwe toepassing waarin men geen spoor meer van den ouden geest ontdekt. En het moet zoo, omdat zulke stichtingen strijden 1o) tegen de wetten op de openbare liefdadigheid; 2o) tegen de wetten die de rechtspersoonlijkheid slechts aan nauw bepaalde stichtingen will[e]n toekennen. | |
De openbare liefdadigheid in Belgie.De openbare liefdadigheid werkt zich uit 't zij door de Godshuizen, 't zij door het Bureau van Weldadigheid. Het verschil hunner werking bestaat hierin dat de Godshuizen aan den noodlijdende een volledig onderhoud bezorgen, terwijl de Weldadigheidsbureau's slechts eene gedeeltelijke ondersteuning aan de armen en dan nog ten hunnen huize, uitreiken. Het ligt dus in de taak der Godshuizen herbergzaamheid te plegen, en wanneer het in de gedachte zou komen van een donator een Rusthof te stichten, dan zal hij den eigendom en het bestuur er van door testament of gifte moeten overdragen aan de Godshuizen. Volgens den geest onzer wetgeving zouden deze het recht niet hebben zulk Iegaat te aanvaarden. Immers, zij aanvaarden en bewaren de goederen ten bate der armen, 't is te zeggen dergenen die een volledig onderhoud vereischenGa naar voetnoot(1). | |
[pagina 133]
| |
Indien zij de huisjes van een Rusthof gratis ter beschikking stellen van menschen die ten halve in hun onderhoud kunnen voorzien, of wel indien zij hun die woning verhuren aan een lagen prijs die toch eene caritate inhoudt, dan rooven zij van 't goed der armen, 't is te zeggen van degenen die een volledig onderhoud vereischen, die niets bezitten en voor welke alleen de Godshuizen zijn gesticht. De fundatie onder den vorm van ‘Rusthof’ valt immers in den eigendom der Godshuizen en deze mogen slechts beschikken over hunnen eigendom volgens regels die van openbaar belang zijn en waarop geen inbreuk mag gemaakt worden door een reglement door bijzonderen uitgedacht en bevolen. En volgens artikel 900 B.W. zijn zulkdanige bepalingen aan te zien als niet geschreven. Derwijze dat de eigendom overgaat aan de Godshuizen zonder eenige verplichting om den wensch der donatoren na te leven. En daar integendeel de wetten op de liefdadigheid hun bevelen te zorgen voor de nietsbezittenden, zullen zij na verloop van eenige jaren het doel der stichting noodlottigerwijze terzijde laten, de fundatie verwarren met de andere goederen en er over beschikken ten bate der nietsbezittenden. Laat ons nu veronderstellen dat de Godshuizen de Rusthoven gebruiken om er huisvesting in te verleenen aan nietsbezittenden; dan scheppen zij eene ongelijkheid tusschen eenige bevoorrechten en het groot getal dergenen die als vulgum pecus behandeld in de gemeenschappelijke zalen zullen moeten verblijven. De Godshuizen zijn dus even zedelijk als wettelijk verplicht geen onderscheid te maken en de Rusthoven van hun doel af te wenden.
* * *
En nochtans moeten wij bekennen dal zulk stelsel eene leemte laat. Reeds lang betreurt men dat kleine burgers en | |
[pagina 134]
| |
boeren in den ouden dag geen vrij en goedkoop onderkomen kunnen verkrijgen, en de toekomst zal ons de klachten doen hooren der werklieden die gesteund door de pensioenkas iets beters betrachten dan de gemeenzaamheid van het Godshuis. En hierin moeten wij hen steunen want die betrachting naar eene onafhankelijke levenswijze is de uitdrukking van het individualisme, 't is te zeggen eene der edelste strekkingen van den mensch, zijne ontwikkeling in de vrijheid. Men zal antwoorden dat de kloosters sinds lang in dit gebrek hebben voorzien, dal zij mits een klein kapitaal of eene kleine rente oude lieden herbergen. Maar hier nog meestal zijn die menschen om der wille der spaarzaamheid in gemeenschappelijke zalen vergaderd; evenals in de godshuizen blijft dus het familieleven gedood; en daarbij iedereen is wel vrij aldaar zijn verblijf te kiezen, maar iedereen begeert niet in een midden van strenge geloofsbelijdenis te leven.
