| |
| |
| |
Verslag over de Jaarlijksche algemeene vergadering van het Willems-Fonds. Gehouden te Gent, in het ‘Lakenmetershuis’ den 28 October 1900.
Aan het bureau zetelen de heeren leden van het Algemeen Bestuur.
Te 10 3/4 uur verklaart de heer G.D. Minnaert, Voorzitter, de zitting geopend en spreekt de volgende redevoering uit:
| |
Mijne Heeren,
Vooraleer met de bespreking der punten, die aan het dagorder staan, te beginnen, mag ik niet nalaten U allen namens de leden van het Algemeen Bestuur onzen broederlijken groet te brengen en U een blij en hartelijk welkom toe te roepen.
Toch mengt zich in de vreugde van ons wederzien een weemoedige gedachte. Verscheidene onzer trouwste leden, die wij gewoon waren hier te ontmoeten, zijn ons dit jaar door den dood ontvallen. Hun verlies is voor het Willems-Fonds en voor't Vlaamsche land een zware slag.
In de afleveringen van ons Tijdschrift staan hun namen dankbaar vermeld, waarbij een eenvoudig woord is gevoegd, getuigende van de oprechtheid onzer vereering en vriendschap.
Nog in deze laatste dagen hadden wij een nieuw verlies te betreuren in Baron de Maere van Aertrycke, den Voorzitter van het laatste Nederlandsch Taal- en Letterkundig Congres. Mag ik hier, Mijne Heeren, als een hulde van erkentelijkheid.
| |
| |
zijner nagedachtenis gewijd, U herinneren aan de aandoenlijke woorden, de laatste die het hem gegeven was tot ons, Vlamingen, te richten? Zij komen van iemand, die zijn Vaderland liefhad en zijn Moedertaal, ondanks den aanzienlijken stand, waarin hij leefde, steeds trouw is gebleven.
Wat klinken ze ons thans weemoedig in de ooren, want ze zijn, zooals hij ze zelf noemde in zijn merkwaardige openingsrede, zijn testament.
‘De wet,’ zoo sprak hij, ‘heeft aan de Vlaamsche taal een volkomen gelijkheid met de Fransche gegeven, maar hoe groot onze zegepralen op het gebied der wettelijke instellingen, hoe volkomen de omkeering der vroegere toestanden in de officiëele sferen, en hoe grondig de wijzigingen van het openbaar leven zijn, niets tot hiertoe, niets is er in den huiselijken kring, in de zuiver maatschappelijke betrekkingen verkregen.’
‘Hier heerscht steeds de vrouw en met haar de vreemde taal, die zij onder hare bescherming heeft genomen.’
‘En waaruit spruit die voorliefde der Vlaamsche vrouw voor deze vreemde taal voort? Waarom heeft zij, zij, die moeder is, de taal harer moeder verlaten? Is het niet omdat er een kloof is ontstaan tusschen den geest en het gevoel der vrouw, meer en meer door een klimmende beschaving veredeld en verfijnd, en de ruwheid eener taal, die ruw is gebleven, omdat zij, uitsluitend gesproken door het volk, zich niet kon verheffen boven het peil der nederige en verlaten standen, waar zij alleen tot wisseling der alledaagsche gedachten diende?’
‘Wat dan gedaan?’
‘Wel, wij moeten de vrouwen veroveren.’
‘En hoe dat?’
‘Door onze taal te beschaven en te zuiveren, door ze zacht en vloeiend te doen klinken in de ooren onzer levensgezellin; dan zal deze, bekoord en medegesleept, gewillig haar man volgen en op haar beurt die taal, die de taal des harten is geworden, willen aanleeren, spreken en doen heerschen in den huiselijken kring, die haar koninkrijk is.’
‘Dan zal zij “de directrices der dames-instituten” niet verbieden haar dochters onderwijs te geven in de Nederlandsche taal, maar eischen dat dit onderwijs aan kundige leeraars en leeraressen worde toevertrouwd.’
| |
| |
‘En dan, Mijne Heeren, zal niet alleen de Vlaamsche taal, maar het Vlaamsche volk gered zijn; dan zal die zedelijke éénheid, die Guizot verre boven de staatkundige éénheid stelt, eindelijk worden verkregen.’
‘Uit de hoogte moet het licht komen, want het lagere volk spiegelt zich immer naar de hoogere standen.’
‘De taalbeweging in Bohemen is sterk, omdat de machtige adel van dat land de volkstaal onder zijn bescherming heeft genomen, om daardoor den Duitschen invloed te stuiten.’