* * *
Laat ons een kijkje nemen in Holland en zien hoe onze noorderburen het vraagstuk der Rusthoven hebben opgelost; vooralsnog zullen wij niet onderzoeken in welk rechtsbegrip die instellingen zijn gevat, maar op het terrein der feiten aanwijzen hoe zij het idee hebben geplooid naar de belangen der bevoordeeligden of de wenschen der stichters. Men gelieve wel op te merken dat een Rusthof in grondbeginsel niet is toegewijd aan behoeftigen in den nauwen zin van 't woord; 't is ook dik werf een steun voor menschen van zekere opvoeding die men niet wenscht beneden den middelstand te zien dalen, voor hetgeen men noemt ‘déclassés,’ die soms nog meer lijden dan ware behoeftigen. Zoo bestaat er te Amsterdam eene fundatie, bestemd tot woning en onderhoud van tien protestantsche vrouwen, ongehuwd of weduwen zonder kinderen, meer dan veertig jaar oud, | |
[pagina 135]
| |
dochters van staatsbedienden, van militairen of van bijzonderen. Zij moeten eene verzorgde opvoeding genoten hebben, en gedwongen zijn een toevluchtsoord te zoeken door gevolg van tegenspoeden waaraan zij geen schuld hebben; daarbij moeten zij eene rente bezitten van ten minste 200 gulden en ten hoogste 500, daar zij in hun toilet en klein verleer moeten voorzien. Voor 't overige genieten zij gratis een volledig onderhoud, tot zelfs de medicale zorgenGa naar voetnoot(1). In denzelfden zin vinden wij in Brussel eene soortgelijke instelling, het instituut Pachéco, gesticht voor dames van adelstand met beperkte bestaanmiddelen. Men kan zich afvragen hoe deze fundatie heeft weerstaan aan den tijd en aan den drang der wettelijkheid; immers op zich zelve geene rechtspersoonlijkheid bezittende, moeten de gegeven goederen in het eigendom vervallen zijn der godshuizen, en deze hebben het recht niet eene waarde die bestaat in het goed der armen te bestemmen voor eene andere klasse dan de nietsbezittenden. Waarschijnlijk is het instituut Pachéco aan zijne bestemming nooit onttrokken geweest, dank zij den invloed en de waakzaamheid van den adel, de kaste die aan alle de andere de les geeft in zake van solidariteitGa naar voetnoot(2). | |
[pagina 136]
| |
In Groningen bestaat een ‘hofje’ waar de inkomende 2500 gulden moet kunnen storten (over de 5000 fr.)Ga naar voetnoot(1). Maar dit gaat meer naar eene uitzondering, evenals de voorgaande die wij gevonden hebben te Amsterdam: de gewoonte is dat de grijsaard toch, in principe, eene zekere som stort, dikwijls naar mate zijne jaren, en de fundatie bezorgt hem als tegenwaarde, huisvesting, soms voeding of wekelijksche ondersteuning daarbij. Niet altijd bepaalt men de storting met een opgaande tarief: de som kan onveranderlijk dezelfde zijn voor iedereen. Op andere plaatsen nog verschilt ze naar den aard, het verblijf; voor eene kleine kamer 1000 gulden, voor eene grootere 2000 gulden. Verder nog vraagt men niet meer dan 60 of 100 gulden. Gehuwde lieden die samenwonen, bekomen ook nog vermindering, en op die wijze ziet men de grootste verscheidenheid van tarieven. Zooals Jonkheer Smissaert zegt, is het zeer moeilijk te weten of men te doen heeft met eene echte liefdadigheidsinstelling. Andere voorwaarden van den meest verschillenden aard worden opgelegd voor de toelating op het Rusthof. Zoo bepaalt men een voorkeur voor inwoners van zekere gemeente, een | |
[pagina 137]
| |
voorkeur voor degenen die na eeuwen nog eenige verwantschap kunnen bewijzen met de stichters, - een voorkeur zelfs te Arnhem voor weduwen van timmerliedenGa naar voetnoot(1) en in een ander gesticht weigert men diegenen die geen dertig jaar ter plaatse gewoond hebben. De Rusthoven waarvan sprake dienen wel onderscheiden te blijven van de talrijke vrijwoningen die de kerkbesturen of allerhande fundaties bezorgen aan behoeftige huisgezinnen, en die onverschillig onderkomen geven aan familiën met kinderen of ongehuwde personen, zonder bepaalden ouderdom. Wij willen hier voornamelijk wijzen op de vrijwoningen of wel huisjes die aan minderen prijs verhuurd, bestemd zijn voor oude menschen die niet meer of niet veel kunnende werken, toch iets overgespaard hebben om van te leven of slechts gedeeltelijken onderstand behoeven. Toch is een vaste regel van ouderdom of vermogen niet algemeen voor de aan vaarding der oude lieden: zoo aanvaardt men weduwen met kinderen (2 ten hoogste) in de 22 buisjes van de Vereeniging lot hulp van protestantsche vrouwen te Utrecht; terwijl de huurwaarde van die ruime woningen 1 gulden 50 cent bedraagt per week, moeten de bewoonsters nooit meer dan 30 cent betalenGa naar voetnoot(2). De Fundatie Marie Van Pallaes gesticht te Utrecht in 1662 bevat 15 woningen voor arme oude lieden, waarbij burgers der stad de voorkeur hebben en bedeelden van andere liefdadigheidsinstellingen uitgesloten zijn. Het oppertoezicht over deze woningen wordt gehouden door den Burgemeester, die een besturend Rentmeester benoemtGa naar voetnoot(3). De Fundatie van Thomas van Nykerken met vijf vrije woningen te Utrecht, is door den stichter bestemd voor arme | |
[pagina 138]
| |
vrouwen, die volgens de tabel der laatste jaren onder oude menschen zijn gekozenGa naar voetnoot(1). Op het Speyert van Woerdenhofje wonen Roomsch katholieke weduwen boven de 50 jaar tegen 10 ct per weekGa naar voetnoot(2). De Fundatie BruntskamerenGa naar voetnoot(3) ook te Utrecht bevat 15 woningen met één kamer en zolder voor ‘brave ouden van dagen, behoorende tot den R.K. Godsdienst.’ De Fundatie Pelt bevat één huis met vier kamersGa naar voetnoot(4). De Godskameren van Dirk van Zuylen zijn 23 vrije woningen meest bewoond door oude liedenGa naar voetnoot(5). Het Margaretenhof bevat 17 woningen, meest gegeven aan bejaarde liedenGa naar voetnoot(6). In de Fundatie Beyer en De Bruyn worden 23 oude lieden ondergebracht in 15 woningen; daarbij 70 gulden per woning en gezamenlijk voor 251 gulden turf worden aan de bewoners uitgedeeldGa naar voetnoot(7). Deze laatste fundatie weerspiegelt nogal nauwkeurig degene die in Nevele (Oost-Vlaanderen. Belgie) is opgericht door wijlen Mevr. Adèle Fobe, weduwe De Deurwaerder. Tien nette huisjes zijn bestemd voor twintig oude lieden van beide kunne te kiezen in twee aaneenpalende gemeenten; de Godshuizen krijgen bij legaat den eigendom der stichting en honderd duizend frank voor het onderhoud der bewoners. Zonder er eene grondvoorwaarde van te maken drukt de erflaatster den wensch uit dat men personen uitkieze die zonder ten volle onvermogend te zijn, toch niet gansch in hunne behoeften kunnen voorzien. De uitdrukking van haren wil onder eenen eenvoudigen | |
[pagina 139]
| |
wensch bewijst dat de geefster wel wist dat zij vruchteloos tegen de wet zou gestreden hebben, hadde zij aan de Godshuizen de aanvaarding van niet-onvermogenden opgedrongen. En zoo ziet men dat het Hofje door haar in eenen bepaalden geest geregeld en bewaard gedurende haar leven, noodlottigerwijze van zijne bestemming moel en zal afwijken, omdat een Godshuis het recht niet heeft, zooals wij hierboven hebben uitgelegd, van zijne goederen ten voordeele van niet behoeftigen te beschikken; een tijdje misschien wel zal de eerbied voor de uiterste wilsbeschikking stand houden, maar de sterke zee der omstandigheden en gebruiken zal daar weldra over heen spo een. Niet alleen zijn de Godshuizen in Belgie onbevoegd om de opgelegde taak te aanvaarden, maar de fundatie zou strijdig zijn met het recht van eigendom. Immers rechthebbende op den eigendom der goederen, zouden zij deze nochtans tot een bepaald gebruik moeten bewaren, derwijze dat zij er niet mogen over beschikken of ze mogen verkoopen. In korte woorden, er bestaat een wettelijke vertegenwoordiger voor de armen; hij heet Weldadigheidsbureau of Godshuizenbestuur; voor de halve armen bestaat er geen. De Rechtspersoonlijkheid der Rusthoven kan in die leemte voorzien. Een onafhankelijk bestaan zal de fundaties onttrekken aan de strenge regelen die de werking der Godshuizen belemmeren; een eigen leven alleen zal haar een duurzaam bestaan verzekeren. | |