‘In Noord-Nederland bestaat dezelfde toestand. Daar ook zijn de aanzienlijken in dat opzicht krachtig en gezond als de mindere burgerij. In hun sierlijke en rijke zalen spreekt men de sierlijke en rijke taal, die allen van hun moeders hebben geleerd.’
‘De Koningin-Regentes, niettegenstaande zij een Prinses van Duitschen bloede was, heeft een laatste bekrachtiging aan dezen toestand gegeven, en het is aan haar persoonlijken invloed te danken, dat thans het Nederlandsch de taal van het Hof is geworden, en het Fransch, dat daar vroeger heerschte, heeft vervangen.’
‘Zij wilde, dat Vorst en volk dezelfde taal spraken.’
‘Kon dit in Vlaamsch België worden verkregen, konden eenige vrouwen uit de hoogere klassen zich over het geestesleven van het volk ontfermen, dan zou weldra de kloof, die thans bestaat tusschen de twee groote deelen onzer maatschappij - de Franschsprekende burgerij en het Vlaamschsprekende volk - voor altijd zijn gedempt.’
Ik voeg er bij: Kon eens vooral het voorbeeld komen van ons vorstenhuis, van Prins Albert en van zijn jonge gade, Prinses Elisabeth, dan zouden zij niet alleen ons dubbel dierbaar wezen, maar de schutsengels worden van den geheelen Vlaamschen stam. Mochten wij eens van hen hetzelfde getuigen, wat Mevrouw Ypes-Speet ons op het laatste Nederlandsch Congres mededeelde, ‘dat Koningin Wilhelmina bij haar inhuldiging den eed aflegde met die heerlijk mooie, zilveren stem, ieder woord duidelijk articuleerend. Een bewijs hoe lief zij haar taal moest hebben, om haar zóó te hebben leeren spreken.’
Gevolg gevende aan den wensch uitgesproken door Baron de Maere, wil ik beproeven het mijne bij te dragen, om den dierbaren last den Vlamingen opgelegd, te helpen verwezenlijken.
| |
| |
Naar mijn opvatting is het beschaafd spreken onzer Moedertaal van meer gewicht en beteekenis, dan sommigen er willen aan toekennen: Het is een echt beschavingswerk, zoowel door zijn zedelijken, aesthetischen aard, als door zijn hygiënisch belang.
Klaar en duidelijk spreken bevordert de ontwikkeling van stem en oor, en daardoor het gevoel voor al wat schoon en liefelijk klinkt. Het gebruik eener beschaafde omgangstaal is een der aantrekkelijkste vormen der wellevendheid, tevens een bewijs van eigenwaarde en eerbied voor zich zelven. Het is een machtig middel tot verheffing en veredeling van den eenvoudigen man; het zal de standen nader tot elkander brengen, het werk der verzoening en der maatschappelijke gelijkwaardigheid bevorderen. Ziedaar reeds een gewichtig volksbelang[!]
In het gesproken woord met zijn verscheidenheid van klank en rhythmus openbaart zich op de duidelijkste wijze de geheele mensch. Wat er trilt en omgaat in den geest en het gemoed wordt er trouw door weergegeven.
Ieder, die onder de beschaafden wenscht gerekend te worden, moest van alle kunsten het eerst en het meest zich oefenen in die van eenvoudig en klaar, beschaafd en bevallig te spreken. In een tijd als de onze vermag men niets in Staat of Maatschappij, zoo men niet zekere meesterschap heeft over de taal. De natuur schonk ons die edele gave, maar gelijk elk ander vermogen, moet die eerst door ons geoefend en ontwikkeld worden.
‘La parole est le premier des arts humams quand on la respecte, elle en est Ie dernier quand elle descend à l'amusement vulgaire de la foule,’ zegt de Fransche wijsgeer Caro in zijn ‘Études morales’, en verder: ‘que la parole soit l'objet des plus nobles soins, l'objet d'un culte.’
In alle beschaafde landen van Europa is de quaestie der uitspraak aan de orde van den dag. In Italië en Duitschland, in Frankrijk vooral isin den laatsten tijd herhaaldelijk de aandacht van alle leeraars daarop gevestigd. Ook op het laatste Nederlandsch Congres te Gent is die quaestie lang en breedvoerig besproken.