De Rechtspersoonlijkheid der Rusthoven.I. In Holland.In Holland hebben de stichtingen rechtspersoonlijkheid. Dft is tegenwoordig communis opinio jurisconsultorum, al is het nergens uitdrukkelijk vastgesteldGa naar voetnoot(1). | |
[pagina 140]
| |
Stichtingen kunnen tot het bestaan worden geroepen door iedere wilsbeschikking, 't zij per testament, 't zij door gifte | |
[pagina 141]
| |
onder de levendenGa naar voetnoot(1). Nog eens wordt dit recht niet bepaald door de wet, maar de algemeene zienswijze zegt dat de mensch van nature het recht bezit rechtsubjecten in 't leven te roepen, tenzij een uitdrukkelijk verbod der wet. Die macht ligt in den wil van ieder mensch, dus ook van de reeds bestaande rechtspersonen, b.v. eene gemeente. Maar deze zou toch niet bevoegd zijn om rusthoven te stichten, het geld der belastingplichtigen niet mogende gewijd worden aan instellingen die niet bestemd voor behoefligen, niet tot de openbare liefdadigheid behooren. Hierin komt de inrichting van de armenzorg in Holland overeen met de onze. Daarbij is het ook een beginsel in Holland dat de gemeente eerst ondersteunt wanneer de kerkelijke en bijzondere instellingen te kort schieten en dan nog alleen bij volstrekte onvermijdelijkheid. De stichtingen voor halfvermogenden of niet gansch behoeftigen gaan dus uit van bijzonderen, of van kerkelijke inrichtingen. Stichtingen behoeven in het algemeen noch erkenning noch goedkeuring, noch publicatieGa naar voetnoot(2). Voor instellingen van weldadigheid bepaalt echter art. 7 der Armenwet (28 Juni 1864. Staatsblad no 100) dat de bestuurders binnen de maand na de oprichting aan het gemeentebestuur opgave moeten doen van de bepalingen betreffende hunne inrichting en bestuur, op straffe van tijdelijk verlies der bevoegdheid tot het aangaan van burgerlijke handelingen. | |
II. In Belgie.De noodzakelijkheid van de vrije stichting der rusthoven in Belgie meenen wij te hebben bewezen. Het eenige middel daartoe is de toekenning der rechtspersoonlijkheid aan zulkdanige stichtingen door bijzonderen opgericht. | |
[pagina 142]
| |
Tegenwerpingen rijzen natuurlijk, op; de volgende, namelijk: Men moet vermijden nieuwe rechtspersonen in het leven te roepen; door het verloop der jaren verdwijnen de noodwendigheden die hun bestaan hebben verrechtvaardigd, en de goederen vervallen ten nutte van een ander fictief wezen, dat geenszins overeenstrookt met de bedoeling der donatoren; b.v. de pest en de leproosheid hebben aanleiding gegeven tot tal van stichtingen; met de verdwijning dier kwalen zijn de fundaties van hunne bestemming afgeweken, en 't is eene ware rooverij dat andere rechtspersonen, Godshuizen en Weldadigheidsbureau's, gansch vreemd aan het inzicht van den fundator, de goederen en renten hebben opgeslorpt zonder titel of recht. Ten tweede spreekt van zelf het gevaar der doode hand. Onder voorwendsel van een onderkomen aan lagen prijs te verschaffen, kunnen personen zich in een gesticht vereenigen, hunne goederen versmelten, en met de opeenvolging der eeuwen en het immerdurend aangroeien der nieuwe kapitalen, kan de stichting een groot gedeelte van den openbaren rijkdom vastklemmen en beweegloos maken. Op de eerste tegenwerping antwoorden wij dat het gevaar onvermijdelijk is, maar welk kwaad heeft het gesticht? Leproosheid en pest zijn verdwenen, terwijl de goederen in vreemde handen zijn gevallen; maar het zijn ook