Wie in de oude Geschiedenis een weinig te huis is, weet hoe- | |
| |
veel belangstelling de inwoners van Hellas en Rome toonden in het zuiver uitspreken hunner taal. ‘Een volk van adel,’ zoo noemden zich de Grieken zelven; doch zij hadden recht om zoo over zich zelven te spreken. Hunne taal hadden zij gemaakt tot de rijkste, de schoonste en welluidendste der wereld.
Bij mijn reizen door 't land onzer zuider- en noorderburen ben ik meer dan eens getroffen geweest doorhet lief en zangerig, het keurig beschaafd spreken der inwoners. Wat klonk in Touraine het Fransch helder, welluidend, verleidend, betooverend, zelfs uit den mond der eenvoudigste vrouw. Hetzelfde heb ik meer dan eens ondervonden van 't Nederlandsch, vooral in de provincie Overijsel.
Noem mij een land in Europa, waar zooveel en met zooveel oordeel gelezen wordt als in Nederland? waar predikanten en redenaars door de lagere standen zoo goed verstaan en gewaardeerd worden? waar de pers zulk een waardige taal voert, ondanks het groote verschil van godsdienstzin of staatkundige denkwijze? Ziedaar de eerste heilzame gevolgen van het beschaafd spreken der Moedertaal. Doch hiermee gaan andere voordeelen gepaard. De loffelijke gewoonte van keurig spreken werkt ook verheffend op het zedelijk en aesthetisch leven van 't volk. Wie kent de voorliefde onzer noorderbroeders niet voor de genoegens van het gezellig samenzijn aan den huiselijken haard? Voor ruwe woorden is er de plaats te heilig, de lucht te teeder; met de keurige zindelijkheid, die u uit alle plekjes als't ware vriendelijk begroet, is de hartelijke ontvangst der moeder in harmonie. Bij welke natie zit die door en door gezonde staatszin, die geestdrift voor 't vorstenhuis, die ware vaderlandsliefde zoo zeer in het bloed als bij dit kalm, eenvoudig en vrijheidlievend volk?
Vergelijkt dien toestand eens met den onzen. Valt ginds in de omgangstaal nog veel te verbeteren, hier bij ons is nog alles te doen. Onder de beschaafde landen in Europa zijn er weinigen, waar de burger en werkman in den dagelijkschen omgang zoo slordig spreken als bij ons. Voor een deel komt dat voort uit gebrek aan geleerdheid, aan goeden smaak en fijn gevoel; voor een grooter deel is de oorzaak te zoeken in de minachting der hoogere standen voor de Moederspraak; verder in de vrees zich belachelijk te makendoor het gebruik van een taal, die niet alledaagsch is.
Waaraan hebben Frankrijk en Nederland in het opzicht der
| |
| |
beschaafde taal dien meer gunstigen toestand te danken? In het zuiderland aan den vroegeren invloed van 't Hof en zijn omgeving; in Nederland aan zijn predikanten en onderwijzers; in beiden aan hun wetenschappelijke lichamen, waaronder de Fransche Academie voor 't eene, de ‘Maatschappij tot Nut van 't Algemeen’ voor 't andere een eereplaats innemen. Ook de hoogere burgerij heeft door haar voorbeeld, opwekking en steun heilzaam medegewerkt. Bij ons zijn voor die taak de toestanden minder gunstig. Rijk en arm zijn thans veelal als twee volkeren, waartusschen geen omgang is, als leefden zij in twee onderscheiden landen, ongelijk gevormd, door zeden noch taal verbonden. Al te lang reeds duurt die ellendige toestand voort. Men wil het volk opbeuren, den gemeenen man hooger verheffen, maar het middel waarvan men zich bedient, blijkt onbruikbaar. De gebrekkige kennis van de taal, die het volk spreekt, is oorzaak, dat men op het gebied der beschaving nog bijna niets heeft verricht.
Een beschaafd volk wordt niet gevormd door middel van een vreemde spraak; dit kan alleen geschieden door het gebruik van een eigen, beschaafde taal, die het begrijpt en spreekt, die licht brengt in zijn geest, 't bewustzijn wakker schudt, 't gevoel veredelt en zijn geestdrift wekt voor al wat schoon en edel is; een taal die eerbied voor zich zelven leert, die spreekt van zelfbestaan en eigen grootheid.
Dit is de weg, de zekere weg, die rechtstreeks naar het doel leidt, en dat wij langzaam zouden naderkomen, als de hoogere standen en machthebbenden niet langer voortgingen eigen taal te weren en te smaden, ons grootsch verleden te vergeten om 't vreemde te vergoden, dat alle dagen dieper invreet in onsleven, in onze kunst, in ons denken en ons voelen; als ze niet langer medehielpen, om de laatste vonk van vaderlandsliefde in ons volk te smoren.
En als ik spreek van vaderlandsliefde, dan bedoel ik niet dat eng en bekrompen begrip, dat ons van ieder volk zou afsluiten, of er een vijand in doet zien; maar dit heerlijk gevoel, dat leeft in het hart van elke natie, die zich zelve eerbiedigt, trotsch is op haar zelfbestaan en eigen spraak, en er naar streeft haar ziel, haar schoonheidszin, haar ideaal te leggen in elke schepping van haar kunst en haar genie.
Zou dit gevoel voor goed in ons gestorven zijn?.... Neen,
| |
| |
nog leeft in ons een vonk van 't grootsch verleden; nog is een toekomst voor ons Vlaamsche zonen weggelegd; nog staat een heerlijk levensdoel ons voor den geest. Dat geloof aan ons zelven moet de bron zijn waaruit we moed en veerkracht putten, het bewustzijn onzer roeping, de prikkel die ons drijft tot onvermoeide werkzaamheid.
Moeten wij vooralsnog den steun en de opwekking der hoogere standen missen, laat ons dan maar zelven overal het goede voorbeeld geven.
Beproeven wij het eerst in eigen huis bij vrouw en kinderen! Zacht en vriendelijk dalen de woorden als bevruchtende lenteregen in hun teeder gevoelig gemoed, en brengen licht en verkwikking in onzen alledaagschen kring. Een beschaafde, aangename omgangstaal is voor het hart wat de vriendelijke zonnestralen voor de bloemen zijn: zij doet het samenzijn van gedaante veranderen, en geeft zelfs aan het alledaagsche een fijner, bevalliger tint.
Hetzelfde geldt nog in ruimer mate voor de school. Hier vooral moet de hooge beteekenis van 't aankomend geslacht den onderwijzer helder voor den geest staan. Bezit de school werkelijk een opvoedende kracht, dan vraag ik mij af, of wij dit met behulp van een ongekuischte taal kunnen doen?
't Zou stellig belangrijk zijn te onderzoeken, welke de gevolgen kunnen zijn van het gebruik eener platte taal. Horace Mann, de beroemde Amerikaansche paedagoog en staatsman, aarzelde niet de slechte smaak voor gemeene lectuur er aan toe te schrijven. De reine genoegens der letterkunde zijn alleen toegankelijk voor hen, die goed en beschaafd leeren spreken en lezen, en een hart hebben om te gevoelen.
Hoe uitstekend de waarde is eener beschaafde uitspraak en de voordeelen, die wij er van verwachten, een ander gevoel nog moet ons bezielen voor die taal, die onze Vaderen als een kostbaar erfgoed ons hebben nagelaten. Aan die taal moeten onze zorgen en liefde blijven gewijd. ‘Zij is,’ om met Mathijs de Vries te spreken, ‘het eigendom van al onze broeders en stamgenooten, de uitdrukking van ons vaderlandsch karakter, het merkteeken van ons volksbestaan, band en pand onzer nationaliteit.’ (Toejuichingen)
De heer M. Rooses (Antwerpen) bedankt namens de vergadering den heer Voorzitter voor zijne puike redevoering en
| |
| |
wijst op zijne beurt op het hooge belang van een degelijker studie der moedertaal in het lager onderwijs (Toejuichingen).
De volgende heeren stemgerechtigden beantwoorden aan de naamafroeping:
Afdeeling Aalst: R. De Windt. |
Afdeeling Antwerpen: M. Rooses en A.C. Van der Cruyssen. |
Afdeeling Brugge: A. Van de Velde en M. Verkest. |
Afdeeling Brussel: K. Bogaerd, J. Strang en E.H. T'sjoen. |
Afdeeling Contich: R. Delvaux. |
Afdeeling Dendermonde: J. Van den Bergh. |
Afdeeling Gent: A. Bevernaege, K.D. Duyckers, P. Fredericq, F. Lemajeur, O. Proost, A. Van Geluwe, V. Van Wilder en B. Wante. |
Afdeeling Hasselt: A. Pennoy (Gent). |
Afdeeling IJzendijke: Is. Leenhouts. |
Afdeeling Kortrijk: A. Matton. |
Afdeeling Ledeberg: L. Droesbeke. |
Afdeeling Lokeren: L. De Buysscher. |
Afdeeling Nieuwpoort: P. De Swarte. |
Afdeeling Ninove: Th. De Grave. |
Afdeeling Oostende: F. Thoné en L. Verbrugghe. |
Afdeeling Oudenaarde: P. Cnudde. |
Afdeeling Schaarbeek: Ev. Danckers, Em. Van Doorslaer en J. Winnens. |
Afdeeling St Nikolaas: P.L. Hamendt. |
Afdeeling Tienen: J. Casteels. |
Voor de inschrijvers buiten de Afdeelingen: E. Franckx (Aalst), H. Meert (Gent), G.D. Minnaert (Gent) en J. Vercoullie (Gent). |
| |
Verslag over de werkzaamheden en algemeene rekening van het bestuurjaar 1900.