gestichten van openbaar nut, godshuizen en weldadigheidsbureau's wier rijkdom er mede is geklommen, ten bate van de lijdenden en de behoeftigen. En men mag zich afvragen of een stichter wel het recht heeft zijn wil verscheidene eeuwen door op zijn goed te doen wegen, tegen het openbaar belang, tegen de rede, en tegen de mogelijkheid. En heeft degene die renten heeft gesticht om kwaal of nood te bestrijden niet voornamenlijk het welzijn van het gemeenebest betracht, en wordt zijn inzicht niet te gemoet gegaan door de toepassing zijner weldaden op de heerschende kwalen. De tegenwerping is van zuiver zedelijken | |
[pagina 143]
| |
aard; het antwoord mag het dus ook zijn, en het zegt ons dat de menschelijkheid in gedurige herschepping leeft, en diensvolgens de wetten haar opgeleid, 't zij door den Staat 't zij door bijzonderen, eveneens moeten veranderen. De tweede opwerping - het gevaar der doode hand - is van rechtskundigen aard. Wij zouden kunnen antwoorden dat die zienswijze aan 't wankelen gaat, en dat zeer vrijzinnige geesten zelfs tegenwoordig meer vrijheid wenschelijk vinden voor het stichten van rechtspersonen. Maar wij denken het overbodig hier dien redetwist te openen, want om gezegde zwarigheid te voorkomen bestaan er eenvoudige en zeer practische middelen; het ware voldoende te bepalen dat zulke stichtingen om rechtspersoonlijkheid te verkrijgen, door het Staatsbestuur moeten erkend worden ats zijnde van openbaar nut. Onder die voorbehouding erkent men in Frankrijk tal van gestichten. En om te beletten dat zulke rechtspersonen eenmaal bestaande mettertijd eene overgroote massa goederen om zich zouden vereenigen, zal eenvoudig de wet die de rusthoven tot het burgerlijke leven roept, bepalen dat zij geene andere onroerende goederen mogen bezitten, noch gebouwen, dan degene die ter woning en persoonlijk gebruik van de gehuisvesten moeten dienen.
* * *
Men heeft beweerd dat de leemte waarop onze studie wijst, reeds is aangevuld door de wet van 9 Augustus 1889 op de werkmanswoningen. Art. 9 zegt immers: ‘Les provinces, communes, hospices et bureaux de bienfaisance pourront recevoir des dons et legs en vue de la construction de maisons ouvrières.’ Men wil er uit besluiten dat de aangeduide rechtspersonen de macht hebben om over hunne kapitalen te beschikken ten einde een kosteloos of ongeveer nietskostend verblijf te bezor- | |
[pagina 144]
| |
gen aan behoeftigen, in afzonderlijke huisjes naar den trant der rusthoven. Deze bewering gaat uit van een oppervlakkig beschouwen der kwestie. Noch de heer A. Beernaert, die de wet op de werkmanswoningen heeft ontworpen en voorgesteld, noch de Kamers bij de bespreking, hebben een oogenblik er aan gedacht om de werklieden kostelooze woningen te bezorgen, of aan zulken prijs dat er van caritate zou kunnen sprake zijn. Het doel der wet is alleen geweest ‘zoo goedkoop mogelijk goede woningen te bezorgen.’ Goedkoop wil niet zeggen kosteloos. En het is eene misgreep van degenen die de tusschenkomst der openbare besturen inroepen tot het bouwen 't zij van woningen die de werkman zal aankoopen 't zij van woningen die hij alleenlijk huurt, te denken dat provincie, stad of godshuis gemachtigd zijn hunne kapitalen uit te zetten legen eene rente die verlies bijbrengt, bij voorbeeld, beneden drie en half percent. Op die wijze zouden zij weldadigheid plegen en de hun toevertrouwde fondsen afwenden van hun weltelijk doel, het algemeen belang, of den onderstand der behoeftigen. Art. 9 beteekent dus eenvoudig dat de Besturen giften en legaten mogen aanvaarden ten einde werkmanswoningen te stichten die aan matigen prijs zullen verhuurd of verkocht worden. Niettemin moet bekend worden dat de zin van art. 9 in eenen niet zeer helderen tekst is gevat. Maar de bedoeling kan nochtans niet betwist worden.