De heer Vercoullie, Secretaris, doet een overzicht van het verslag, dat verschenen is in het Tijdschrift, afl. van October,
| |
| |
en steunt vooral op twee gedeelten daarvan, namelijk op den oproep om het ledengetal te vermeerderen, en op dien om mede te werken aan het Tijdschrift.
De heeren M. Rooses (Antwerpen) en J.O. De Vigne (Gent) geven den volgenden wenk betreffende het Tijdschrift: zij meenen dat een redactieraad vooraf de onderwerpen zou moeten vaststellen, die in ieder aflevering te behandelen zijn, en bij geschikte personen artikelen daarover bestellen. Na een paar opmerkingen dienaangaande door de heeren G.D. Minnaert, Voorzitter, en J. Vercoullie, Secretaris, wordt het verslag aangenomen.
Nu geeft de heer J. Vercoullie, Secretaris, eenige uitleggingen over de rekening en begrooting, welke beide stukken insgelijks worden goedgekeurd.
Met algemeene instemming wordt overgegaan tot de besprevan het 5e punt der dagorde:
Meer bellettrie in het Tijdschrijft opnemen, of, zoo niet, een afzonderlijk boekdeel met novellen of roman aan de leden zenden (Afd. Rupelmonde).
De heer Ev. Danckers (Schaarbeek) leest uit het verslag zijner Afdeeling, dienstjaar 1898-1899, een brok waarin de wensch wordt geuit dat in het Tijdschrift een plaats worde voorbehouden voor novellen en zelfs kleine romans (Tijdschrift, afl. van November 1898, blz. 59 en 60). Spreker heeft opgemerkt dat het Algemeen Bestuur sindsdien min of meer aan dien wensch gevolg gegeven heeft en hoopt dat het nog verder zal gaan en ook romans in het Tijdschrift zal afkondigen.
De heer A.C. Van der Cruyssen (Antwerpen) is door de laatste Algemeene Vergadering der Antwerpsche Afdeeling gelast ook te verzoeken om in het Tijdschrift een ruimer deel aan schoone letteren te laten. Sommige leden verlangden zelfs dat er niets meer dan letterkundige bijdragen zouden opgeno- | |
| |
men worden. Ook was men van gevoelen dat de correspondentiën uit Noord-Nederland te lang zijn.
De heer J. Vercoullie, Secretaris, verklaart dat het Algemeen Bestuur er voor is om in iedere aflevering een kleine novelle te plaatsen, en als er geen in een aflevering komt, dit enkel hieruit voortspruit dat er geen bij de hand is. Hij hoopt dat al wie schrijvers onder zijn vrienden heeft, deze zal aanwakkeren om mede te werken.
Verkiezing van zeven leden van het Algemeen Bestuur voor den tijd van drie jaar, waarvan
a) | Twee die van rechtswege te Gent moeten verblijven, in vervanging der heer en H. Meert en J. Vercoullie, uittredende leden; |
b) | Vijf die buiten Gent mogen verblijven, in vervanging der heeren H. De Swarte, P. De Wolf, Fr. Schoonjans, M. Verkest en J. Winnens, uittredende leden. |
| |
Verkiezing van twee leden van het Algemeen Bestuur, die buiten Gent mogen verblijven, voor den tijd van twee jaar, in vervanging van den heer J. Frederichs (overleden) en ter aanvulling eener opengebleven plaats.
Tengevolge van eep mededeeling van den heer J. Vercoullie, Secretaris, dat sedert de verschijning van de dagorde, twee leden van het Algemeen Bestuur hun ontslag hebben genomen, besluit de vergadering bij dringendheid het volgende punt bij te voegen:
| |
Verkiezing van twee leden van het Algemeen Bestuur voor den tijd van een jaar, waarvan een te Gent moet verblijven en een buiten Gent mag verblijven, in vervanging der heeren E. Burvenich en P. Van Hee, ontslagnemers.
De kiezing levert den volgenden uitslag op:
| |
| |
P. Cnudde, onderwijzer, te Sijngem; Evarist Danckers, onderwijzer, te Schaarbeek, |
} gekozen voor driejaar. |
Evarist Danckers, onderwijzer, te Schaarbeek, |
}gekozen voor driejaar. |
G. Vande Sompel, bestuurder der Handelsvereeniging, te Nieuwpoort, |
}gekozen voor driejaar. |
A. Vande Velde, beambte, te Brugge, |
}gekozen voor driejaar. |
Osc. Van Hauwaert, leeraar aan het athenaeum, te Gent. |
}gekozen voor driejaar. |
J. Vercoullie, hoogleeraar, te Gent, |
}gekozen voor driejaar. |
F. Verstrynge, commies, te Oostende, |
}gekozen voor driejaar. |
H. Mulder, beambte bij het stadsarchief, te Antwerpen, |
}gekozen voor tweejaar. |
E.H. T'sjoen, leeraar, te St-Gillis-Brussel, |
}gekozen voor tweejaar. |
J.O. De Vigne, advocaat, schepen en volksvertegenwoordiger, te Gent, |
}gekozen voor een jaar. |
P.L. Hamendt, notaris, St-Nikolaas-Waas, |
}gekozen voor een jaar. |
| |
Maatregelen te nemen om te zorgen dat de Afdeelingen van het Willems-Fonds propaganda maken van nu af aan, opdat het verjaringsfeest van den Guldensporenslag toekomende jaar te Kortrijk luisterrijk gevierd worde (Afd. Gent).
De heer P. Fredericq (Gent). In 1902 zal de 600e verjaardag van den Guldensporenslag gevierd worden. Die viering wordt sedert lang voorbereid, maar de zaak was vroeger uitsluitend in handen van clericalen Nu is daarin echter verandering gekomen: het comiteit, dat te Kortrijk is gevormd, schijnt te willen dat de feesten geen uitsluitend clericaal karakter hebben. Het is de plicht van de liberalen daar niet aan onverschillig te zijn. Het eigenlijke feest kan en mag niet plaats hebben dan buiten alle eigenlijk politieken en godsdienstigen strijd.
Wij moeten vooral beletten dat over den Guldensporenslag valsche denkbeelden verspreid worden. Het Algemeen Bestuur heeft reeds aan een man van 't vak, Dr V. Fris, gelast de geschiedenis van die heuglijke gebeurtenis te schrijven volgens de gegevens van de tegenwoordige wetenschap.
Ik hoop dat iedereen zijn penning zal storten voor het
| |
| |
gedenkteeken, dat te Kortrijk zal opgericht worden. Iedere Afdeeling zou evenals voor het gedenkteeken J.F. Willems inschrijvingen moeten openen en voordrachten inrichten om het volk in kennis te brengen met de historische beteekenis van de feesten. Bij de inhuldiging van het gedenkteeken zouden de liberalen talrijk moeten opkomen (Toejuichingen).
De heer E. Van Doorslaer (Schaarbeek) voorgesteld hebbende, den dag van de inhuldiging eene buitengewone Algemeene Vergadering van het W.-F. te Kortrijk te houden, werpt de heer P. Fredericq (Gent) de meening op, dat eene openbare plechtige zitting van het W.-F. waarin over den Guldensporenslag zou gehandeld worden, te verkiezen ware.
De heer G.D. Minnaert, Voorzitter, verklaart dat het Alg. Bestuur zich zal verstaan met het Bestuur der Afd. Kortrijk over hetgeen in dit opzicht zou kunnen gedaan worden.
De heer M. Rooses (Antwerpen) sluit zich aan bij den oproep van den heer P. Fredericq en zal voor Antwerpen zorgen. Hij vestigt de aandacht op de hulp, die de dagbladpers ons kan verleenen.
De heer G.D. Minnaert, Voorzitter, toont aan dat van nu af aan moet gewerkt worden. Het comiteit van Kortrijk heeft reeds 25000 fr. ingezameld, maar voor het gedenkteeken is er 100000 fr. noodig. Daarenboven zal er misschien een historische stoet rondgaan.
De heer L. Willems (Gent) hoopt dat al de Afdeelingen per brief zullen aangewakkerd worden om mede te werken.