* * *
Men heeft reeds getracht in België eene oplossing te geven aan de moeielijkheid. In Gent namelijk heeft men afzonderlijke woningen willen stichten voor zeventigjarige grijsaards die gehuwd zijn en in behoeftigheid verkeeren. | |
[pagina 145]
| |
Daartoe heeft de Gemeenteraad zich gericht tot de Godshuizen die na onderzoek der kwestie geweigerd hebben zich te gelasten met het bouwen dier huisjes. Zij lieten hooren dat hunne wettelijke zending hen verplichtte de oude lieden, weeskinderen of zieken in gestichten van bijzonderen aard op te nemen, dat zij dienvolgens geene afzonderlijke huisjes konden bouwen, maar een hospitie zouden moeten inrichten waar de verschillende huishoudens zouden samen wonen onder het bestuur en de waakzaamheid der Godshuizen die daarbij nog de kosten van onderhoud zouden dragen. Er was geen middel om het rechtsbegrip waarop de rusthofjes steunen bij het systema der openbare weldadigheid in te lasschen: het Bestuur der Godshuizen had zulks zeer wel begrepen. En toen de Gemeenteraad zich richtte tot het Weldadigheidsbureau, kwamen dezelfde aarzelingen voor, ditmaal ook gesteund, denken wij, op den geest der zending die aan dezen bezorger der armen is toevertrouwd: namelijk eene gedeeltelijke ondersteuning uit te reiken. Maar het lag op het hart dergenen die zich met het edelmoedig ontwerp bemoeiden, het toch maar door te drijven, en na lange studie liet het Weldadigheidsbureau hooren dat het aan den wensch kon gevolg geven. Laat ons vooreerst opmerken dat de kwestie der rusthofjes geenszins zou opgelost zijn, moest de beslissing van het Weldadigheidsbureau wettelijk zijn en praktisch toegepast worden. Het is voldoende te herinneren dat het euvel waaraan onze wetten over armenzorg mank gaan, niet alleen door en door behoeftige menschen doet lijden, maar die talrijke klassen kleine lieden waarover wij hiervoren hebben gesproken, kleine burgers, kleine landbouwers, en personen van een karig pensioen voorzien, met duizenden in getal, die te veel over hebben om in een hospitie te gaan, en te weinig om alleen te leven. Het Weldadigheidsbureau evenmin als het Godshuis, kan hun | |
[pagina 146]
| |
de hand niet reiken, daar zij buiten de klasse der behoeftigen vallen. Voor hen ook moet gezorgd worden, en de rechtspersoonlijkheid der rusthoven alleen kan toelaten gebouwen te stichten met eene inrichting en een reglement die gemaakt zijn naar den wensch der donatoren en den geldelijken toestand of de noodwendigheden der gehuisvesten. Het onderbrengen van zeventigjarige behoeftigen in bijzondere woningen is gansch iets anders dan de stichting van rusthoven. Het Weldadigheidsbureau van Gent betracht immers alleen te zorgen voor gehuwde lieden die volgens den gewonen regel gescheiden aan de Godshuizen zouden toevertrouwd worden, maar die men wegens eerbied voor hunnen gehuwden staat samen laat leven. In den grond zijn het altijd de behoeftigen van het Godshuis; bij rusthoven in den Hollandschen zin van 't woord veronderstelt men gehuwde of ongehuwde lieden van zeer verscheidene maatschappelijke standen, en die men niet altijd als behoeftigen aanziet en behandelt. Niettemin willen wij terloops opmerken dat het best ware het ontwerp van het Weldadigheidsbureau van Gent te kunnen overlaten aan eigenlijke rusthoven; het Bureau gaat hier de rol der Godshuizen vervullen, het huisvesten en onderhouden van behoeftigen, 't geen in zijne zending niet valt; men heeft niet geweten hoe de knoop leggen, en men heeft best geoordeeld toch maar een wrong te geven aan de bestaande rechtsbegrippen. Rekent men nog daarbij dat met het geld der openbare weldadigheid, dat voor alle behoef[t]igen, zonder onderscheid is bestemd, eene ongelijkheid gaat geschapen worden tusschen degenen die in menigte ondereen leven in het Godshuis en eenigen die het voordeel van het alleenwonen zullen genieten. Wel is waar beweert men dat het Weldadigheidsbureau alleenlijk huisvesting zal verleenen; dienvolgens maar een gedeeltelijken onderstand: daar zal praktisch niets van komen. De opgenomen lieden zijn immers buiten s'aat om te werken, | |
[pagina 147]
| |
zullen zich alweer wenden tot het Bureau om voedsel, licht en kolen te krijgen, en zoodoende zal er volledige huisvesting bestaan, een toestand die schreeuwt met de ware zending van het Bureau, en met de gelijkheid in de bedeelingen der armen.
* * *
Wat is het doel geweest dezer studie? De aandacht van den wetgever te vestigen op eene hervorming die zich opdringt nevens de werkerspensioenen. Het middel tot practische toepassing? De toekenning der rechtspersoonlijkheid aan fundaties onder naam van rusthoven. A. Bevernaege, advocaat. |
|