Een voorstel van den heer P. Fredericq (Gent) strekkende om wel te bepalen dat de gelden door het W.-F. ingezameld, uitsluitend voor het gedenkteeken zullen bestemd zijn, wordt aangenomen.
De heer M. Rooses (Antwerpen), getroffen door de hooge kosten van het gedenkteeken, is van oordeel dat de som, nadat
| |
| |
de juistheid er van wel bewezen is, op de inschrijvingslijsten en in de aanvragen aan gemeenteraden, enz., zou moeten vermeld worden.
De heer G.D. Minnaert, Voorzitter, geeft inlichtingen over het aangenomen ontwerp om te bewijzen, dat de schatting niet overdreven is.
Er blijkt uit een verklaring van den heer T'Sjoen, dat de heer De Vreese, wiens ontwerp werd verkozen, hiervan nog geen ofliciëel bericht heeft ontvangen.
De vergadering draagt den heer Voorzitter op, zonder uitstel bij het comiteit van Kortrijk aan te dringen om aan den heer De Vreese kennis te geven van het besluit der jury.
| |
Uitzien naar middelen opdat de Afdeelingen elkander zouden ondersteunen in hunne werkzaamheden (Afd. Gent).
De heer V. Van Wilder (Gent). Er wordt dikwijls geklaagd dat sommige Afdeelingen zoo weinig verrichten. Om het verval van die Afdeelingen tegen te gaan zouden zij zooveel mogelijk in betrekking moeten gesteld worden met eene of andere groote Afdeeling in wier nabijheid zij gelegen zijn.
Te meer daar er in een kring als Gent bijv., waar zooveel gewerkt wordt, middel moet bestaan om andere Afdeelingen te helpen. Er zou tusschen de Afdeelingen eener zelfde provincie een soort van bond moeten gesticht worden.
Te Gent hebben wij bijv. sprekers en zangers, die onvergeld hunne medewerking verleenen. Zij verlangen niets beters dan mits een geringe vergoeding ook in andere Afdeelingen op te treden. Voordrachten, die hier bijval hebben genoten, kunnen ook elders gevraagd worden.
Men zal misschien opmerken dat de inlichtingen, die in het Tijdschrift verschijnen, wat te laat komen, maar dat de Afdeelingen hunne programma's zenden aan de andere, die rondom hen gelegen zijn, en de toestand is verholpen. In Gent wordt dat geregeld gedaan.
| |
| |
Over de feesten verschijnen verslagen in de plaatselijke bladen; het ware eene kleine opoffering, die verslagen ook mede te deelen.
Door de heeren G.D. Minnaert, Voorzitter, J. Vergoullie, Secretaris, L. De Buysscher (Lokeren), A. Van Geluwe (Gent), O. Proost (Gent), J. Winnens (Schaarbeek) en P. Fredericq (Gent) worden de middelen besproken om de gegeven wenken best in uitvoering te leggen. Men is het eens dat een voordracht, die in de eene plaats bijval heeft gehad, voor een andere niet altijd zou kunnen dienen. Het mededeelen van de verslagen, die de plaatselijke bladen afkondigen, is het beste middel om over de voordrachten te laten oordeelen.
De heer P. Fredericq (Gent) legt de verklaring af dat zijne Afdeeling het voorbeeld wil geven met geregeld de verslagen over de voordrachten aan de Afdeelingen van de omgeving te zenden.
Spreker hoopt dat de andere Afdeelingen, waar oprecht leven bestaat, evenzoo zullen handelen.
| |
Duurzame invloed der vrijzinnige propaganda aanbevolen aan de liberale partij met het oog op het oprichten van nieuwe volksboekerijen van het Willems-Fonds en het stichten van Afdeelingen om die boekerijen in stand te houden (Afd. Gent).
De heer P. Fredericq (Gent) beveelt dit punt ten zeerste aan.
Sedert de invoering der E.V. is de liberale partij als uit haar graf opgerezen. Te allen kanten ziet men ernstig werken om den liberalen geest weer wakker te schudden, doch dit gebeurt vooral door de kiesgenootschappen en dat is niet voldoende. Men moet niet alleen de leiders sterken in hun geloof, maar ook werken op de massa door eene duurzame propaganda en hiertoe is het voornaamste middel de lectuur. Wie leest, leert denken. De volksbibliotheken zijn een soort
| |
| |
van armenkamers, die de geestelijke armoede bekampen door goede lectuur.
De liberale partij heeft niet genoeg ingezien dat zonder lezen het volk niet kan vrij gemaakt worden van dweeperij. Ook het gesproken woord is een goed propagandamiddel, maar het boek is nog veel beter; zijn invloed is duurzamer, want het blijft dagen lang in 't bereik van den lezer endwingt hem tot nadenken.
De hoofden der liberale partij hebben dien machtigen hefboom van ontwikkeling te zeer verwaarloosd en te veel overgelaten aan het Willems-Fonds zonder het voldoende hulpmiddelen te verschaffen. Deze toestand moet keeren: ieder liberaal moet het Willems-Fonds om zijne volksvoordrachten en vooral om zijne volksbibliotheken ondersteunen.
Het gaat niet altijd gemakkelijk volksboekerijen tot stand te brengen, soms maakt de vijandige houding der geestelijkheid zulks geheel onmogelijk. Laat ons daar het voorbeeld volgen van onze vrienden in eene onzer Afdeelingen, die in dergelijke omstandigheid geheime volksbibliotheken inrichten. Deze bevatten niet alleen de werken van Conscience en dergelijke, maar ook die met vrijzinnige strekking, zooals: In onze Vlaamsche Gewesten, Een Vlaamsche Jongen, Arm Vlaanderen, De Kapelaan van Bardelo, Sophie, enz.
Zoo zullen wij in elke verachterde gemeente eene kern van mannen vormen, wier zonen ontvoogd zullen zijn en de toekomstige liberale partij zullen uitmaken.
Drukken wij dat wel op het hart van de leiders der partij (Toejuichingen).
De heer G.D. Minnaert, Voorzitter, bedankt den heer P. Fredericq voor zijne nuttige wenken en hoopt dat iedereen zijn plicht zal weten te doen.
| |
De voertaal in het lager onderwijs (Afd. Brussel).
De heer J. Strang (Brussel). Tijdens de bespreking van de wet op het lager onderwijs werd, op voorstel van den heer
| |
| |
De Vriendt, bij eerste stemming aangenomen, dat in Vlaamsch België de voertaal van dit onderwijs het Nederlandsch zou zijn; doch die bepaling werd bij de tweede stemming verworpen na een verklaring van Minister Schollaert dat hij bij de toepassing der wet er de hand zou aan gehouden hebben dat het onderwijs in de moedertaal wordt gegeven.
Nochtans, hoewel de Vlaamsche bevolking de Waalsche overtreft, zijn er 3896 lagere scholen, waar het Fransch de voertaal is, terwijl er slechts 2707 zijn, waar de voertaal het Nederlandsch is. Er zijn dus bijna 1200 lagere scholen meer, waar de voertaal het Fransch is.
De Afdeeling Brussel stelt daarom voor, aan het Ministerie te vragen wat er geworden is van de belofte van den heer Schollaert en er op te drukken dat het een der eerste plichten van het Staatsbestuur is te zorgen, dat in de volksscholen het onderwijs in de moedertaal gegeven wordt (Toejuichingen).
Het voorstel aangenomen zijnde, verklaart de heer G.D. Minnaert, Voorzitter, dat het Algemeen Bestuur zich tot het Ministerie van Onderwijs zal wenden.
| |
Maatregelen voor de viering van de 50e verjaring van het Willems-Fonds.
De heer G.D. Minnaert, Voorzitter, kondigt aan dat op 23 Februari 1901 het Willems-Fonds juist 50 jaar zal bestaan en het Algemeen Bestuur voornemens is dit heuglijk feit plechtig te vieren.
Zooals de Februari-aflevering van het Tijdschrift meldt, is tot nu toe besloten een feestzitting voor al de Willemsfondsers in te richten en het reeds in deze vergadering aangekondigde volksboek over den Guldensporenslag uit te geven. Spreker doet een oproep om van nu af te beginnen werken ten einde tegen de feestzitting het aantal inschrijvers merkelijk te doen aangroeien.
De vraag is nu of het wel noodig is die zitting te houden in
| |
| |
de lente van 1901, zooals eerst werd ontworpen, dan wel of zij zou kunnen samenvallen met de jaarlijksche Algemeene Vergadering in October 1901.
Dit laatste stelsel verkrijgt de voorkeur en er wordt dus in dien zin besloten.
De heer G.D. Minnaert, Voorzitter, geeft nog eenige inlichtingen over voorloopige ontwerpen, die in het Algemeen Bestuur werden gevormd, en na de aanwezigen voor hunne belangstelling in de werkzaamheden van het Willems-Fonds bedankt te hebben, verklaart hij te 1 3/4 uur de zitting gesloten.
|
|